ECLI:NL:RBAMS:2024:4387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
11079641
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van onterecht gehaald spaargeld door moeder aan dochter na echtscheidingsprocedure

In deze zaak vordert [eiser], de meerderjarige dochter van [gedaagde], dat haar moeder [gedaagde] een bedrag van € 10.387,50 terugbetaalt. Dit bedrag is onterecht van de spaarrekening van [eiser] gehaald en op de privé rekening van [gedaagde] terechtgekomen. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een echtscheidingsprocedure tussen [gedaagde] en de vader van [eiser]. Voorafgaand aan de achttiende verjaardag van [eiser] is er een bedrag van € 12.834,96 van haar spaarrekening overgemaakt naar een gezamenlijke spaarrekening van [gedaagde] en de vader, met de bedoeling dat dit als leef- en studiegeld aan [eiser] zou worden uitgekeerd. Tijdens de echtscheiding heeft [gedaagde] echter diverse bedragen van deze gezamenlijke spaarrekening naar haar privé rekening overgemaakt, wat aanleiding gaf tot de vordering van [eiser].

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrag van € 12.834,96 eigendom is van [eiser] en dat [gedaagde] € 6.040 aan haar moet betalen. De overige € 4.347,50 is door [gedaagde] onterecht op haar rekening gehouden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet kan stellen dat dit bedrag door de vader aan [eiser] moet worden terugbetaald, aangezien [eiser] geen partij is in de echtscheidingsprocedure. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het volledige bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11079641 \ CV EXPL 24-4124
Vonnis van 26 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.B. van Griethuysen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 juni 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

[eiser] is de dochter van [gedaagde] . [gedaagde] is getrouwd geweest met de vader van [eiser] . Vlak voor de achttiende verjaardag van [eiser] is geld van haar spaarrekening overgemaakt naar de gezamenlijke spaarrekening van [gedaagde] en de vader. Dit geld zou vervolgens in termijnen als leef- en studiegeld aan [eiser] worden uitgekeerd. [gedaagde] heeft tijdens de echtscheiding diverse bedragen van deze gezamenlijke spaarrekening naar haar privé rekening geboekt. [eiser] vordert dat [gedaagde] deze bedragen aan haar betaald. De rechtbank wijst deze vordering toe en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is de meerderjarige dochter van [gedaagde] . [gedaagde] is met de vader van [eiser] (hierna: de vader) getrouwd geweest. De financiële kant van hun echtscheiding is nog niet geregeld.
3.2.
Tijdens haar jonge jaren hebben [gedaagde] en de vader een spaarrekening op naam van [eiser] geopend. Zolang [eiser] minderjarig was kon zij niet bij het geld op deze rekening. In de loop der jaren hebben familie en vrienden geld voor [eiser] op deze spaarrekening gestort. Toen [eiser] zeventien jaar oud was stond er € 12.834,96 op deze spaarrekening. Dit bedrag is twee weken voor haar achttiende verjaardag naar de gezamenlijke spaarrekening van [gedaagde] en de vader (hierna: de gezamenlijke spaarrekening) overgemaakt zodat dit in termijnen als leef- en studiegeld aan haar kon worden uitgekeerd.
3.3.
Op 31 december 2021 heeft [gedaagde] € 12.080 van de gezamenlijke spaarrekening naar haar privé rekening overgemaakt. Diezelfde dag heeft zij de helft van dit bedrag (€ 6.040) overgeboekt naar de privé rekening van de vader. Die heeft op 9 januari 2022 € 6.040 naar de gezamenlijke spaarrekening overgemaakt. Daarnaast heeft [gedaagde] in vier overboekingen eind 2021 en begin 2022 in totaal € 4.347,50 van de gezamenlijke spaarrekening naar haar privé rekening overgemaakt. Na aftrek van de € 6.040 is er in totaal dus € 10.387,50 van de gezamenlijke spaarrekening op de privé rekening van [gedaagde] achtergebleven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] de € 10.387,50 (vermeerderd met rente en kosten) die zij niet meer terug heeft gekregen aan haar betaald. [eiser] legt hieraan ten grondslag dat dit bedrag onterecht op de rekening van [gedaagde] is achtergebleven en dat zij dit weigert terug te betalen.
4.2.
[gedaagde] wil deze kwestie zelf, zonder tussenkomst, met haar dochter regelen. Zij erkent dat zij € 6.040 moet betalen. De overige € 4.347,50 moet de vader aan [eiser] betalen want in de echtscheidingsprocedure is [gedaagde] veroordeeld aan hem € 4.047,50 te voldoen voor de gezamenlijke spaarrekening.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de € 12.834,96 die vanaf de achttiende verjaardag van [eiser] op de gezamenlijke spaarrekening stond het eigendom van [eiser] is. Ook is niet in geschil dat [gedaagde] € 6.040 aan [eiser] moet betalen. [gedaagde] betwist echter dat zij de overige € 4.347,50 moet betalen. [gedaagde] erkent wel dat zij dit bedrag naar haar privé rekening heeft overgemaakt, maar betoogt dat dit bedrag door de vader aan [eiser] moet worden terugbetaald.
5.2.
[gedaagde] heeft hiervoor, voor zover de rechtbank dit goed heeft kunnen begrijpen, het volgende aangevoerd. Toen zij ging scheiden wilde [gedaagde] de gezamenlijke spaarrekening opheffen. Zij heeft dit gedaan door op 31 december 2021 het saldo van deze rekening van € 12.080 naar haar privé rekening over te maken en direct de helft hiervan door te boeken naar de vader. [gedaagde] en hij konden dan onafhankelijk van elkaar bepalen wanneer en waarvoor zij de twee keer € 6.040 aan [eiser] zouden uitkeren. Volgens [gedaagde] heeft de vader op 9 januari 2022 € 6.040 van zijn
eigengeld naar de gezamenlijke spaarrekening overgemaakt. Deze € 6.040 was eigen geld van de vader en niet de € 6.040 van [eiser] die [gedaagde] aan de vader had overgemaakt. De € 6.040 van [eiser] is dus op de privé rekening van de vader blijven staan. Het is slechts toeval dat het bedrag dat de vader naar de gezamenlijke spaarrekening heeft overgemaakt hetzelfde is als wat [gedaagde] aan hem had overgemaakt. Aangezien [gedaagde] nog € 4.347,50 van de vader tegoed had, heeft zij dit bedrag vervolgens van de gezamenlijke spaarrekening gehaald, aangezien hier op dat moment alleen nog geld van de vader op stond. Bovendien is het saldo van deze gezamenlijke spaarrekening in de echtscheiding aan [gedaagde] toebedeeld en is zij veroordeeld om hem hier € 4.047,50 voor te betalen. [gedaagde] hoeft dus slechts € 6.040 aan [eiser] te betalen.
5.3.
De rechtbank acht het moeilijk voorstelbaar dat de vader € 6.040 van zijn eigen geld naar de gezamenlijke spaarrekening zou hebben overgemaakt. In de eerste plaats is dit namelijk exact hetzelfde bedrag als [gedaagde] vlak daarvoor van de gezamenlijke spaarrekening aan hem had overgemaakt. In de tweede plaats heeft [eiser] aangevoerd dat het voor haar vader niet goed voelde om de € 6.040 van [eiser] op zijn privé rekening te ontvangen en dat hij dit bedrag daarom direct heeft teruggestort. Dit is door [gedaagde] niet ontkend. In de derde plaats blijkt uit de rekeningafschriften dat steeds wanneer de vader studie- en leefgeld aan [eiser] uitkeerde hij dit van de gezamenlijke spaarrekening deed of eerst geld van deze rekening naar zichzelf overmaakte en vervolgens aan [eiser] . De vader is er dus kennelijk steeds van uitgegaan dat de € 6.040 die hij naar de gezamenlijke rekening had overgemaakt van [eiser] was. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook de € 6.040 die na 9 januari 2022 op de gezamenlijke spaarrekening stond van [eiser] is. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat [gedaagde] de € 4.047,50 die zij van de vader tegoed had niet met het saldo op de gezamenlijke spaarrekening kon verrekenen. Ook het argument dat [gedaagde] in de echtscheidingsprocedure al is veroordeeld om € 4.047,50 voor de gezamenlijke spaarrekening aan de vader te betalen gaat niet op. [eiser] is namelijk geen partij bij deze echtscheiding. Op welke wijze [gedaagde] en de vader hun gezamenlijke eigendommen en schulden verdelen kan dus niet aan [eiser] worden tegengeworpen.
5.4.
Conclusie is dat de vordering moet worden toegewezen en dat [gedaagde] wordt veroordeeld de gevorderde € 10.387,50 aan [eiser] te betalen.
5.5.
De wettelijke rente is niet betwist en zal worden toegewezen zoals gevorderd.
5.6.
Gelet op de familie relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 10.387,50 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 23 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door N. Versteeg en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.