Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat zij eisers niet volgt in het standpunt dat het niet is toegestaan om meer dan één weigeringsgrond toe te passen op dezelfde documenten. De tekst en strekking van de Woo verzetten zich daar niet tegen. De rechtbank wijst erop dat de door eisers voorgestane beperking ook zou kunnen leiden tot een inefficiënte procesvoering, waarbij na een eventuele vernietiging van een besluit opnieuw een besluit over de andere weigeringsronden zou moeten volgen. Het beroep op dat punt slaagt dus niet.
Persoonlijke beleidsopvattingen
13. De rechtbank beoordeelt eerst of de openbaarmaking van de 31 integraal geweigerde conceptdocumenten en de daarvan in de zes e-mails (de documenten met de nummers 64, 68, 90, 91, 92 en 97) gekopieerde onderdelen, geweigerd kon worden op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo. Daarmee volgt de rechtbank verweerder, die artikel 5.2, eerste lid, van de Woo als primaire weigeringsgrond heeft aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de weigeringsgrond in artikel 5.2, eerste lid, van de Woo een meer absoluut karakter heeft en dus verstrekkender van aard is dan de i-grond.
14. De rechtbank stelt vast dat de 31 integraal geweigerde documenten conceptversies betreffen van drie Kamerbrieven, een persbericht en een brief van verweerder aan de toenmalige voorzitter van de OVV. Deze documenten zijn in definitieve vorm openbaar gemaakt en verweerder heeft in zijn brief van 30 mei 2024 de vindplaatsen ervan vermeld.
15. De rechtbank stelt tevens vast dat in een aantal van deze documenten geen enkele afwijking is te vinden ten opzichte van de definitieve versies. De teksten van de documenten zijn identiek. De teksten gelden in zoverre als reeds openbaargemaakt, zodat verweerder reeds op die grond niet gehouden was deze stukken openbaar te maken. Ditzelfde geldt voor een ander deel van de geweigerde documenten, waarin sprake is van betekenisloze afwijkingen van de definitieve versie, zoals door de toevoeging van een witregel in de tekst. Voor zover het in de overgebleven documenten al gaat om relevante afwijkingen, volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat deze afwijkingen als persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad moeten worden aangemerkt, die hij mocht weigeren op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo. Nu de geweigerde onderdelen in de documenten met de nummers 64, 68, 90, 91, 92 en 97 delen betreffen van de 31 conceptdocumenten, geldt daarvoor hetzelfde als hiervoor is overwogen.
16. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit zijn beslissing om geen gebruik te maken van zijn in artikel 5.2, tweede lid, van de Woo opgenomen bevoegdheid om persoonlijke beleidsopvattingen alsnog openbaar te maken met het oog op een goede en democratische bestuursvoering, heeft toegelicht. Daartoe heeft hij betoogd dat de geweigerde concepten, in het bijzonder gelet op de minimale verschillen, geen inzicht geven in het besluitvormingsproces. Daarmee heeft verweerder, gelet op de inhoud van de documenten waar het hier om gaat, een voldoende blijk gegeven van een belangenafweging. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de door de rechtbank geconstateerde aard en omvang van de verschillen tussen de concepten en de eindversies van de documenten, kan de rechtbank de toelichting van verweerder volgen.
17. Tenslotte volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de concepten niet vallen onder artikel 5.2, derde lid, van de Woo, dat bepaalt dat informatie over persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor formele bestuurlijke besluitvorming niet geheim mag worden gehouden, maar in niet tot de persoon herleidbare vorm openbaar moet worden gemaakt. Eisers hebben aangevoerd dat artikel 5.2, derde lid, van de Woo zich uitstrekt over alles wat verband houdt met een uiteindelijk te nemen bestuurlijk besluit. Dat betoog wordt niet gevolgd. Artikel 5.2, derde lid, van de Woo vermeldt expliciet dat sprake moet zijn van documenten opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van een formeel bestuurlijk besluit sprake is als een in artikel 5.2, derde lid, van de Woo genoemd bestuursorgaan of ambtsdrager beslist op een voorgelegde keuze die verband houdt met diens publieke taak. Verweerder heeft toegelicht dat de geweigerde concepten niet aan een minister zijn voorgelegd ten behoeve van besluitvorming en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen. Artikel 5.2, derde lid, van de Woo is daarom niet van toepassing.
18. De slotsom is dat verweerder de openbaarmaking van de 31 conceptdocumenten en de delen daaruit die zijn opgenomen in de documenten met nummers 68, 90, 91, 92 en 97, mocht weigeren. Voor zover het al gaat om waarneembare en relevante verschillen tussen de concepten en de eindversies, gaat het om persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad. Hiervan mag openbaarmaking worden geweigerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat de verschillen slecht waarneembaar zijn, het vinden ervan bemoeilijkte. Het zou voor de rechtbank behulpzaam zijn geweest als verweerder de verschillen in de verschillende documentversies duidelijker had gemarkeerd.
19. Nu verweerder de voornoemde stukken mocht weigeren op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de andere grond waarop verweerder de conceptdocumenten heeft geweigerd, namelijk de i-grond. Voor een uitspraak van de rechtbank in algemene zin over de toepassing van de i-grond op de conceptdocumenten bestaat geen aanleiding.
Het goed functioneren van de Staat
20. Verweerder heeft onderdelen van de in document 102 opgenomen whatsappcorrespondentie geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i van de Woo. De rechtbank heeft de ongelakte versie van document 102 bekeken en de op de i-grond geweigerde onderdelen per passage onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het daarbij steeds gaat om vertrouwelijk overleg tussen de minister en een Kamerlid. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat het goed functioneren van de Staat vereist dat dergelijk overleg in vertrouwelijkheid wordt gevoerd en dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Verweerder wordt ook gevolgd in zijn betoog dat het politieke proces niet kan functioneren als er geen ruimte is voor dit soort vertrouwelijke contacten tussen de deelnemers aan dat proces en dat openbaarmaking daarom tot onevenredig nadeel voor de Staat kan leiden. Het betoog van eisers dat de weigeringsgrond ‘het goed functioneren van de Staat’ in zijn algemeenheid niet geldt voor vertrouwelijk overleg omdat daarover geen rechtspraak bestaat, wordt niet gevolgd. De vraag of het openbaar maken van informatie achterwege moet blijven omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, moet immers steeds in elk voorkomend geval opnieuw worden beoordeeld.
21. De rechtbank merkt op dat uit de inhoud van de geweigerde passages niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van ‘achterkamertjespolitiek’ of ‘dealtjes’ met Kamerleden – zoals eisers vrezen – en die aanleiding zouden geven het belang van openbaarmaking te laten prevaleren. Verweerder heeft de weigering ook voldoende gemotiveerd. Voor zover eisers stellen dat verweerder de weigering per passage zou moeten motiveren, wordt overwogen dat dat – gelet op de gelijksoortigheid van de gelakte passages – zou leiden tot zinloze herhaling die geen redelijk doel dient.
22. Ten slotte is de rechtbank gebleken dat verweerder in een enkel geval informatie betreffende persoonsgegevens heeft weggelakt met vermelding van de i-grond. De rechtbank gaat ervan uit dat hier sprake is van een vergissing en dat is bedoeld dat deze gegevens zijn geweigerd op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, waarover tussen partijen geen verschil van mening bestaat..
23. Dit alles leidt tot het oordeel dat verweerder artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo juist heeft toegepast en openbaarmaking van de op die grond gelakte passages in document 102 mocht weigeren.
24. Eisers hebben nog aangevoerd dat verweerder in bezwaar heeft verzuimd om in te gaan op een aantal in bezwaar aangevoerde argumenten, zoals onder meer het betoog over artikel 5.2, derde lid, van de Woo, en over artikel 5.4a van de Woo. Op de zitting heeft verweerder in dit verband erkend dat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank volgt verweerder echter ook in het standpunt, dat dit gebrek in beroep is hersteld. Zoals verweerder heeft aangevoerd is wat eisers over artikel 5.4a van de Woo hebben aangevoerd, niet aan de orde. Nu de genoemde onderwerpen in beroep aan de orde zijn geweest, wordt geoordeeld dat eisers niet zijn benadeeld door het motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.