ECLI:NL:RBAMS:2024:436

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
10608815 \ CV EXPL 23-9814
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens niet-naleving door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een huurovereenkomst tussen Stichting De Alliantie en de gedaagde partij. De eisende partij, De Alliantie, heeft een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning ingediend. De kantonrechter, mr. J.H.J. Evers, heeft vastgesteld dat de gedaagde, die de woning huurt, niet in het gehuurde woonde. Dit werd onderbouwd door meerdere huisbezoeken waar de gedaagde niet werd aangetroffen, alsook door het aantreffen van poststukken op naam van zijn kinderen in de berging. Bovendien heeft de politie vastgesteld dat er drugs in de woning zijn aangetroffen, wat de situatie verder heeft verslechterd. De gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn claim dat hij in de woning woont te onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat de gedragingen van de gedaagde, waaronder het niet regelmatig bezoeken van de woning, niet voldoen aan de verplichtingen van een goede huurder. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering van De Alliantie toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden. De gedaagde moet de woning binnen twee weken ontruimen en is verantwoordelijk voor de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10608815 \ CV EXPL 23-9814
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 januari 2024
in de zaak van
STICHTING DE ALLIANTIE,
te Hilversum,
eisende partij,
hierna te noemen: De Alliantie,
gemachtigde: vd Hoeden/Mulder, gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.S. Winter.
De zaak wordt behandeld door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en mr. D.C. Vink als griffier.
Aanwezig zijn:
- [gedaagde]
- mr. C.S. Winter, gemachtigde van [gedaagde]
- [naam 1] , dochter van [gedaagde]
- M.L. Majdoubi, tolk Arabisch
- [naam 2] , medewerker woonfraude van De Alliantie
- mr. J. Boudewijn, gemachtigde van De Alliantie.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 19 januari 2024, maar vanwege de afwezigheid van een beëidigd tolk is deze verplaatst naar en voortgezet op 25 januari 2024. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft De Alliantie een akte vermeerdering van eis genomen.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de kantonrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beoordeling

1.1.
[gedaagde] huurt van De Alliantie de woning gelegen aan de [adres] .
1.2.
Een huurovereenkomst brengt over en weer verplichtingen met zich mee. De Alliantie moet het gehuurde ter beschikking stellen aan [gedaagde] en [gedaagde] moet zich houden aan van de wet en de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen.
1.3.
In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden. De Alliantie stelt dat hij dat niet heeft gedaan: [gedaagde] woont niet in het gehuurde en er is drugs aangetroffen in de woning en in de bijbehorende berging.
1.4.
De Alliantie heeft goed onderbouwd gesteld dat [gedaagde] niet woont in het gehuurde. Zij heeft meerdere huisbezoeken afgelegd, waarbij [gedaagde] nooit werd aangetroffen. Daarnaast zijn er papieren en poststukken aangetroffen in de berging, die niet op naam van [gedaagde] staan maar op naam van zijn zoon en dochter. Daar komt bij dat de politie na onderzoek in het gehuurde heeft geconstateerd dat er maar één persoon in de woning heeft gewoond, gelet op de minimale inrichting van het gehuurde. Op basis van wat de politie aantrof in het gehuurde, denkt de politie dat de zoon van [gedaagde] in het gehuurde woonde en niet [gedaagde] zelf.
1.5.
Tegenover deze onderbouwde stelling van De Alliantie is de enkele stelling van [gedaagde] dat hij wel woont in het gehuurde, onvoldoende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn betwisting dat hij er wel woont, nader te onderbouwen. Zo heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode waarin de drugs zijn aangetroffen, op vakantie was. Ook heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zo ziek was, dat hij niet alleen kon wonen en bij zijn dochter moest verblijven. Verklaringen van bijvoorbeeld buren, dat [gedaagde] in het gehuurde woont, ontbreken ook.
1.6.
De enkele stelling van [gedaagde] is, gelet op wat De Alliantie heeft aangevoerd, niet voldoende. Dit maakt dat voldoende vast staat dat [gedaagde] niet in de woning woont en dat hij daarmee de verplichtingen uit de huurovereenkomst en uit de algemene huurvoorwaarden niet is nagekomen.
1.7.
Ten aanzien van de drugs die in het gehuurde zijn gevonden, is er geen bewijs dat [gedaagde] drugshandelaar is en ook niet dat hij drugs produceert of verkoopt. Maar wanneer een huurder een woning huurt en er langere tijd niet in verblijft, kan die huurder niet zijn ogen sluiten voor wat er in de woning gebeurt. Een huurder blijft verantwoordelijk voor wat er gebeurt in het gehuurde en wie daar verblijft en wie er toegang heeft tot de woning. Dit brengt mee dat van [gedaagde] kan worden verlangd dat hij op z’n minst regelmatig een bezoek brengt aan de woning om zo goed voor het gehuurde te zorgen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan: hij heeft de deur dichtgetrokken en niet meer naar het gehuurde om gekeken. Dit heeft ervoor gezorgd dat zijn zoon en mogelijk ook anderen daar gevaarlijke en strafbare activiteiten hebben kunnen verrichten. Er is namelijk een grote hoeveelheid cocaïne en chemicaliën aangetroffen in het gehuurde. Bovendien gaat de aanwezigheid van drugs vaak gepaard met criminele activiteiten. Door op deze manier om te gaan met het gehuurde heeft [gedaagde] zich niet gedragen als een goed huurder.
1.8.
De gedragingen zijn dusdanig ernstig, dat dit voldoende is om de huurovereenkomst te ontbinden. Dat [gedaagde] de woning al dertig jaar huurt, maakt dit niet anders. [gedaagde] dient de woning binnen twee weken te ontruimen. In het gehuurde zijn niet veel spullen aangetroffen die aan [gedaagde] toebehoren. Bovendien heeft [gedaagde] een alternatieve plek om te verblijven, namelijk bij zijn dochter, voor zover hij (weer) in de woning zou wonen.
1.9.
De kantonrechter wijst daarom de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en het verzoek tot ontruiming toe. [gedaagde] moet het gehuurde inclusief de berging ontruimen. [gedaagde] moet ook de berging behorende bij de woning aan het adres [locatie berging] . De spullen die daar zijn aangetroffen lijken naar hun aard te horen bij de spullen die zijn aangetroffen in de berging die deel uitmaakt van het gehuurde. [gedaagde] wordt daarvoor verantwoordelijk gehouden.
1.10.
De gedragingen van [gedaagde] zijn dusdanig ernstig, dat De Alliantie terecht vordert dat hij de woning direct moet verlaten. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
1.11.
Tot het moment dat het gehuurde en de bergingen feitelijk zijn ontruimd, moet [gedaagde] een vergoeding betalen die gelijk is aan de huur.
1.12.
Omdat De Alliantie in het gelijk is gesteld, moet [gedaagde] de proceskosten betalen. Voor toekenning van een extra punt ziet de kantonrechter geen aanleiding.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Alliantie als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
398,00
66,00
(2,00 punten × € 199,00)
totaal
721,85

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen De Alliantie en [gedaagde] met betrekking tot de woning staande en gelegen te Amsterdam aan de [adres] ;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] voormeld gehuurde met alwie en alwat zich daarin vanwege [gedaagde] mogen bevinden te ontruimen, te verlaten en met afgifte van de sleutels en achterlating van al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van De Alliantie te stellen op een termijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] tot ontruiming van zolderberging [locatie berging] in het perceel [adres] , binnen een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis;
2.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 356,91 voor iedere maand of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na 1 juli 2023 tot aan de dag van de ontruiming onder zich houdt;
2.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van De Alliantie tot dit vonnis vastgesteld op € 721,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de wettelijke/Btag kosten van betekening betalen;
2.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
2.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. J.H.J. Evers en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. D.C. Vink.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.