ECLI:NL:RBAMS:2024:4345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/13/732875 / HA ZA 23-407
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele geschillen over beëindiging en financiële afwikkeling van onderaannemingsovereenkomsten bij de bouw van de A-pier op Schiphol

In deze zaak zijn SPIE en Honeywell betrokken bij de bouw van de A-pier op Schiphol, waar zij een onder-onder-onderaannemingsovereenkomst hebben gesloten. Na de voortijdige beëindiging van de hoofdaannemingsovereenkomst door Schiphol, is ook de onder-onder-onderaannemingsovereenkomst beëindigd. Het geschil betreft de vraag welke contractuele beëindigingsgrond van toepassing is en welke vergoedingen SPIE recht heeft na de beëindiging. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging is geschied 'for convenience', wat betekent dat SPIE recht heeft op onmiddellijke betaling van vergoedingen zoals vastgelegd in de overeenkomst. De rechtbank wijst een aantal vorderingen van SPIE toe, waaronder bedragen voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen, meerwerk, retentiebedragen, vertragingskosten en verstoringskosten. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van het contract moet worden aangemerkt als een beëindiging in de zin van artikel 22.6 van de overeenkomst, wat Honeywell de bevoegdheid geeft om het contract zonder opgave van reden te beëindigen. De rechtbank wijst de vorderingen van SPIE toe en veroordeelt Honeywell tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/732875 / HA ZA 23-407
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFRASTRUCTURE SERVICES & PROJECTS B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres,
hierna te noemen: SPIE,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HONEYWELL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Honeywell,
advocaat: mr. E.M. Tjon-En-Fa.

1.De zaak en de beslissing in het kort

1.1.
SPIE en Honeywell zijn betrokken geweest bij de bouw van de nieuwe A-pier
op de luchthaven Schiphol. De hoofdopdrachtgever, Schiphol, heeft het contract met de hoofdaannemer, BN-TAV, beëindigd. Daarna moesten alle betrokken (onder)aannemers het werk stilleggen en zijn ook de onderaannemingsovereenkomsten beëindigd, waaronder het contract tussen SPIE en Honeywell.
1.2.
Deze zaak gaat over de financiële afwikkeling van het contract tussen SPIE en Honeywell. Eén van de belangrijkste geschilpunten is of partijen na de voortijdige beëindiging meteen onderling met elkaar moeten afrekenen voor de werkzaamheden van SPIE.
1.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat het contract tussen SPIE en Honeywell tussentijds is geëindigd op grond van artikel 22.6 (beëindiging
for convenience) van dat contract. Waarop SPIE in zo’n geval recht heeft, is geregeld in artikel 22.8. Wanneer SPIE daarop recht heeft, is geregeld in artikel 5.3. De rechtbank is van oordeel dat artikel 5.3 zo moet worden uitgelegd dat SPIE na een tussentijdse beëindiging
for convenienceonmiddellijk aanspraak kan maken op de in artikel 22.8 genoemde vergoedingen.
1.4.
Een inhoudelijke beoordeling van de vordering van SPIE leidt ertoe dat Honeywell een aantal bedragen aan SPIE moet betalen, te weten voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen, meerwerk, retentiebedragen, vertragingskosten en verstoringskosten.
1.5.
Dit vonnis is hierna als volgt opgebouwd. Na een weergave van het verloop van de procedure (hoofdstuk 2), de feiten (hoofdstuk 3) en het geschil (hoofdstuk 4) volgen de beoordeling door de rechtbank in hoofdstuk 5 en de beslissing van de rechtbank in hoofdstuk 6.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 23 augustus 2023 en de daarin genoemde stukken,
- het tussenvonnis van 3 januari 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 mei 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de op 4 juli 2024 binnengekomen brief van Honeywell met opmerkingen op het proces-verbaal,
- de op 8 juli 2024 binnengekomen e-mail van SPIE met een reactie op voornoemde brief van Honeywell en een opmerking op het proces-verbaal.
2.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen op het proces-verbaal, voor zover relevant.

3.De feiten

Betrokken partijen en de aannemingsovereenkomsten inzake de A-pier
3.1.
Op 8 april 2018 hebben Schiphol Nederland B.V. (hierna: Schiphol) als opdrachtgever en BN-TAV Joint Venture v.o.f. (hierna: BN-TAV) als hoofdaannemer een overeenkomst gesloten (hierna: het hoofdcontract) voor de bouw van de A-pier op de luchthaven Schiphol (hierna: het A-pier project).
3.2.
Schiphol wordt in het kader van het hoofdcontract bijgestaan door een extern adviesbureau (hierna: de Engineer) dat optreedt als projectmanager van Schiphol.
3.3.
BN-TAV heeft onderdelen van het werk opgedragen aan ABT MEP v.o.f. (hierna: ABT MEP). Daartoe heeft BN-TAV met ABT MEP als onderaannemer een onderaannemingsovereenkomst (hierna: het subcontract) gesloten.
3.4.
ABT MEP heeft op haar beurt op 28 november 2018 met Honeywell als onder-onderaannemer een onder-onderaannemingsovereenkomst (hierna: het sub-subcontract) gesloten dat ziet op een gedeelte van het door ABT MEP aangenomen werk.
3.5.
Honeywell heeft vervolgens onderdelen van haar werk opgedragen aan SPIE als onder-onder-onderaannemer. SPIE is gespecialiseerd in het installeren en onderhouden van elektrotechnische, industriële, infra- en communicatie-installaties. Honeywell en SPIE hebben op 15 februari 2019 een (in de Engelse taal gestelde) overeenkomst gesloten getiteld
Agreement to Subcontract for the installation and cabling works(hierna: het contract).
3.6.
SPIE was op basis van het contract onderaannemer van Honeywell voor – samengevat – de uitvoering van i) bekabelingswerkzaamheden ten behoeve van het
Building Monitoring System(BMS) en ii) werkzaamheden met betrekking tot het
Alarming, Controlling, Signaling and Monitoring(ACSM) systeem. De aanneemsom van het contract bedroeg € 1.535.000,00.
De inhoud van het contract tussen Honeywell en SPIE
3.7.
Het contract bestaat uit drie pagina’s, een annex die gelijk is aan het sub-subcontract tussen ABT MEP en Honeywell, voorwaarden bij dat sub-subcontract en bijlagen (
Schedules) daarbij. Het sub-subcontract is een internationale bouwovereenkomst die is gebaseerd op het modelcontract van de
Fédération Internationale des Ingénieurs-Conseils(FIDIC). Het sub-subcontract en de daarbij behorende voorwaarden en bijlagen worden in het contract aanduid als “
Contract Package”. Het Contract Package is in het contract van overeenkomstige toepassing verklaard behoudens afwijkingen die partijen zijn overeengekomen.
3.8.
Over het contract is vanaf december 2018 tot en met 15 februari 2019 tussen Honeywell en SPIE onderhandeld.
3.9.
In het contract zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
3.10.
In het Contract Package zijn verder onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
(…)
(…)
(…)
(…)
3.11.
In bijlage 11 van het Contract Package zijn betalingsvoorwaarden (
Payment Terms) opgenomen. Bijlage 11 luidt als volgt (naar de rechtbank begrijpt, is daarin sprake van een misnummering na artikel 3; daar waar na artikel 3 opnieuw de nummers 1 en 2 staan, leest de rechtbank daarom 4 en 5):
(…)
3.12.
Over de wijze waarop het contract kan eindigen en wat daarvan de (financiële) gevolgen zijn, is in het onder meer het volgende opgenomen:
(…) [toevoeging rechtbank: weggelaten gedeelte bevat een opsomming van verschillende vormen van handelen of nalaten die worden aangemerkt als een tekortkoming onder het contract]
(…)
De uitvoering van het contract en de vertraging van het hoofdproject
3.13.
Eind september 2019 is SPIE aangevangen met haar werkzaamheden.
3.14.
Volgens bijlage 11 van het Contract Package vindt betaling voor het werk plaats in maandelijkse termijnen, naar rato van de voortgang van het werk. SPIE heeft op grond van artikel 3 van bijlage 11 maandelijks een
interim payment application(IPA) aan Honeywell gestuurd. Op basis van de IPA’s heeft SPIE in totaal € 775.304,64 aan Honeywell gefactureerd. Dit bedrag heeft Honeywell – afgezien van door haar ingehouden retentiebedragen van in totaal € 36.336,78 – aan SPIE betaald.
3.15.
De uitvoering van het hoofdproject heeft diverse malen vertraging opgelopen. De werkplanning van het hoofdproject is meerdere malen aangepast middels zogeheten
Revisions.
3.16.
Op 22 januari 2021 heeft SPIE bij Honeywell aanspraak gemaakt op vertragingskosten in verband met de vertragingen in het project (zogeheten
Extension of Time(EoT) claims). Over die claims en de onderbouwing daarvan hebben partijen vanaf 5 maart 2021 gecorrespondeerd.
De beëindiging van het hoofdcontract en de contracten lager in de keten
3.17.
Schiphol heeft het hoofdcontract met BN-TAV op 29 november 2021 (voortijdig) beëindigd. Op 30 november 2021 werden de op het project werkzame partijen, waaronder SPIE, de toegang tot de bouwplaats van het Apier project ontzegd. Vervolgens heeft BNTAV het subcontract met ABT MEP beëindigd. ABT MEP heeft op haar beurt bij brief van 23 december 2021 aan Honeywell laten weten het sub-subcontract met Honeywell te beëindigen. Vervolgens heeft Honeywell bij brief van 17 januari 2022 het contract met SPIE beëindigd. De werkzaamheden aan de Apier zijn door de beëindigingen van de contracten stil komen te liggen.
De door SPIE bij Honeywell ingediende (credit)facturen
3.18.
Honeywell heeft in een e-mail van 1 december 2021 – onder verwijzing naar een email van ABT MEP aan Honeywell van 29 november 2021 – SPIE verzocht om een zogeheten
final interim applicationbij haar in te dienen.
3.19.
SPIE heeft op 15 december 2021 aan dat verzoek voldaan door een factuur met bijlagen aan Honeywell te sturen. In totaal heeft SPIE daarmee € 1.505.386,17 bij Honeywell in rekening gebracht, bestaande uit twee (verzamel)posten, te weten i) verricht werk en geleverde materialen ten behoeve van de bekabeling BMS Afronding Schiphol APier en ii) vertragings- en verstoringskosten.
3.20.
In reactie daarop heeft Honeywell in een brief van 23 december 2021 onder meer het volgende aan SPIE geschreven:
3.21.
Op 1 februari 2022 heeft SPIE een creditfactuur aan Honeywell gestuurd voor een bedrag van € 131.500,54, onder de omschrijving ‘correctie EoT Claim 1 en 2’. Daarmee komt het door SPIE aan Honeywell gefactureerde bedrag neer op € 1.373.885,63.
3.22.
Betaling door Honeywell van het door SPIE gefactureerde bedrag is uitgebleven.
De verdere gang van zaken na de beëindiging van het contract
3.23.
In de periode tussen 19 januari 2022 en 28 februari 2022 hebben partijen gecorrespondeerd over de (gevolgen van de) beëindiging van het contract.
3.24.
Begin juni 2022 heeft SPIE Honeywell – samengevat – aangemaand tot i) betaling van het gefactureerde bedrag en ii) medewerking aan een gezamenlijke opneming van het werk. In vervolg daarop heeft SPIE Honeywell in een brief van 20 juni 2022 laten weten dat zij in verzuim is ten aanzien van haar betalingsverplichting aan SPIE en dat SPIE voornemens is een kort geding te starten om via die weg medewerking aan een gezamenlijke opneming van het werk af te dwingen.
3.25.
In reactie daarop heeft Honeywell in een brief van van 22 juni 2022 aan SPIE – samengevat – een spoedplaatsopneming door de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen (RvA) voorgesteld. Daarmee is SPIE akkoord gegaan. Op 13 juli 2022 heeft de spoedplaatsopneming plaatsgevonden.
3.26.
Vervolgens hebben partijen afgesproken om gezamenlijk tot een opneming van het door SPIE voor Honeywell verrichte werk en de door SPIE aan Honeywell geleverde materialen te komen. Die gezamenlijke opneming van het verrichte werk en de geleverde materialen heeft plaatsgevonden in de periode tussen 9 augustus 2022 en 6 april 2023.
(Tussentijdse) beoordelingen van de Engineer
3.27.
De Engineer heeft in het kader van de beëindiging van het hoofdcontract in 2022 en 2023 drie tussentijdse beoordelingen van het werk gedaan. Deze tussentijdse beoordelingen heeft Honeywell met SPIE gedeeld. Honeywell heeft daarop opmerkingen van SPIE op die tussentijdse beoordelingen ontvangen en deze – aangevuld met haar eigen bevindingen met betrekking tot haar werkzaamheden – aan ABT MEP overgebracht.
3.28.
De Engineer heeft namens Schiphol op 4 mei 2023 een
Purported Final Determination(hierna: de Eindbeoordeling) vastgesteld voor het gehele werk aan de A-pier en deze aan BN-TAV verstrekt. BN-TAV betwist de juistheid van de Eindbeoordeling. In het verlengde van het standpunt van BN-TAV betwisten ook ABT MEP, Honeywell en SPIE de juistheid van de Eindbeoordeling.
3.29.
Honeywell heeft SPIE op 31 juli 2023 geïnformeerd over de Eindbeoordeling van de Engineer.
3.30.
Daarna heeft SPIE op 4 en 14 augustus 2023 de Eindbeoordeling van de Engineer van commentaren voorzien en die commentaren aan Honeywell gestuurd. Die commentaren van SPIE heeft Honeywell als bijlagen gevoegd bij haar eigen – aan ABT MEP gerichte – reactie van 23 augustus 2023 op de Eindbeoordeling van de Engineer.
Procedure tussen Schiphol en BN-TAV
3.31.
De aard en oorzaak van de beëindiging van het hoofdcontract tussen Schiphol en BN-TAV, alsmede de financiële afwikkeling van die beëindiging, is onderwerp van een afzonderlijke gerechtelijke procedure tussen BN-TAV en Schiphol die op 20 december 2023 aanhangig is gemaakt bij deze rechtbank.

4.Het geschil

4.1.
SPIE vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Honeywell veroordeelt tot betaling van € 1.373.885,63, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.2.
Honeywell voert verweer. Honeywell concludeert tot afwijzing van de vorderingen van SPIE, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van SPIE in de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Indien in dit vonnis artikelnummers zonder nadere aanduiding worden genoemd, dan zijn dit bepalingen uit het contract tussen SPIE en Honeywell, waaronder begrepen de bepalingen uit het Contract Package.
Notice to the contrary
5.2.
Het meest verstrekkende standpunt van SPIE is – samengevat – dat haar vordering moet worden toegewezen, omdat Honeywell haar in reactie op de factuur van 15 december 2021 geen
notice to the contraryin de zin van artikel 5.4 heeft gegeven, waardoor de slotfactuur heeft te gelden als goedgekeurd door Honeywell. Honeywell heeft daartegenover – samengevat – aangevoerd dat zij met haar brief van 23 december 2021 een
notice to the contraryin de zin van artikel 5.4 aan SPIE heeft gegeven.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.4.
Artikel 5.4 bepaalt – samengevat en naar het Nederlands vertaald – dat Honeywell wordt geacht een vordering van SPIE te hebben goedgekeurd en onvoorwaardelijk gehouden is die vordering aan SPIE te betalen, indien Honeywell niet binnen 30 dagen nadat SPIE die vordering bij haar heeft ingediend het tegendeel aan SPIE heeft medegedeeld (anders gezegd, een
notice to the contraryaan SPIE heeft gegeven).
5.5.
In dit geval heeft Honeywell met de brief van 23 december 2021 (zie 3.20) een
notice to the contraryaan SPIE gegeven in de hiervoor bedoelde zin. In die brief heeft Honeywell – samengevat – aan SPIE laten weten dat zij i) de vorderingen van SPIE voorlopig niet toekent ii) zolang zij nog geen financieel passende tegemoetkoming van haar eigen opdrachtgever – ABT MEP – heeft ontvangen, ook geen vorderingen van SPIE zal goedkeuren of daaraan gerelateerde betalingen zal verrichten en iii) haar rechten voorbehoudt de vorderingen van SPIE (gedeeltelijk) af te wijzen. Gelet op dit alles moet het SPIE duidelijk zijn geweest dat Honeywell haar vordering (vooralsnog) niet goedkeurde en ook niet zou betalen. Het enkele feit dat Honeywell in diezelfde brief ook heeft geschreven dat zij er vooralsnog van uitging dat het door SPIE gevorderde juist was, maakt dat niet anders, omdat de brief in zijn geheel moet worden gelezen.
5.6.
SPIE heeft in dit verband nog aangevoerd dat Honeywell voor het geven van een
notice to the contraryniet kon volstaan met de hiervoor geschetste kennisgeving in de brief van 23 december 2021. Zij meent dat die kennisgeving niet strookt met de bedoeling van partijen om een snelle beoordeling en snelle betaling te verkrijgen en daarbij juist niet afhankelijk te zijn van omstandigheden aan de zijde van ABT MEP. SPIE wijst erop dat Honeywell de mogelijkheid had om binnen de in artikel 5.4 genoemde termijn van dertig dagen het door SPIE gefactureerde werk te beoordelen en – bij enige aanleiding daartoe – concreet en gemotiveerd af te keuren.
Daarin wordt SPIE niet gevolgd. Zonder verdere toelichting valt niet in te zien op grond waarvan aan de
notice to the contrarynadere eisen gesteld zouden moeten worden, nu daarover in het contract niets is bepaald. Artikel 5.4 noch andere bepalingen in het contract vereisen dat een door Honeywell te geven
notice to the contraryeen concrete en gemotiveerde afkeuring van een door SPIE ingediende vordering moet inhouden. Dat, zoals SPIE ten slotte aanvoert, artikel 5.4 hiermee tot een dode letter zou verworden, is zonder nadere toelichting niet te volgen.
5.7.
Al het voorgaande betekent dat Honeywell aan SPIE met de brief van 23 december 2021 een
notice to the contraryin de zin van artikel 5.4 heeft gegeven. Van goedkeuring van de eindfactuur door Honeywell is dus geen sprake.
De grond voor beëindiging van het contract
5.8.
Niet in geschil is dat de contractuele rechtsverhouding tussen SPIE en Honeywell is geëindigd door de opzegging van het contract door Honeywell in de brief van 17 januari 2022. Beoordeeld moet worden of die beëindiging moet worden aangemerkt als een
Termination by Sub-Contractor for Sub-subcontractor Defaultin de zin van artikel 22.2 of als een
Termination for Sub-Contractor’s Conveniencein de zin van artikel 22.6. Andere grondslagen voor opzegging biedt het contract in dit geval immers niet.
5.9.
SPIE heeft toegelicht dat de beëindiging van het contract moet worden aangemerkt als een beëindiging
for conveniencein de zin van artikel 22.6. Daartegenover heeft Honeywell aangevoerd dat nog niet vaststaat dat sprake is van een beëindiging
for conveniencein de zin van artikel 22.6. Honeywell heeft er daarbij op gewezen dat ABT MEP het sub-subcontract (primair) heeft beëindigd wegens
defaulten Honeywell er niet van uit kan gaan dat dit beroep van ABT MEP in de procedure tussen Honeywell en ABT MEP – met rolnummer HA ZA 23-635 – faalt.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat de grond voor beëindiging hoger in de keten niet bepalend is voor de wijze waarop de rechtsverhouding tussen SPIE en Honeywell is geëindigd. Dat moet zelfstandig worden beoordeeld. De tekst van het contract bepaalt niet dat de (grond voor) beëindiging van een overeenkomst hoger in de keten doorwerkt in de onderhavige rechtsverhouding en Honeywell heeft voor het overige onvoldoende gemotiveerd waarom de
back-to-back-structuur van de overeenkomst dit zou meebrengen. Anders dan Honeywell meent, kan zij dus niet een slag om de arm houden ten aanzien van de beëindigingsgrond en werkt een vaststelling van de beëindigingsgrond in haar verhouding met ABT MEP niet één op één door in de verhouding tussen Honeywell en SPIE. De rechtbank zal daarom hierna op basis van wat zich in de rechtsverhouding tussen SPIE en Honeywell heeft afgespeeld, beoordelen op basis van welke contractuele grondslag die rechtsverhouding is beëindigd.
5.11.
Voor een beëindiging op grond van
defaultals bedoeld in artikel 22.2 is vereist dat zich één van de in artikel 22.2.1 omschreven situaties voordoet of dat aan de kant van SPIE sprake is van één van de in artikel 22.2.2 genoemde tekortkomingen. Honeywell heeft niet gesteld dat zich één van de in artikel 22.2.1 omschreven situaties voordoet. Ook heeft Honeywell geen concrete tekortkoming van SPIE gesteld. De beëindigingsbrief van 17 januari 2022 noemt geen concrete tekortkoming van SPIE. Honeywell heeft in deze procedure weliswaar aangevoerd dat ABT MEP kennelijk meent dat Honeywell is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van het sub-subcontract en dat die omstandigheid zou kunnen betekenen dat SPIE – op haar beurt – tekort is geschoten in haar verplichtingen uit hoofde van het contract, maar daarmee heeft Honeywell nog geen concrete tekortkoming van SPIE gesteld. Bovendien heeft Honeywell zelf toegelicht dat – voor zover zij weet – er geen sprake is van tekortkomingen in het werk en dat zij SPIE ook geen ‘
notice to correct’ in de zin van artikel 22.2.2 heeft gegeven.
5.12.
Al het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat Honeywell het contract op grond van artikel 22.2 mocht beëindigen.
5.13.
Dan resteert de vraag of de beëindiging van het contract moet worden aangemerkt als een beëindiging
for conveniencein de zin van artikel 22.6. Die bepaling geeft aan Honeywell de (verstrekkende) bevoegdheid om het contract zonder opgave van reden tussentijds te beëindigen.
5.14.
Honeywell heeft in dit verband slechts aangevoerd dat nog niet kan worden vastgesteld of het contract
for convenienceis beëindigd, maar dat standpunt wordt gelet op hetgeen hiervoor in 5.11 is overwogen, verworpen. Tegen het standpunt van SPIE dat de beëindiging van het contract moet worden aangemerkt als een beëindiging
for conveniencein de zin van artikel 22.6, heeft Honeywell verder geen afzonderlijke argumenten naar voren gebracht. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de beëindiging van het contract moet worden aangemerkt als een beëindiging
for conveniencein de zin van artikel 22.6.
De gevolgen van de beëindiging van het contract
5.15.
In artikel 22.7 is bepaald wat de consequenties zijn van een beëindiging
for convenience. In artikel 22.8 is onder meer bepaald op welke vergoedingen SPIE recht heeft in geval van een beëindiging
for convenience.
5.16.
SPIE heeft primair artikel 22.8.1 in samenhang met artikel 5.3 aan haar vordering ten grondslag gelegd. Partijen zijn het erover eens dat artikel 22.8.1 alleen regelt op welke vergoedingen SPIE aanspraak kan maken na een beëindiging
for convenience, maar niet bepaalt
wanneerdie vergoedingen moeten worden betaald. Partijen verschillen evenwel van mening over de betekenis van artikel 5.3, in het bijzonder de vraag of die bepaling recht geeft op onmiddellijke betaling na beëindiging van het contract.
5.17.
SPIE stelt zich – samengevat – op het standpunt dat zij op grond van artikel 5.3 recht heeft op onmiddellijke betaling na de beëindiging van het contract. Volgens SPIE hebben partijen met artikel 5.3 afgesproken dat Honeywell geen betaling aan haar mag onthouden op grond van enige omstandigheid (
“any circumstance”) aan de zijde van of toerekenbaar aan ABT MEP. Het vooralsnog uitblijven van (i) een beoordeling door ABT MEP van het namens Honeywell verrichte werk en (ii) betaling door ABT MEP aan Honeywell, kwalificeren als omstandigheden die toerekenbaar zijn aan ABT MEP en kunnen dus niet rechtvaardigen dat Honeywell betaling aan SPIE onthoudt. Met artikel 5.3 zijn partijen afgeweken van alle bepalingen in het Contract Package die betaling door Honeywell aan SPIE afhankelijk zouden maken van de uitvoering althans financiële afwikkeling van contracten hoger in de keten. Aldus steeds SPIE.
5.18.
Honeywell is het daar niet mee eens. Zij heeft – samengevat – naar voren gebracht dat op grond van artikel 5.3 slechts het incassorisico van de daadwerkelijke uitbetaling naar aanleiding van een vastgestelde betalingsverplichting van ABT MEP bij Honeywell ligt. Alleen als sprake is van de situatie dat de betalingsplicht van ABT MEP in haar relatie tot Honeywell vaststaat maar die betaling wegens enige omstandigheid aan de zijde van of toerekenbaar aan ABT MEP – en niet mede aan partijen in de keten boven ABT – uitblijft, heeft SPIE op grond van artikel 5.3 toch recht op betaling door Honeywell. Een verdere gevolgtrekking kan redelijkerwijs niet uit artikel 5.3 worden gemaakt. In artikel 5.3 staat namelijk niet duidelijk van welke specifieke bepalingen in het contract of in de daarbij gevoegde bijlagen partijen hebben willen afwijken. Dit betekent dat SPIE (net als Honeywell) de betalingsprocedure zoals vastgelegd in bijlage 11, althans de
determinationprocedure van artikel 11.4, af moet wachten. Aldus steeds Honeywell.
De uitleg van artikel 5.3
5.19.
Voor de beoordeling van dit geschilpunt moet de rechtbank vaststellen wat partijen zijn overeengekomen. Dit is een kwestie van uitleg, waarbij de subjectieve gemeenschappelijke partijbedoeling voorop staat.
5.20.
Partijen hebben in de periode van december 2018 tot en met 15 februari 2019 onderhandeld over de bewuste bepaling. Bij die onderhandelingen waren vanuit SPIE de heer [naam 3] – contractmanager bij SPIE – en vanuit Honeywell de heren [naam 1] en [naam 2] betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft SPIE (bij monde van de heer [naam 3] ) toegelicht dat haar inzet van de onderhandelingen was dat zij het – destijds door Honeywell nog op te dragen – werk wel wilde uitvoeren, maar dat zij voor betaling niet afhankelijk wilde zijn van de uitvoering van contracten hoger in de keten en dat zij dit tijdens de onderhandelingen over het contract ook aan Honeywell kenbaar heeft gemaakt. Tegen deze achtergrond wilde SPIE alle eventuele afhankelijkheden voor betaling uit het contract hebben. Met die reden heeft de heer [naam 3] de huidige tekst van artikel 5.3 voorgesteld aan Honeywell. Partijen hebben hier vervolgens over gesproken. De heer [naam 3] heeft verklaard dat de heer [naam 1] vragen over de concepttekst heeft gesteld. Volgens de heer [naam 3] heeft hij in zijn reactie daarop aan de heer [naam 1] laten weten dat SPIE voor betaling niet afhankelijk wilde zijn van de uitvoering van contracten hoger in de keten en dat die afhankelijkheid van betaling een risico was dat SPIE niet wilde accepteren. De heer [naam 3] heeft verder verklaard dat de heer [naam 1] daarop aan hem te kennen heeft gegeven dat hij de positie van SPIE begreep, waarna Honeywell akkoord is gegaan met de bewuste bepaling.
5.21.
Honeywell heeft de door de heer [naam 3] gestelde gang van zaken onvoldoende weersproken. Daarnaast onderschrijft Honeywell dat de overeengekomen afwijkingen van het Contract Package, zoals artikel 5.3, zijn ingegeven door de wens van SPIE om snel betaald te worden door Honeywell. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank uitgaat van de door SPIE gestelde gemeenschappelijke partijbedoeling dat betaling aan SPIE niet afhankelijk is van omstandigheden hoger in de keten. De tekst van het artikel reflecteert deze partijbedoeling, waarbij het immers gaat om iedere omstandigheid (“
any circumstance”) aan de zijde van of toerekenbaar aan de
Contractor.Partijen zijn het er verder over eens dat hiermee in ieder geval wordt gedoeld op omstandigheden in de direct bovenliggende verhouding Honeywell – ABT MEP – aangeduid als
Contractorin artikel 5.3.
5.22.
De vraag is vervolgens of voornoemde partijbedoeling meebrengt dat Honeywell ook in het onderhavige geval geen betaling mag onthouden, nu zij als gevolg van een beëindiging van haar contract met ABT MEP (mogelijk) de betalingsprocedure van bijlage 11, althans de
determination-procedure van artikel 11.4, moet afwachten voordat zij betaald krijgt van ABT MEP. De rechtbank beantwoordt die vraag positief. De door Honeywell bepleite nuancering dat deze afspraak alleen geldt in de situatie waarin de bovenliggende betalingsverplichting in de relatie tussen Honeywell en ABT MEP weliswaar vaststaat maar de daadwerkelijke betaling nog niet door Honeywell is ontvangen, is niet verenigbaar met voornoemde partijbedoeling. Deze door Honeywell voorgestane beperking zou immers betekenen dat betaling wordt onthouden op grond van een omstandigheid hoger in de keten, wat partijen nu juist hebben willen uitsluiten – zoals ook uit de tekst volgt.
5.23.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat partijen met artikel 5.3 iedere afhankelijkheid tussen de betaling van SPIE door Honeywell enerzijds en de betaling van Honeywell door ABT MEP anderzijds wilden uitsluiten. Dat in de tekst van dit artikel niet ook letterlijk staat dat daarmee wordt afgeweken van andersluidende bepalingen in het Contract Package, doet daaraan niet af, omdat dat afwijken voldoende duidelijk uit de strekking van artikel 5.3 volgt.
5.24.
Dit brengt mee dat Honeywell de omstandigheid dat zij door ABT MEP niet betaald wordt totdat in die rechtsverhouding de betalingsprocedure van bijlage 11, althans de
determinationprocedure van artikel 11.4, is doorlopen, niet in de weg staat aan de opeisbaarheid van vorderingen van SPIE op Honeywell. De door Honeywell aangevoerde
back to backstructuur in de contractuele keten en de bepalingen uit het Contract Package die aan die structuur effect zouden moeten geven, zijn in de rechtsverhouding tussen SPIE en Honeywell met artikel 5.3 expliciet doorbroken.
Hoe moet de omvang van de betalingsverplichting worden vastgesteld?
5.25.
Vervolgens is de vraag hoe de omvang van de aanspraken van SPIE, respectievelijk de omvang van de betalingsverplichting van Honeywell, moeten worden vastgesteld, nu partijen het erover eens zijn dat de
determination-procedure van artikel 11.4 en de betalingsprocedure van bijlage 11 in dit geval niet van toepassing zijn. Aangezien het contract daarover niets voorschrijft, wordt teruggevallen op het wettelijk uitgangspunt dat partijen zich daarover onderling met elkaar moeten verstaan en dat wanneer zij daar geen overeenstemming over bereiken deze kwestie aan de rechter kunnen voorleggen. Met SPIE is de rechtbank dus van oordeel dat, nu tussen partijen een geschil bestaat over de omvang van de aanspraken van SPIE, dat geschil in deze procedure kan worden beoordeeld.
De inhoudelijke beoordeling van de vordering van SPIE
5.26.
SPIE verlangt met haar vordering betaling van een totaalbedrag van € 1.373.885,63. Die vordering is – samengevat – opgebouwd uit de volgende onderdelen:
  • € 795.024,10 voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en meerwerk (
  • € 36.336,78 aan ingehouden retentiebedragen,
  • € 542.524,75 aan vertragingskosten (EoT-claim en Disruption claim).
5.27.
SPIE heeft haar vordering onderbouwd aan de hand van onder meer Excelbestanden waarin zij onder meer het door haar gefactureerde bedrag heeft uitgesplitst in verschillende posten, aftekenlijsten en urenoverzichten. In het kader van haar verweer heeft Honeywell een rapport van Richard Begbey (hierna: Begbey ) overgelegd. Begbey is een externe door Honeywell ingeschakelde deskundige op het gebied van claims in bouwprojecten en is werkzaam bij Consilium Construction Experts. Honeywell heeft mede aan de hand van het rapport van Begbey de (omvang van de) vordering van SPIE op verschillende punten betwist.
5.28.
De rechtbank zal de in 5.26 genoemde onderdelen van de vordering van SPIE hierna afzonderlijk behandelen.
* Verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en meerwerk (Variations)
5.29.
SPIE vordert op grond van artikel 22.8.1 aanhef en onder b en c in totaal € 795.024,10 voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en meerwerk. Op dit bedrag stelt SPIE recht te hebben in aanvulling op hetgeen Honeywell aan SPIE tijdens de uitvoering van het contract op basis van de
interim payment applicationsal heeft betaald voor werkzaamheden en meerwerk.
5.30.
De rechtbank neemt in aanmerking dat partijen het grotendeels eens zijn over de omvang van de door SPIE in dit verband gevorderde vergoeding. Uitsluitend ten aanzien van een drietal posten, te weten i)
‘Depreciation tools’, ii) ‘
Drawing costs Main contract’en iii) ‘
Labour hours week 48-2021 and Ending project’bestrijdt Honeywell de aanspraak van SPIE. Die posten worden hierna besproken.
5.31.
Ten aanzien van
de post onder de noemer ‘Depreciation tools’maakt SPIE aanspraak op een bedrag van € 7.880,00. Dit betreft afschrijvingskosten voor door SPIE aangeschafte schiethamers. Partijen zijn het erover eens dat SPIE die schiethamers voor het A-pier project heeft aangeschaft en heeft gebruikt. SPIE heeft toegelicht dat zij die schiethamers niet meer kan gebruiken door de voortijdige beëindiging van het contract en zodoende geconfronteerd wordt met afschrijvingskosten die rendabel zouden zijn geworden en hadden kunnen worden terugverdiend als het A-pier project was afgerond. Daartegenover heeft Honeywell (bij monde van Begbey ) aangevoerd dat SPIE deze post niet heeft onderbouwd aan de hand van een kostenspecificatie of een factuur en daarom niet heeft kunnen vaststellen dat zij de aanschafwaarde, waarop de afschrijvingskosten zijn gebaseerd, daadwerkelijk heeft voldaan. Verder heeft Honeywell (bij monde van Begbey ) verklaard dat zij het niet realistisch acht dat de schiethamers volledig moeten worden afgeschreven. De rechtbank volgt Honeywell niet in dat standpunt. SPIE heeft daartegenover namelijk toegelicht dat zij de schiethamers speciaal voor het Apier project heeft aangeschaft om bekabelingsbuizen aan plafonds vast te schieten en dat zij de schiethamers nu niet voor andere projecten kan gebruiken, omdat zij normaal gesproken met kabelgoten werkt en dus geen bekabelingsbuizen hoeft vast te schieten. Bij gebrek aan een nadere toelichting van de betwisting door Honeywell in dit verband, gaat de rechtbank ervan uit dat de schiethamers specifiek voor dit project zijn aangeschaft en dat SPIE door de voortijdige beëindiging de resterende aanschafwaarde daarvan niet heeft kunnen terugverdienen. Dat betekent dat SPIE recht heeft op vergoeding van het bedrag van € 7.880,00.
5.32.
Ten aanzien van de
drie posten onder de noemer ‘Drawing costs Main contract’maakt SPIE aanspraak op een bedrag van in totaal € 6.318,82. Dit betreft kosten voor het maken van bouwtekeningen. SPIE heeft toegelicht dat deze posten onder de initiële aanneemsom vielen, maar niet eerder in een IPA waren gefactureerd aan Honeywell en zodoende pas in de factuur van 15 december 2021 bij Honeywell in rekening zijn gebracht. Daartegenover heeft Honeywell aan de hand van het rapport van Begbey – samengevat –zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het tekenwerk is gedaan, dat SPIE deze posten ook niet heeft onderbouwd en dat zij dan ook niet kan achterhalen of die daadwerkelijk onder de initiële aanneemsom vallen. SPIE heeft haar stellingen daarop niet nader onderbouwd. Zij heeft in het bijzonder geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de hiermee verband houdende werkzaamheden zijn verricht. Dit brengt mee dat SPIE geen aanspraak kan maken op vergoeding van de drie posten onder de noemer ‘Drawing costs Main contract’.
5.33.
Ten aanzien van
de vier posten onder de noemer ‘Labour hours week 48-2021 and Ending project’maakt SPIE aanspraak op een bedrag van in totaal € 29.671,60. Dit betreffen aanvullende werkzaamheden van SPIE in het kader van de vroegtijdige afronding van het project, ingegeven door de tussentijdse beëindiging. Naar de mening van Begbey moet SPIE wel worden gecompenseerd voor de extra kosten die zij in dit verband moest maken. Aangezien SPIE geen onderbouwing voor de omvang van die kosten heeft gegeven, maar voor Begbey wel vaststaat dat SPIE dergelijke kosten heeft gemaakt, begroot Begbey die kosten op de helft van het bedrag dat SPIE van Honeywell vordert. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat voor zover SPIE werkzaamheden heeft verricht in het kader van de vroegtijdige beëindiging van haar opdracht, dergelijke werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen. SPIE meent echter dat zij – anders dan door Begbey begroot – aanspraak kan maken op meer dan de helft van de met die werkzaamheden gemoeide kosten. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft SPIE weliswaar verwezen naar eigen urenstaten, maar daarin staan ook uren opgenomen die zijn gemaakt (ver) na de einddatum van het contract, zodat die niet als onderbouwing kunnen dienen voor deze posten. Artikel 22.8.1 onder b is namelijk beperkt tot een vergoeding voor werkzaamheden
up to the date of termination. Anders dan SPIE heeft betoogd, kan het bepaalde in artikel 22.8.1 onder e en f ook niet als grondslag dienen voor de uren na de einddatum van het contract. Gesteld noch gebleken is namelijk dat in dit geval kosten zijn gemaakt die vallen onder de omschrijving van artikel 22.8.1 onder e of f (kort gezegd: kosten in verband met het terugbrengen naar het land van herkomst van materiaal, machines of mensen). Aangezien wel vast staat dat SPIE vóór de einddatum werkzaamheden heeft verricht die verband houden met de voortijdige beëindiging, acht de rechtbank het in dit geval passend om met overeenkomstige toepassing van artikel 6:97 BW tot een schatting te komen van de vergoeding voor die werkzaamheden. Uit de professionele inschatting van Begbey blijkt dat hij de kosten van die werkzaamheden in dit geval begroot op € 14.835,80. De rechtbank begroot deze post daarom op het door Begbey in aanmerking genomen bedrag.
5.34.
Het voorgaande betekent dat SPIE aanspraak kan maken op € 773.869,48 voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en meerwerk. Dat bedrag is dus toewijsbaar.
* Retentiebedragen
5.35.
Honeywell heeft gedurende de looptijd van het contract op de door haar aan SPIE gedane betalingen inhoudingen gedaan bij wijze van retentie. De bevoegdheid daartoe is neergelegd in artikel 8.1 van bijlage 11.
5.36.
In artikel 22.8.1 aanhef en onder a van het contract staat dat Honeywell
“shall pay Retention Money in accordance with Schedule 11 (Payment Terms)”. Artikel 8.6 van bijlage 11 bepaalt vervolgens dat Honeywell (onder meer) na een beëindiging op grond van artikel 22.6 het gehele bedrag aan “
Retention Money” zal vrijgeven binnen 28 dagen na de beëindigingsdatum.
5.37.
Uit het bepaalde in artikel 5.3 in samenhang met artikel 22.8.1 aanhef en onder a in het contract en artikel 8.6 van bijlage 11 volgt zodoende de verplichting voor Honeywell om de ingehouden retentiebedragen aan SPIE te betalen. Honeywell heeft de hoogte van het in verband hiermee door SPIE gestelde bedrag van € 36.336,78 niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van dat bedrag en dat bedrag is dus toewijsbaar.
* Vertragings- en verstoringskosten: EoT- en Disruption claims
5.38.
SPIE maakt aanspraak op een totaalbedrag van € 542.524,75 aan vertragingskosten.
SPIE heeft in het lichaam van de dagvaarding – samengevat – toegelicht dat voornoemd totaalbedrag als volgt is opgebouwd:
- € 282.942,71 in verband met vertragingskosten (hierna: de EoT-claim)
- € 259.582,04 in verband met zogenoemde
disruption costs(hierna: de Disruption claim).
5.39.
De rechtbank merkt daarbij op dat SPIE ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering verwijst naar haar productie 59 en specifiek de daarin opgenomen map 2 dat een Excel-bestand bevat genaamd
“2.1 SPIE claim Honeywell scope Net-off calculatie with Evidence v1 (versie 1)”(hierna: het Excel-bestand). Uit dat Excel-bestand lijkt een andere opbouw van dit gedeelte van de vordering te volgen. De rechtbank begrijpt daaruit dat:
- de hoogte van de EoT-claim neerkomt op een totaalbedrag van € 377.911,83 (€ 160.602,93 + € 217.308,90),
- de hoogte van de Disruption claim neerkomt op een totaalbedrag van € 164.612,92 (€ 77.104,13 + € 87.508,79).
5.40.
De hiervoor in 5.40 genoemde totaalbedragen aan EoT- en Disruption claims tellen eveneens op tot een totaalbedrag van € 542.524,75. Aangezien SPIE ter onderbouwing en specificatie van de EoT- en Disruption claims uitdrukkelijk heeft verwezen naar voornoemd Excel-bestand en omdat Honeywell de onderbouwing en de hoogte van die claims blijkens de conclusie van antwoord ook zo heeft begrepen, gaat de rechtbank uit van de bedragen en de verdeling die uit het Excel-bestand volgen. De twee andersluidende bedragen die SPIE in het lichaam van de dagvaarding heeft genoemd, worden tegen deze achtergrond als vergissing beschouwd, nu die niet stroken met het Excel-bestand waarnaar zij ter onderbouwing van dit gedeelte van de vordering heeft verwezen.
EoT-claim
5.41.
Volgens SPIE moet de EoT-claim beoordeeld worden op basis van artikel 22.8.1 aanhef en onder b en d. Daartegenover heeft Honeywell aangevoerd dat voor de beoordeling van de EoT-claim een afzonderlijk contractueel regime geldt onder verwijzing naar de artikelen 10.1.4, 16.5.1, 16.5.2 en 27.1 en 27.2.
5.42.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval in het midden blijven op basis van welke grondslag de EoT-claim moet worden beoordeeld en of de vertragingskosten onder de in artikel 22.8.1 genoemde categorieën kunnen worden geschaard. Daartoe is van belang dat partijen, ongeacht het voorgaande, het erover eens zijn dat vertragingskosten voor vergoeding in aanmerking komen, indien die kosten zijn ontstaan als gevolg van omstandigheden die aan Honeywell zijn toe te rekenen. Verder zijn partijen het erover eens dat in die gevallen óók het bepaalde in artikel 27 van toepassing is op een aanspraak op vertragingskosten. Het debat van partijen spitst zich met name toe op de vraag of aan de voorwaarden in artikel 27 is voldaan. In zoverre is voor de beoordeling dus niet relevant wat de precieze grondslag van de EoT-claim is.
5.43.
Ter onderbouwing van de EoT-claim stelt SPIE – samengevat – dat vertragingen zijn opgetreden in het project, doordat de planningen zijn herzien en de beoogde opleverdatum meermaals is opgeschoven. Hierdoor werd SPIE geconfronteerd met extra indirecte kosten. Die komen voor rekening van Honeywell. Aldus steeds SPIE.
5.44.
Honeywell stelt zich op het standpunt dat de EoT-claim niet voldoet aan de eisen van artikel 27.1 en 27.2, omdat SPIE de EoT-claim niet heeft voorzien van een
Time Impact Analysis. Verder geldt, indien in de procedure tussen Honeywell en ABT MEP – met rolnummer HA ZA 23-635 – de EoT-claim van Honeywell wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een
Time Impact Analysis, dat de EoT-claim van SPIE op Honeywell in de onderhavige procedure om die reden niet kan worden toegewezen. Aldus steeds Honeywell.
5.45.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan Honeywell meent, de beslissing van de rechtbank in de procedure tussen Honeywell en ABT MEP ten aanzien van de EoT-claim van Honeywell niet bepalend is voor hoe de rechtbank in de onderhavige zaak de EoTclaim van SPIE tegenover Honeywell moet beoordelen. In elk van beide procedures wordt immers een eigen oordeel gegeven, steeds op basis van het debat zoals dat in de betreffende zaak is gevoerd. De rechtbank memoreert in dit verband – onder verwijzing naar de rolbeslissing van 23 augustus 2023 – dat beide zaken uitsluitend op de rol (administratief) zijn gevoegd, dat het daardoor afzonderlijke zaken blijven en dat van zaaksvoeging in de zin van artikel 222 Rv geen sprake is.
5.46.
Over de omstandigheid dat SPIE haar EoT-claim niet heeft voorzien van een
Time Impact Analysis,wordt het volgende overwogen. Honeywell heeft weliswaar aangevoerd dat SPIE op dit punt niet heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 27.2, maar Honeywell heeft aan dat nalaten niet een duidelijk rechtsgevolg verbonden. Voor zover Honeywell heeft bedoeld te betogen dat daardoor het recht van SPIE op vergoeding van vertragingskosten is vervallen, verwerpt de rechtbank dat standpunt. Uit het contract volgt namelijk niet dat partijen het niet indienen van een
Time Impact Analysishebben willen sanctioneren met verval van een EoT-aanspraak. Zo is in artikel 27.2 niet bepaald dat indiening van een
Time Impact Analysisis voorgeschreven op straffe van verval van de aanspraak. Aan het feit dat dit niet is bepaald, komt betekenis toe, te meer omdat in artikel 27.1.2 wel een sanctie is genoemd ten aanzien van het niet naleven van het voorschrift uit artikel 27.1.1. Verder moet, gelet op het bepaalde in artikel 27.1.9, bij het niet naleven van voorschriften bekeken worden in hoeverre dat Honeywell heeft belemmerd bij het doen van onderzoek naar een claim (behalve als de claim is uitgesloten op grond van artikel 27.1.2). Blijkens artikel 27.2 is het doel van het verstrekken van een
Time Impact Analysisom Honeywell behulpzaam te zijn bij de beoordeling van een EoT-claim. In dit verband is van belang dat Honeywell – althans de door haar ingeschakelde deskundige Begbey – in dit geval zelf een
Time Impact Analysisheeft gemaakt. Honeywell is dus in de gelegenheid geweest om de EoTclaim te beoordelen. Er is daarom geen reden om aan het ontbreken van een
Time Impact Analysisvan de hand van SPIE enige consequentie te verbinden.
5.47.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de EoT-claim. In dit verband twisten partijen – samengevat – over drie onderwerpen, te weten i) de lengte van de vertragingsperiode die aan de berekening van de EoT-claim ten grondslag ligt ii) indexeringskosten en iii) prolongatiekosten. De rechtbank zal die onderwerpen hierna afzonderlijk behandelen.
* Lengte vertragingsperiode
5.48.
Partijen zijn het erover eens dat door omstandigheden (die niet voor rekening van SPIE komen) vertraging is ontstaan in het project en daarmee ook in de uitvoering van de werkzaamheden van SPIE. Zij twisten evenwel over de vraag hoe lang die vertraging heeft voortgeduurd.
5.49.
SPIE stelt dat moet worden uitgegaan van een vertragingsperiode van 542 dagen, te weten de periode vanaf 5 juni 2020 tot 1 december 2021 (de datum van de effectieve beëindiging van het project) Die vertragingsperiode heeft zij ook aan de berekening van de EoT-claim ten grondslag gelegd.
5.50.
Honeywell betwist de juistheid van de door SPIE gestelde vertragingsperiode en bepleit dat moet worden uitgegaan van een vertragingsperiode van 505 dagen. Zij heeft in dit verband gewezen op de bevindingen van Begbey in zijn rapport dat SPIE de door haar gestelde vertragingsperiode van 542 dagen onvoldoende heeft onderbouwd en dat Begbey op basis van een eigen analyse is uitgekomen op een vertragingsperiode van 505 dagen, te weten de periode vanaf 14 juli 2020 tot 1 december 2021.
5.51.
De discussie van partijen spitst zich dus toe op de vraag op welk moment de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden van SPIE is ingetreden.
5.52.
Voorop staat dat op het moment dat SPIE startte met haar werkzaamheden voor Honeywell, de uitvoering van het hoofdproject reeds vertraging had opgelopen. Op dat moment was versie D van de aangepaste hoofdplanning (
Revision D) van kracht. Daarna zijn
Revision Een
Revision Faangekondigd en is de uitvoering van het hoofdproject verder vertraagd.
5.53.
Tegen die achtergrond heeft SPIE – ter nadere onderbouwing van haar stellingen – een door ABT MEP aan haar verstrekt overzicht overgelegd. SPIE heeft daarover toegelicht dat daaruit blijkt wanneer voor diverse onderaannemers van ABT MEP
Revision Deindigt en
Revision Estart. SPIE heeft er daarbij op gewezen dat uit dat overzicht blijkt dat volgens
Revision Dvoor SPIE 4 juni 2020 de geplande einddatum was en voor Honeywell 5 juni 2020 de geplande einddatum was, zodat die laatste datum, waarop ook
Revision Estartte, te gelden heeft als de ingangsdatum van de vertragingsperiode. Verder heeft SPIE toegelicht dat de door Begbey gehanteerde ingangsdatum van 14 juli 2020 voor de vertragingsperiode (kennelijk) is ontleend aan – voor SPIE onbekende – interne planningen van Honeywell en zodoende niet als ingangsdatum van de vertragingsperiode kan gelden.
5.54.
Tegen dit alles heeft Honeywell onvoldoende ingebracht. De door Honeywell gestelde omstandigheden dat op 5 juni 2022 weliswaar de datum was waarop (uitsluitend) het werk met betrekking tot de bekabeling moest zijn afgerond, maar dat daarna nog test- en inbedrijfstellingswerkzaamheden moesten worden uitgevoerd, maken op zichzelf namelijk niet dat de vertraging in de uitvoering van werkzaamheden van SPIE voor Honeywell later is ingetreden dan 5 juni 2020. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de door SPIE gestelde vertragingsperiode van 542 dagen.
* Indexeringskosten
5.55.
Uit het Excel-bestand blijkt dat SPIE een totaalbedrag van € 53.273,66 (€ 3.510,00 + € 2.196,09 + € 17.399,64 + € 28.646,93 + € 1.521,00) aan indexeringskosten in de EoT-claim heeft verdisconteerd. Partijen twisten over de juistheid van voornoemd totaalbedrag aan indexeringskosten. Honeywell betwist de juistheid van dit bedrag aan de hand van het rapport van Begbey en bepleit dat de indexeringskosten moeten worden gewaardeerd op € 38.402,66. Nog daargelaten dat Begbey in zijn eigen berekening van de indexeringskosten is uitgegaan van een vertragingsperiode van 505 dagen in plaats van 542 dagen, geldt het volgende. SPIE heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat Begbey voor de berekening van de indexeringskosten is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt. Volgens SPIE is het in de branche gebruikelijk dat SPIE en haar toeleveranciers ieder jaar op 1 januari de inflatie aan klanten doorberekenen in hun prijzen, zodat de prijzen van SPIE en van toeleveranciers in één keer stijgen op 1 januari en – anders dan Begbey meent – niet verdeeld over het jaar. Honeywell heeft daar niets tegen in gebracht. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van het door SPIE in de EoTclaim verdisconteerde bedrag van € 53.273,66 aan indexeringskosten.
* Prolongatiekosten
5.56.
Daarnaast twisten partijen over de hoogte van de in de EoT-claim verdisconteerde prolongatiekosten. Dit betreffen door SPIE gemaakte kosten voor de instandhouding van haar projectmanagement en projectengineering gedurende de vertragingsperiode. Uit het Excel-bestand van SPIE volgt dat zij een totaalbedrag van € 315.462,78 (€ 83.100,00 + € 49.708,80 + € 123.276,44 + € 59.377,54) aan prolongatiekosten in de EoT-claim heeft opgenomen.
5.57.
Honeywell betoogt – onder meer aan de hand van het rapport van Begbey – dat de door SPIE gevorderde prolongatiekosten moeten worden gewaardeerd op € 170.918,46. Honeywell heeft daartoe aangevoerd dat SPIE in de door haar gestelde prolongatiekosten enkele kosten heeft ondergebracht die zij ook als meerwerkkosten heeft opgevoerd, te weten kosten voor door de heren [naam 5] en [naam 6] verrichte werkzaamheden in het kader van projectmanagement en projectengineering. Dit betekent volgens Honeywell dat de vordering van SPIE een dubbeltelling bevat.
5.58.
Daartegenover heeft SPIE tijdens de mondelinge behandeling weersproken dat haar vordering een dubbeltelling bevat. In dat verband heeft zij toegelicht dat de door haar gestelde prolongatiekosten alleen zien op de vaste (overhead)kosten die zij heeft gemaakt voor de instandhouding van het projectmanagement en de projectengineering gedurende de vertragingsperiode, en niet op het meerwerk. Verder heeft SPIE toegelicht dat het mogelijk is dat de heren [naam 5] en [naam 6] zowel werkzaamheden hebben verricht die verband houden met meerwerk als ten behoeve van projectmanagement en projectengineering in de vertragingsperiode, maar dat dit niet dezelfde werkzaamheden betreffen. Tegen dit alles heeft Honeywell onvoldoende ingebracht. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van het door SPIE in de EoT-claim verdisconteerde bedrag van € 315.462,78 aan prolongatiekosten.
EoT-claim: slotsom
5.59.
Over de twee resterende in de EoT-claim opgenomen posten (beide voor
Additional costs rental MEWP) is geen discussie. Al het voorgaande brengt mee dat de EoT-claim van € 377.911,83 wordt toegewezen.
Disruption claim
5.60.
SPIE maakt op grond van artikel 5.3 in samenhang met artikel 22.8.1 aanhef en onder d aanspraak op een bedrag van in totaal € 164.612,92 aan verstoringskosten (Disruption claim). Volgens SPIE is de uitvoering van haar werkzaamheden voor Honeywell verstoord, met productiviteitsverlies van SPIE tot gevolg. SPIE heeft verder toegelicht dat zij voornoemd bedrag heeft berekend aan de hand van een zogenoemd verstoringspercentage van 21,1%. Dit percentage is berekend en vastgesteld in een rapportage ten behoeve van haar eigen contract met ABT MEP. Dit percentage is evenzeer van toepassing op de verstoring die is opgetreden in de werkzaamheden die SPIE voor Honeywell uitvoerde, omdat SPIE de werkzaamheden ten behoeve van haar contracten met Honeywell en ABT MEP gezamenlijk, gelijktijdig en met dezelfde mensen uitvoerde. De in die berekening verdisconteerde uren zijn derhalve hetzelfde voor beide contracten, waardoor het verstoringspercentage dat van die berekening de uitkomst is, ook het verstoringspercentage onder het onderhavige contract is. Aldus steeds SPIE.
5.61.
Begbey heeft de schade van SPIE vastgesteld op nihil wegens gebrek aan onderbouwing. Honeywell heeft die bevinding van Begbey overgenomen en geconcludeerd dat de door SPIE gestelde verstoringskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.62.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt staat voorop dat partijen het erover eens zijn dat verstoring is opgetreden in de uitvoering van de werkzaamheden van SPIE voor Honeywell. Verder zijn partijen het erover eens dat het door SPIE in dit verband gevorderde bedrag niet is terug te voeren op het niveau van individuele werkuren en dat er voor de berekening van de verstoringskosten moet worden uitgegaan van een bepaald verstoringspercentage.
5.63.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft SPIE de hoogte van het door haar gestelde verstoringspercentage onvoldoende onderbouwd. Honeywell heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk betwist dat SPIE de werkzaamheden uit hoofde van haar contracten met Honeywell en ABT MEP gezamenlijk, gelijktijdig en met dezelfde mensen heeft uitgevoerd. Daarop heeft SPIE haar stellingen onvoldoende nader onderbouwd. Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank er dan ook niet van uit dat SPIE de werkzaamheden uit hoofde van haar contracten met Honeywell en ABT steeds gezamenlijk, gelijktijdig en met dezelfde mensen heeft verricht. De rechtbank gaat er daarom evenmin van uit dat het door SPIE gestelde verstoringspercentage van 21,1% representatief is. De rechtbank acht het daarom in dit geval passend om met overeenkomstige toepassing van artikel 6:97 BW tot een schatting te komen. Daarbij gaat de rechtbank uit van de helft van het door SPIE gestelde verstoringspercentage. Dit betekent concreet dat een bedrag van € 82.306,46 (de helft van het gevorderde bedrag) wordt toegewezen ten aanzien van de Disruption claim.
De gevorderde rente
5.64.
SPIE vordert de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW althans de wettelijke rente van artikel 6:119 BW, over het door haar gevorderde totaalbedrag.
5.65.
De wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW is alleen van toepassing indien sprake is van een geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De gedeelten van de vordering die zien op betaling voor verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en het meerwerk zijn als zodanig aan te merken, zodat daarover de wettelijke handelsrente is verschuldigd. Dat geldt niet voor de gedeelten van de vordering die zien op betaling van de retentiegelden, de EoT Claim en de Disruption Claim. Op die gedeelten van de vordering is de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 BW van toepassing.
5.66.
De wettelijke handelsrente over de bedragen ter zake van verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en het meerwerk is op grond van artikel 6:119a lid 2 onder a BW toewijsbaar vanaf de primair door SPIE gevorderde datum van 15 januari 2022, zijnde (meer dan) 30 dagen na ontvangst door Honeywell van de factuur van 15 december 2021 van SPIE.
5.67.
De wettelijke rente over de retentiebedragen is toewijsbaar vanaf 8 maart 2022, zijnde de 28ste dag na de beëindigingsdatum van 8 februari 2021 (zie artikel 8.6 van bijlage 11).
5.68.
De wettelijke rente over de EoT-claim is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding (18 april 2023). Voor toewijzing vanaf een eerdere datum is geen grond.
5.69.
De wettelijke rente over de Disruption Claim is als onweersproken toewijsbaar vanaf 15 januari 2022.
Kosten
5.70.
SPIE maakt aanspraak op vergoeding van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. SPIE heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.71.
De over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke rente wordt als onbestreden toegewezen.
5.72.
Honeywell wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op:
- explootkosten: € 109,44
- griffierecht: € 8.519,00
- salaris advocaat: € 8.714,00 (2,0 punten x tarief VIII: € 4.357,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 17.520,44
5.73.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.74.
De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen ook moeten worden uitgevoerd als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld en zolang daarop niet anders is beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt Honeywell tot betaling aan SPIE van € 773.869,48 ten aanzien van verrichte werkzaamheden, geleverde materialen en meerwerk, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag met ingang van 15 januari 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt Honeywell tot betaling aan SPIE van € 36.336,78 ten aanzien van het retentiebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 maart 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Honeywell tot betaling aan SPIE van € 377.911,83 ten aanzien van de EoT-Claim, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 18 april 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Honeywell tot betaling aan SPIE van € 82.306,46 ten aanzien van de Disruption Claim, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 15 januari 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt Honeywell tot betaling aan SPIE van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt Honeywell in de proceskosten, tot op heden begroot op € 17.520,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling. Als Honeywell niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Honeywell € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
6.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.T Kruis, B.M. Visser en R.P.F. de Groot, rechters, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.