Uitspraak
Vonnis in kort geding van 10 juli 2024
[eiser] ,
[gedaagde] ,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Uitgangspunten
“(…) De heer [gedaagde] verheugt zich er op om zijn intrek te gaan nemen in het mooie appartement aan de [adres] . Jij en ik hebben overleg gehad over het huurcontract (…) en hetgeen we besproken hebben zou ik even op schrift zetten. (…)
“(…) Art. 3.4 (…) Er gelden wettelijke opzegtermijnen, dit is dwingend recht. Hier kunnen we niet van afwijken. (…) Kan ik de huurovereenkomst klaarzetten in DocuSign om te tekenen? (…)”
“(…) Het huurcontract kan je mede mailen aan de heer [gedaagde] . Hij komt dan tekenen bij jou op kantoor. (…)”
Geschil
Beoordeling
maximaaltwee jaar of korter met een
minimalehuurperiode van circa 24 maanden, blijkt uit hetgeen “in aanmerking is genomen” en hetgeen bepaald is in artikel 3.3 en 3.4 voldoende duidelijk dat de huurovereenkomst is gesloten voor bepaalde tijd ingevolge de wettelijke vereiste daarvoor. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat geen sprake is van oneerlijke bedingen. Daarbij geldt dat ter zitting is gebleken dat partijen na onderhandeling ten aanzien van een aantal artikelen zijn afgeweken van de standaard ROZ bepalingen, zodat het de vraag is of 3.1 en 3.4 wel bepalingen zijn die bedoeld zijn om in meerdere overeenkomsten te gelden. Als dat niet het geval is, hoeven deze immers niet op oneerlijkheid getoetst te worden aan de Richtlijn.