ECLI:NL:RBAMS:2024:429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/13/727929 / HA ZA 23-32
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onbetaalde facturen en vernietiging algemene voorwaarden tussen Randstad Uitzendbureau B.V. en LKY Wartungs- und Industrie-Service GmbH

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Randstad Uitzendbureau B.V. en LKY Wartungs- und Industrie-Service GmbH. Randstad vorderde betaling van onbetaalde facturen, terwijl LKY zich beriep op de vernietiging van de algemene voorwaarden, die volgens haar niet waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat LKY geslaagd was in het leveren van tegenbewijs, waardoor Randstad niet aan haar bewijslast voldeed. De rechtbank vernietigde de algemene voorwaarden, waardoor Randstad zich daar niet meer op kon beroepen. Vervolgens beoordeelde de rechtbank de vorderingen van Randstad zonder de algemene voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat Randstad onvoldoende had onderbouwd dat de gefactureerde tarieven waren overeengekomen, maar dat LKY wel verplicht was om de gefactureerde uren te betalen tegen een maximaal tarief van € 32,- per uur. De vordering van Randstad werd gedeeltelijk toegewezen, en LKY werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 30.305,58, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden ook aan LKY opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/727929 / HA ZA 23-32
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RANDSTAD UITZENDBUREAU B.V.,
gevestigd in Diemen,
eisende partij,
advocaat: mr. B.N. Vlasman in Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
LKY WARTUNGS- UND INDUSTRIE-SERVICE GMBH,
gevestigd in Michelstadt (Duitsland),
gedaagde partij,
advocaat: mr. A.K. Oberbremer in Arnsberg (Duitsland).
Partijen worden hierna Randstad en LKY genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juni 2023,
  • de akte van LKY,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober 2023.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

LKY is geslaagd in het leveren van tegenbewijs
2.1.
In het tussenvonnis van 28 juni 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat, behoudens tegenbewijs, Randstad voldaan heeft aan haar bewijslast voor de stelling dat de algemene voorwaarden van Randstad aan de holdingmaatschappij van LKY zijn verstrekt. Uit het tussenvonnis (overweging 5.5):
“In de raamovereenkomst wordt in artikel 9 verwezen naar de algemene voorwaarden in de bijlage. In artikel 12 staan de bijlagen, waaronder de algemene voorwaarden, opgesomd en wordt bepaald dat de bijlagen integraal onderdeel uitmaken van de raamovereenkomst. Daaronder heeft de vertegenwoordiger van de holding zijn/haar handtekening gezet. Naar vaste rechtspraak levert een ondertekende verklaring van een partij dat zij de algemene voorwaarden heeft ontvangen dwingend bewijs op van die ontvangst. De rechtbank vindt dat van zo’n verklaring en dus dwingend bewijs sprake is. Door de handtekening te plaatsen heeft de holding getekend voor de toepasselijkheid en de ontvangst (in de bijlage bij de raamovereenkomst) van de algemene voorwaarden.”
2.2.
LKY is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. Zij heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt door [naam 1] en [naam 2] als getuigen te laten horen; respectievelijk operations manager tire industry en statutair bestuurder van LKY.
2.3.
[naam 1] verklaart dat de raamovereenkomst is getekend door “de directie”, dat hij niet bij het tekenen aanwezig is geweest en dat hij de overeenkomst ook niet heeft gezien voordat deze werd ondertekend.
2.4.
Uit de verklaring van [naam 1] kan niet worden afgeleid of de algemene voorwaarden als bijlage bij de overeenkomst zaten en of zij dus zijn verstrekt. De verklaring levert dus geen tegenbewijs op van die verstrekking.
2.5.
[naam 2] verklaart het volgende:
“Het contract is bij mij gekomen nadat het door de juridische afdeling is gecheckt, daarna heb ik het gecheckt en ondertekend. Ik was niet bij de totstandkoming van de afspraken betrokken. Er kwam een opmerking van de juridische afdeling dat het contract behoorlijk dun was en er geen algemene voorwaarden waren bijgesloten. Ik heb gezegd dan is dat zo en ik heb het ondertekend. (…) Er zaten geen algemene voorwaarden bij. U vraagt mij of er bijlagen bij het contract zaten. Het waren in totaal vier of vijf pagina’s. Niet meer. (…)De juridische afdeling heeft geen aanpassingen aan het contract gedaan voordat het bij mij kwam. (…) Zij hebben toegelicht dat er geen algemene voorwaarden bij zaten en het contract nogal dun was. Normaal bekijk ik de algemene voorwaarden als ze erbij zitten. Ik scan ze en zet mijn initialen [naam 2] op elke pagina. Ik kreeg het contract van de juridische afdeling op papier. Ik weet niet meer of ik deze in enkelvoud heb gekregen. Ik was alleen toen ik het contract tekende. De opmerking dat er geen algemene voorwaarden bij zaten kwam vanuit de juridische afdeling naar mij toe. Ik heb het gecheckt en de juridische afdeling gaf aan mij terug dat het in Nederland normaal is. U vraagt mij of het nog een optie is geweest om de passage met de verwijzing naar de algemene voorwaarden uit het contract te halen. Ik heb het zo overgenomen van de juridische afdeling. Ik heb er verder niet naar gekeken. Op het contract zelf wordt melding gemaakt van meerdere bijlagen zegt u mij. U vraagt mij of de CAO in de bijlagen zat. Nee, die zaten er niet bij. Die zou ik gezien hebben. In het contract stond de formule en niet meer. Ik heb daarover geen vragen gesteld aan de juridische afdeling. Ik kreeg het contract van de juridische afdeling. Ik heb naar de formule gekeken, gevraagd waarom het zo dun was en ik heb het ondertekend. U vraagt mij waarom ik niet heb gevraagd naar de twee andere mogelijk ontbrekende bijlagen. Ik heb gevraagd: is dat alles? Het antwoord was ja, en ik heb verder geen vragen gesteld.”
2.6.
Met deze verklaring is twijfel gezaaid over dat wat met de ondertekende raamovereenkomst wordt bewezen, namelijk dat de algemene voorwaarden als bijlage bij de raamovereenkomst zaten. [naam 2] heeft de raamovereenkomst ondertekend en volgens zijn verklaring zaten de algemene voorwaarden daar niet bij. Deze verklaring is voldoende om het bewijs dat de algemene voorwaarden wél bij de overeenkomst zaten te ontzenuwen. Dat betekent dat LKY is geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
Vernietiging algemene voorwaarden
2.7.
LKY heeft de vernietiging van de algemene voorwaarden ingeroepen omdat ze volgens haar niet zijn verstrekt. De bewijslast van die verstrekking ligt bij Randstad. Ter onderbouwing van de verstrekking heeft Randstad gewezen op de ondertekende overeenkomst waarin naar bijlagen wordt gewezen. Omdat LKY is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs, heeft Randstad niet aan haar bewijslast voldaan. Randstad heeft nog aangevoerd dat op de facturen naar de algemene voorwaarden wordt verwezen en ze voor iedereen toegankelijk op het internet staan. Daarmee wordt echter niet voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het ter beschikking stellen van de algemene voorwaarden. [1] Dit betekent dat het beroep van LKY op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden slaagt. De algemene voorwaarden gelden dus niet (meer) tussen partijen.
Beoordeling van de vorderingen van Randstad zonder algemene voorwaarden
2.8.
De vernietiging van de algemene voorwaarden leidt ertoe dat Randstad zich daar niet meer op kan beroepen. De rechtbank beoordeelt of de vorderingen van Randstad zonder de algemene voorwaarden toewijsbaar zijn. Daarbij gaat het met name om de vraag of Randstad tegenover de betwisting van LKY voldoende heeft onderbouwd dat de facturen berusten op afspraken tussen partijen. Zoals vermeld in het tussenvonnis betwist LKY het aantal uren dat op de facturen staat. Daarnaast betwist LKY dat de uitzendkrachten die op de facturen staan voor haar hebben gewerkt. Tot slot betwist LKY dat de op de facturen vermelde tarieven zijn afgesproken. De bewijslast voor de verplichting van LKY te betalen op de facturen ligt bij Randstad.
De tussen partijen gangbare werkwijze2.9. Randstad beroept zich op de tussen partijen gangbare werkwijze. LKY vroeg op de werkplaats aan Randstad om uitzendkrachten ter beschikking te stellen. LKY ontving vervolgens digitaal per uitzendkracht een opdrachtbevestiging. Die was te controleren door LKY. De uitzendkracht vulde achteraf in een online omgeving het aantal gewerkte uren in. Ook die registratie kon LKY online controleren. Randstad stelt dat partijen jarenlang op deze manier met elkaar hebben samengewerkt en dat LKY haar facturen al die tijd zonder problemen heeft voldaan.
2.10.
LKY erkent dat partijen mondeling afspraken maakten over de uitzendkrachten die Randstad ter beschikking stelde. LKY betwist dat zij daarvan opdrachtbevestigingen ontving. LKY is niet bekend met een online omgeving waarop zij in zou kunnen loggen.
2.11.
De rechtbank stelt vast dat partijen al jaren samenwerkten, zij mondeling afspraken maakten over de inzet van de uitzendkrachten en dat Randstad steeds op dezelfde manier factureerde. De facturen van Randstad zijn tot aan de betwiste facturen zonder discussie voldaan door LKY. Van een online omgeving waarin LKY opdrachtbevestigingen en gewerkte uren kon controleren is, gezien haar betwisting onvoldoende gebleken. Randstad heeft het bestaan van een online omgeving en de toegankelijkheid ervan voor LKY niet onderbouwd.
Verweer tegen de op de facturen vermelde uren en uitzendkrachten
2.12.
LKY betwist het aantal uren op de facturen en dat de uitzendkrachten op de facturen voor LKY hebben gewerkt. De ploegenplanner van LKY is ter plaatse verantwoordelijk voor het bijhouden van de uren van de mensen die aan het werk zijn. Het is die ploegenplanner niet bekend dat de zeven personen op de facturen voor LKY gewerkt hebben. Eén van de personen heeft LKY als werknemer overgenomen. Die persoon was maar één maand aanwezig in Enschede.
2.13.
De rechtbank vindt de betwisting van LKY onvoldoende gemotiveerd. Op de facturen staan de weeknummers, de namen en het aantal gewerkte uren. Randstad voert aan dat ze haar urenadministratie baseert op de informatie die zij krijgt van de uitzendkrachten. Dit heeft LKY niet betwist. Bovendien zijn de facturen van jaren geleden. Destijds is in juni 2020 wel bezwaar gemaakt tegen de tarieven, maar niet tegen het aantal gewerkte uren of de uitzendkrachten op de facturen. Dat is pas bij de conclusie van antwoord van 22 februari 2023 (over de uren) en op de zitting van 11 mei 2023 (over de uitzendkrachten) voor het eerst naar voren gebracht. Daarmee heeft LKY in 2020 de indruk gewekt op die aspecten geen bezwaar te hebben tegen de facturen. Onder die omstandigheden mocht van haar verwacht worden dat zij het verweer tegen de uren en de uitzendkrachten zou onderbouwen. Door bijvoorbeeld met haar eigen administratie concreet te maken welke personen er in de periode van de facturen wél gewerkt hebben en hoeveel uren zij hebben gemaakt. Dat zij niet (meer) over die administratie beschikt, komt voor haar risico. Het verweer slaagt dus niet en de rechtbank gaat uit van de juistheid van de facturen van Randstad voor wat betreft het aantal uren en de uitzendkrachten die die uren gewerkt hebben.
Verweer tegen de op de facturen vermelde tarieven
2.14.
In de facturen wordt gerekend met verschillende tarieven. LKY betwist dat de gefactureerde tarieven zijn overeengekomen. Volgens LKY was in 2015 een eenheidstarief afgesproken van € 27,80 per uur. Er waren dus geen variabele tarieven afgesproken. LKY liet de uitzendkrachten maar één soort werkzaamheden verrichten bij Apollo, de eenvoudigste soort.
2.15.
Randstad zegt dat wel een variabel tarief overeen is gekomen en wijst daarbij op de e-mail van 15 mei 2015 (opgenomen in het tussenvonnis) waarin het bedrag van € 27,80 de uitkomst is van een rekenvoorbeeld en niet een eenheidstarief. Ook in de eerdere facturen, die door LKY zonder klagen zijn betaald, stonden verschillende tarieven.
2.16.
De rechtbank ziet in de eerder door LKY betaalde facturen, waarin verschillende tarieven werden gehanteerd, een aanwijzing dat partijen geen eenheidstarief hebben afgesproken. Ook de e-mail van 15 mei 2015 duidt niet op een afspraak over een vast tarief. De rechtbank volgt – zoals overwogen in het tussenvonnis – de uitleg van Randstad dat hierin een rekenvoorbeeld staat met als uitkomst het genoemde tarief van € 27,80. LKY wordt dus niet gevolgd in haar stelling dat sprake was van een eenheidstarief.
2.17.
Ook als partijen geen eenheidstarief hebben afgesproken, is het nog steeds aan Randstad om te onderbouwen dat de gefactureerde tarieven tussen partijen wél zijn overeengekomen.
2.18.
De rechtbank vindt dat Randstad dat onvoldoende heeft onderbouwd. Randstad voert aan dat op de werkplaats mondeling akkoord is gegeven op het inzetten van de gefactureerde uitzendkrachten tegen de gefactureerde tarieven. LKY heeft dit betwist. Zoals hiervoor onder 2.11 overwogen, is van een online omgeving waar LKY gebruik van maakte onvoldoende gebleken. Randstad heeft een aantal opdrachtbevestigingen overgelegd, maar heeft onvoldoende onderbouwd dat LKY die opdrachtbevestigingen destijds ook tot haar beschikking had. Bovendien hoort een aantal van de overgelegde opdrachtbevestigingen niet bij de facturen waarover dit geschil gaat. Voor vier van de zeven uitzendkrachten die op de facturen staan, ontbreekt een opdrachtbevestiging. Daarnaast heeft LKY er terecht op gewezen dat voor twee van de drie uitzendkrachten waarvoor wel een opdrachtbevestiging is overgelegd een ander tarief is gefactureerd dan op de opdrachtbevestiging staat. Randstad heeft op de zitting verklaard dat de uiteindelijk gefactureerde bedragen afhankelijk zijn van de rekenfactor die de marge van Randstad bepaalt en dat deze in de loop der jaren iets omhoog is gegaan. Daarnaast heeft Randstad toegelicht dat bijvoorbeeld cao-wijzigingen van invloed zijn op de tarieven en dat zij opdrachtgevers hierover per e-mail informeert. Randstad heeft dit alles niet met stukken onderbouwd.
2.19.
LKY heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat in maart 2020 een tarief van maximaal € 32,- per uur in rekening kon worden gebracht, door jaarlijkse indexering van het volgens haar in 2015 geldende eenheidstarief van € 27,80. De rechtbank begrijpt het standpunt van LKY zo dat dit het maximale tarief is, dus inclusief eventuele toeslagen. Gelet op deze erkenning door LKY worden de gefactureerde uren toegewezen tot een tarief van maximaal € 32,- per uur.
Conclusie2.20. De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen. Op geen van de facturen wordt een uurtarief van lager dan € 32,- per uur in rekening gebracht. LKY moet dus alle gefactureerde uren betalen tegen een uurtarief van € 32,-. LKY heeft de kilometervergoeding van de uitzendkrachten niet afzonderlijk betwist. Gelet op de eerdere vaststelling dat de uitzendkrachten op de facturen de gefactureerde uren hebben gewerkt, is LKY Randstad ook de reiskosten van die uitzendkrachten verschuldigd. Het meerdere wordt afgewezen.
2.21.
Hieronder staat per factuur hoeveel uren en kilometervergoeding hierop staan en welk bedrag LKY in totaal verschuldigd is.
Factuurdatum
Aantal uren
x € 32,-
Km-vergoeding
Bedrag ex btw
9 maart 2020
200
€ 6.400,-
€ 58,09
€ 6.458,09
!Syntaxisfout, ,,
16 maart 2020
136
€ 4.352,-
€ 30,20
€ 4.382,20
23 maart 2020
184
€ 5.888,-
€ 57,49
€ 5.945,49
30 maart 2020
152
€ 4.864,-
€ 40,69
€ 4.904,69
6 april 2020
56
€ 1.792,-
€ 18,58
€ 1.810,58
26 april 2020
32
€ 1.024,-
€ 5,92
€ 1.029,92
28 april 2020
8
€ 256,-
€ 1,48
€ 257,48
4 mei 2020
8
€ 256,-
€ 1,48
€ 257,48
Totaal ex btw
€ 25.045,93
Totaal incl. 21% btw
€ 30.305,58
Rente
2.22.
Omdat de algemene voorwaarden zijn vernietigd kan Randstad geen aanspraak maken op de daarin opgenomen contractuele rente. Daarnaast maakt Randstad aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW), te berekenen per factuur vanaf de datum waarop de betalingstermijn is verstreken. LKY vindt dat zij geen rente verschuldigd is omdat zij niet in verzuim is. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Voor het verschuldigd zijn van wettelijke handelsrente is verzuim geen vereiste. Hiervoor is vastgesteld dat LKY de toegewezen bedragen op de facturen had moeten betalen. Dat heeft zij niet binnen de betalingstermijn van die facturen gedaan. Daarom is zij na het verstrijken van de betalingstermijn de wettelijke handelsrente verschuldigd over het op die factuur toegewezen bedrag.
Uitvoerbaar bij voorraad2.23. Randstad vordert dat de veroordeling van LKY uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat betekent dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als LKY in hoger beroep gaat.
2.24.
LKY verzoekt de rechtbank dat niet te doen of, als ze wel de uitvoerbaarheid bij voorraad uitspreekt, daarbij te bepalen dat Randstad zekerheid stelt voor het bedrag dat LKY moet betalen als Randstad tot uitvoering van het vonnis overgaat. LKY vindt dat zij in het verleden te veel aan Randstad heeft betaald en dat Randstad haar daarom een bedrag, voorlopig geschat op € 37.110, moet terugbetalen. Zij heeft aangekondigd daarvoor mogelijk een procedure tegen Randstad te willen starten, dan wel deze vordering te willen verrekenen. De rechtbank begrijpt het verzoek zo dat LKY wil voorkomen dat zij geld aan Randstad moet betalen op grond van dit vonnis, maar vervolgens haar eigen mogelijke vordering niet kan innen bij Randstad.
2.25.
De rechter kan als een partij zoals in dit geval Randstad daarom verzoekt op grond van artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verklaren dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. Omdat LKY daartegen verweer heeft gevoerd, moeten de belangen van partijen worden afgewogen.
2.26.
Een partij die veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, zoals Randstad, wordt vermoed er belang bij te hebben dat deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Onzeker is of LKY daadwerkelijk nog een vordering heeft op Randstad. LKY heeft niet gesteld dat er een daadwerkelijk risico bestaat dat in dat geval die vordering niet bij Randstad geïnd kan worden. De belangen van LKY wegen daarom minder zwaar dan het belang van Randstad. De veroordeling in dit vonnis wordt dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard zonder daaraan de voorwaarde te verbinden dat Randstad zekerheid stelt.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.27.
Ook de gevorderde contractuele incassokosten worden afgewezen vanwege de vernietiging van de algemene voorwaarden. Randstad vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Randstad heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kosten voor die werkzaamheden worden op grond van de toepasselijke regelgeving en de toegewezen hoofdsom bepaald op € 1.078,06. [2]
Proceskosten
2.28.
Omdat LKY grotendeels ongelijk krijgt moet zij de proceskosten van Randstad betalen. Die proceskosten worden vastgesteld aan de hand van het toegewezen bedrag.
De proceskosten van Randstad begroot de rechtbank ambtshalve op:
- kosten van de dagvaarding
140,66
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
- nakosten
1.915,00
173,00
(2,5 punt × € 766,00)
Totaal
5.065,66

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt LKY om aan Randstad te betalen een bedrag van € 30.305,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt LKY om aan Randstad te betalen een bedrag van € 1.078,06 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt LKY in de proceskosten van Randstad van € 5.065,66, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als LKY niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet LKY € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.4.
veroordeelt LKY in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Artikel 6:230b en c, 6:233 en 6:234 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en bijbehorende staffel.