ECLI:NL:RBAMS:2024:4260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/6755
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel in Amsterdam met afwijkingen van het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2024, in de zaak AMS 23/6755, is het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel met 196 kamers beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, terecht een omgevingsvergunning heeft verleend, ondanks dat er enkele afwijkingen van het bestemmingsplan zijn. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder heeft aangetoond dat de bouw van een kelder grondwaterneutraal kan plaatsvinden, en dat de overschrijding van de maximale bouwhoogte van 30 meter met 4,1 meter gerechtvaardigd is door stedenbouwkundige overwegingen. De rechtbank concludeert dat de eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij op meer dan 100 meter afstand van de projectlocatie wonen en geen rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van het project. De rechtbank verklaart de beroepen van alle eisers ongegrond en bevestigt de omgevingsvergunning, waarbij ook de Nota Parkeernormen Auto in acht is genomen. De uitspraak benadrukt het belang van de Omgevingswet en de overgangsregels die van toepassing zijn op aanvragen die voor de inwerkingtreding zijn ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6755

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen

[eisers] [1] , uit Amsterdam, eisers,
(gemachtigde: [naam 6] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Ramcharan).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit Amsterdam, vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. M.Y.C.L. de Wit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd. Op
17 maart 2022 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 11 oktober 2023 (hierna: het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder (onder aanvulling van de motivering) bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2024 op zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen: [de persoon 1] , [de persoon 2] [2] als waarnemer van de gemachtigde van eisers en mr. R.M. Rensing (ook gemachtigde). Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen. Namens vergunninghouder zijn verschenen: [eigenaar] (eigenaar),
[projectmanager] (projectmanager) en haar gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 22 januari 2022 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van [het project] (hierna: het project) op de locatie [projectlocatie] (hierna: de projectlocatie) in Amsterdam. Bij de aanvraag heeft vergunninghouder onder meer een geohydrologisch rapport van Crux van 7 februari 2023 overgelegd.
2.1.
Op 17 maart 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw (hotel) op de projectlocatie. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” [3] en “afwijken van het bestemmingsplan” [4] . Ook zijn aan de vergunning voorschriften verbonden, onder meer voor de bouw van een kelder.
2.2.
Op 9 juni 2023 heeft vergunninghouder een wind- en bezonningsonderzoek van DGMR overgelegd.
2.3.
Op 11 oktober 2023 heeft verweerder het bestreden besluit genomen en de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering voor de parkeernorm.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij op meer dan 100 meter afstand wonen van de projectlocatie. Het bezwaar van eiser [naam 7] heeft verweerder ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij zijn bezwaar te laat heeft ingediend en hem dat kon worden verweten. De bezwaren van eisers [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] heeft verweerder ongegrond verklaard. [5]
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank verklaart de beroepen van alle eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een
omgevingsvergunning is ingediend op 22 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De ontvankelijkheid
Is het beroep van alle eisers niet-ontvankelijk omdat de volmachten te laat zijn overgelegd?
5. Vergunninghouder heeft aangevoerd dat alle eisers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, omdat zij de volmachten waar de rechtbank om heeft gevraagd, niet op tijd hebben overgelegd.
5.1.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De brief van de rechtbank van
1 december 2023 kan zo worden gelezen dat de laatste dag waarop de volmachten binnen moesten zijn, 30 december 2023 is. De volmachten zijn op die datum overgelegd. Dat is op tijd. Bovendien is de rechtbank bevoegd – en niet verplicht – om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren als de termijn op 29 december 2023 afliep en de volmachten dus wel te laat zouden zijn overgelegd. In dat geval ziet de rechtbank geen aanleiding om gebruik te maken van die bevoegdheid, omdat de brief niet eenduidig is over de laatste dag van de termijn.
Heeft verweerder het bezwaar van [naam 7] terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [naam 7] voert aan dat hij zijn bezwaarschrift een dag te laat heeft ingediend omdat hij in het buitenland verbleef en daar geen goede internetverbinding had. Dat komt op grond van vaste jurisprudentie voor zijn rekening en risico. De rechtbank verklaart het beroep van [naam 7] daarom ongegrond.
Zijn eisers aan te merken als belanghebbende?
7. Onder een belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [6] Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. [7] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen van de activiteit wel zijn vast te stellen, maar deze voor de woon- en leefsituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [8]
7.1.
[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] voeren aan dat zij ten onrechte niet als belanghebbende zijn aangemerkt door verweerder en om die reden niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar.
7.2.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eisers komen met name op voor het algemeen belang (onder meer het behoud van de groenstrook in de buurt van de projectlocatie) en het openbaar belang. Dat zijn belangen met een algemeen karakter en die onderscheiden eisers niet van andere buurtbewoners. Het opkomen voor deze algemene belangen is onvoldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt bij het bestreden besluit. Verder wonen al deze eisers op een afstand van meer dan 100 meter. Indien al zou moeten worden aangenomen dat er vanuit de woningen van deze eisers zichtlijnen zijn op de projectlocatie, levert dit een zicht op van zo’n geringe betekenis dat voor alle eisers wat betreft de factoren ‘zicht op’ en ‘afstand tot’ geen gevolgen van enige betekenis zijn te verwachten van het project. [9] Verder vrezen eisers voor parkeeroverlast. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er wat betreft parkeren ook geen gevolgen van enige betekenis te verwachten voor eisers, omdat zij te ver weg wonen van de projectlocatie.
7.3.
Gelet op het voorgaande ondervinden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] ,
[naam 4] , [naam 5] en [naam 6] geen rechtstreeks feitelijke gevolgen van het project, omdat gevolgen van enige betekenis ontbreken. Deze eisers hebben daarom geen rechtstreeks persoonlijk belang bij het bestreden besluit en kunnen daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende. Dit betekent dat verweerder de bezwaren van deze eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hun beroep daarom ongegrond is.
7.4.
De rechtbank zal hierna ingaan op de beroepsgronden van de overige eisers.
De inhoudelijke beoordeling
8. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving, is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat op de projectlocatie het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan) van kracht is. Daarop hebben inmiddels vijf partiële herzieningen plaatsgevonden. De laatste is: ‘5e partiële herziening [bestemmingsplan] ’ (hierna: de 5e partiële herziening’). Ook geldt op de projectlocatie het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’. Het project is gelegen op gronden met de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Groen’ en ‘Verkeer-1’. De gronden zijn bestemd voor onder andere ‘gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen’, ‘groenvoorzieningen’ en ‘de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen’. De gronden zijn nader aangeduid met onder meer de bouwaanduidingen ‘aaneengebouwd’ en ‘onderdoorgang’, met de figuur: ‘gevellijn’, met de gebiedsaanduiding ‘overige zone-2’ en met het matrixsymbool: ‘maximale floor space index’.
Grenst de noordwestgevel direct aan de bestemmingsgrens?
9. Eisers [10] hebben aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de noordwestgevel niet direct grenst aan de bestemmingsgrens. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom van deze bepaling in het bestemmingsplan kan worden afgeweken met toepassing van de kruimelgevallenregeling van artikel 4 van bijlage
II bij het Bor [11] . De activiteit staat niet in dat artikel genoemd en daarom had verweerder de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure moeten volgen in plaats van de reguliere voorbereidingsprocedure.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het project in strijd is met artikel 4.2, aanhef en onder i en j van de bouw- en gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan.
9.2.
In artikel 4.2, aanhef en onder i staat: “
De gevel van gebouwen aan de zijde van een bestemmingsvlak, waarbij op de plankaart de aanduidingslijn 'gevellijn' is aangegeven, dient voor minimaal 65% direct aan de bestemmingsgrens gerealiseerd te worden, met een minimum bouwhoogte van 2 bouwlagen in de gevellijn.”
9.3.
In artikel 4.2, aanhef en onder j staat: “
Aan de zijde van een bestemmingsvlak waar op de plankaart het bouwaanduidingsvlak 'aaneengebouwd' [aeg] is aangegeven moet, gezien vanuit het bestemmingsvlak ‘Verkeer-1’ (V-1), de eerste gevelwand direct grenzend aan de bestemmingsgrens en tot een hoogte van tenminste 9 meter aaneengesloten worden gerealiseerd.”
9.4.
In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Bij de toepassing van het relativiteitsvereiste is de relatie tussen het gestelde belang en het beschermingsbereik van de norm waar een beroep op wordt gedaan van belang. [12] Een en ander is door de rechtbank ter zitting aan de orde gesteld.
9.5.
De rechtbank is met eisers eens dat verweerder niet met een verwijzing naar artikel 4 van bijlage II bij het Bor had kunnen afwijken van artikel 4.2, aanhef onder i en j van het bestemmingsplan, maar dit kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. Dat een gebouw op een bepaalde manier op een bestemmingsvlak moet worden geplaatst en dat de gevelwand aaneengesloten moet worden gebouwd, raakt een stedenbouwkundig belang en niet het belang van omwonenden. Eisers hebben ook niet toegelicht waarom deze bepalingen hun belangen wel zouden raken. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de norm waar eisers zich op beroepen dus niet ter bescherming van hun belangen en daarom kan hun beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Heeft verweerder kunnen afwijken van de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan?
10. Verder hebben eisers aangevoerd dat het bestreden besluit ook in strijd is met de maximale bouwhoogte van 30 meter uit het bestemmingsplan, omdat die met 4,1 meter wordt overschreden.
10.1.
Verweerder heeft toegelicht dat de overschrijding van de bouwhoogte met 4,1 meter het gevolg is van het stedenbouwkundig wenselijke idee om de luchtbehandelingsinstallaties op het dak en de zonnepanelen aan het zicht te onttrekken door de gevel te verhogen. Het is niet aannemelijk dat de overschrijding windhinder zal veroorzaken of dat er bezonningseffecten zullen optreden. De overschrijding is aan de kant waar geen woningen staan en te vergelijken met de binnenplanse ontheffingsmogelijkheid om af te wijken van de bouwhoogte met 5 meter voor lift- en trappenhuizen. Doordat het bestemmingsplan een vergelijkbare afwijking mogelijk maakt, zijn de ruimtelijke gevolgen deels al afgewogen. Verweerder vindt daarom dat de overschrijding geen ruimtelijke gevolgen heeft voor de omgeving en dat hij daarom van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken met toepassing van artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II bij het Bor.
10.2.
De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. Aangezien het bestemmingsplan een gebouw van 30 meter hoog toestaat, kwalificeert de uitbreiding van de bouwhoogte met 4,1 meter als een uitbreiding van het hoofdgebouw en daarmee als een bijbehorend bouwwerk [13] . Daarom heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II bij het Bor kunnen afwijken van de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan. Dat betekent dat terecht de reguliere voorbereidingsprocedure is toegepast. Bovendien heeft vergunninghouder in de bezwaarfase, als extra geruststelling voor de omwonenden en niet omdat dit noodzakelijk was, alsnog een windhinder- en bezonningsonderzoek overgelegd waaruit blijkt dat de verhoging van de dakrand en de opbouw van de techniek geen negatieve invloed hebben op de bezonning en het windklimaat.
Kon verweerder een balkon en een luifel toestaan?
11. Eisers stellen dat het gebruik van de gronden voor een luifel en een balkon in strijd is met de bestemmingen 'Groen’ en ‘Verkeer’.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voor de luifel en het balkon gebruik kunnen maken van de kruimelgevallenregeling. Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor is het mogelijk om, voor zover een balkon of gelijksoortige uitbreidingen van een gebouw in strijd zijn met een bestemmingsplan, daarvan af te wijken.
Is de voorziene vluchttrap in strijd met het bestemmingsplan en moet voor de plaatsing daarvan een boom worden gekapt?
12. Eisers stellen zich daarnaast op het standpunt dat de vluchttrap twee meter uitkraagt over het park en dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Ook staat op die plek een grote boom die moet worden gekapt. Daardoor wordt de groennorm niet gehaald.
12.1.
De rechtbank stelt vast dat de vluchttrap (deels) zal worden gerealiseerd ter hoogte van de bestemming ‘Groen’. Het bestemmingsplan staat toe dat bestemmingsgrenzen worden overschreden ten behoeve van trappenhuizen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter. [14] In dit geval wordt het trappenhuis zo geplaatst dat hieraan wordt voldaan, zoals blijkt uit tekening OV-203 die is aangehecht als bijlage B20 bij de omgevingsvergunning. Als het nodig is om een boom te kappen, wat vergunninghouder betwist, dan geldt voor de vraag of daarvoor een (aparte) omgevingsvergunning nodig is en of die kan worden verleend, een ander toetsingskader. Dit is geen onderdeel van de aanvraag van vergunninghouder en/of de verleende omgevingsvergunning die in deze zaak voorligt. De rechtbank kan daarover dus niet oordelen.
Kon verweerder binnenplans afwijken van de bepalingen voor de kelder?
13. Eisers voeren aan dat vergunninghouder van plan is om een kelder te realiseren, terwijl dat verboden is. Volgens eisers is onduidelijk op welke grond van dit verbod is afgeweken.
13.1.
De rechtbank stelt vast dat op de projectlocatie de gebiedsaanduiding ‘overige zone-2’ rust. Dit betekent dat kelders in beginsel niet zijn toegestaan. [15] In het bestemmingsplan is echter een mogelijkheid opgenomen om toch een kelder te bouwen, mits deze grondwaterneutraal kan worden gerealiseerd. [16] Vergunninghouder dient dat aan te tonen met een geohydrologisch onderzoek, omdat de bruto vloeroppervlakte van de projectlocatie meer dan 300 m² is. [17] Op 7 februari 2023 heeft vergunninghouder daarom een geohydrologisch onderzoek van Crux overgelegd waaruit blijkt dat de kelder grondwaterneutraal kan worden uitgevoerd, mits bepaalde maatregelen worden getroffen. Verweerder heeft deze maatregelen als voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. [18] Eisers hebben geen argumenten ingebracht dan wel met een tegenrapport aangetoond dat het rapport van Crux niet deugt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom kunnen besluiten om de beoogde kelder, onder de gestelde voorwaarden, te vergunnen.
Zijn er voldoende parkeerplaatsen in de omgeving van de projectlocatie?
14. Eisers stellen zich ook op het standpunt dat het project zorgt voor een toename van de parkeerdruk waardoor niet wordt voldaan aan de regels voor parkeren uit het bestemmingsplan.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de 5e partiële herziening van het bestemmingsplan blijkt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet worden voldaan aan de Nota Parkeernormen Auto (hierna: de Nota). In deze herziening wordt afgeweken van eerdere regels uit het bestemmingsplan. De gebruiksregels waar eisers naar verwijzen, zijn niet meer van toepassing. In zoverre kan hun beroep niet slagen.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het bestreden besluit aan de Nota. Vergunninghouder heeft toegelicht dat op grond van de Nota voor het vaststellen van de parkeernormen voor voorzieningen – waaronder hotels – als uitgangspunt aangesloten dient te worden bij de actuele kencijfers van de CROW. Gelet hierop heeft vergunninghouder door Sweco een rapport laten opstellen waaruit volgt dat de CROW-norm (die neerkomt op een parkeereis van 86 parkeerplaatsen) niet passend is voor de situatie in Amsterdam, onder meer gelet op de ervaringscijfers van vergelijkbare hotels in de directe omgeving. Zo is een vergelijking gemaakt met een 4-sterrenhotel dat op loopafstand van de projectlocatie is gelegen. De parkeerbehoefte is daar 1,2 parkeerplaatsen per 10 kamers. Ook uit het onderzoek van Strabo volgt dat de geschatte parkeerbehoefte voor een hotel in de schil centrum binnen de toeristische markt 1,2 parkeerplaats per 10 kamers bedraagt (in plaats van 4,4 op grond van de CROW). Sweco heeft daarom in het rapport aanbevolen om voor de projectlocatie een norm van 1,2 te hanteren en uit te gaan van 24 parkeerplaatsen (op basis van 196 kamers) [19] . Daar komt bij dat bij andere hotels in de buurt, zoals het [hotel 1] en [hotel 2] een gelijksoortige parkeernorm is toegepast. Aangezien op de projectlocatie 49 parkeerplekken komen (44 in de kelder en 5 op maaiveld), wordt ruimschoots voorzien in parkeerplaatsen voor een hotel van deze orde op de betreffende locatie. De rechtbank kan deze toelichting van vergunninghouder volgen. Eisers hebben dit onderzoek niet weerlegd met een tegenrapport of met tegenargumenten. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de onderzoeken die vergunninghouder heeft overgelegd. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet in strijd met de regels over parkeren uit het bestemmingsplan en wordt voldaan aan de regels uit de Nota.
Is het bestreden besluit in strijd met de floorspace-index uit het bestemmingsplan?
15. Eisers voeren tot slot aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 4.2, lid e, van het bestemmingsplan waarin een floorspace-index is bepaald van 2.3.
15.1.
De rechtbank stelt vast dat de bepaling waar eisers naar verwijzen, is vervallen met de komst van de 5e partiële herziening van het bestemmingsplan. De aanduiding ‘floorspace-index’ is niet langer op de verbeelding opgenomen. De rechtbank volgt het standpunt van eisers daarom niet.

Conclusie en gevolgen

16. De beroepen van alle eisers zijn ongegrond. Eisers krijgen geen gelijk. Dat betekent dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend en het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen van alle eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.F. Kuiken en
mr. M.W. Speksnijder, leden, in aanwezigheid van mr.M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

De Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 1:2, eerste lid

Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a.het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.12

1.Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Het Besluit omgevingsrecht (Bor)

Artikel 4 van bijlage II bij het Bor

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
(…)
4.een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
Het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’

Artikel 4.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten
dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
a. Voor gebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 30 meter tenzij anders in
deze regels of op de plankaart is aangegeven.
(…)
e. Per perceel, en voor zover een perceel bestaat uit meerdere bestemmingsvlakken,
per bestemmingsvlak, geldt de maximum floorspace-index zoals op de
plankaart aangegeven.
(…)
i.De gevel van gebouwen aan de zijde van een bestemmingsvlak, waarbij op de plankaart de aanduidingslijn 'gevellijn' is aangegeven, dient voor minimaal 65% direct aan de bestemmingsgrens gerealiseerd te worden, met een minimum bouwhoogte van 2 bouwlagen in de gevellijn.
j.Aan de zijde van een bestemmingsvlak waar op de plankaart het bouwaanduidingsvlak 'aaneengebouwd' [aeg] is aangegeven moet, gezien vanuit het bestemmingsvlak ‘Verkeer-1’ (V-1), de eerste gevelwand direct grenzend aan de bestemmingsgrens en tot een hoogte van tenminste 9 meter aaneengesloten worden gerealiseerd.
(…)
t.De aanvrager van een bouwvergunning voor een gebouw hoger dan 30 meter is
verplicht daarbij een rapport te overleggen waaruit de gevolgen van het gebouw
op het gebied van windhinder en bezonning blijken.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te
overschrijden ten behoeve van:
(…)
d. trappenhuizen, dakterrassen, hekwerken en dergelijke mits de overschrijding niet
meer bedraagt dan 2 meter en conform de toepasselijke eisen van het Bouwbesluit.
Het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1
Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'overige zone 1' en 'overige zone 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.13.
5.2
Bouwregels
a.Binnen de gebiedsaanduidingen 'overige zone 1' en 'overige zone 2' is het verboden kelders te bouwen, dan wel bestaande kelders te vergroten.
(…)
5.3
Afwijken van de bouwregels
a.Het bevoegd gezag is bevoegd om binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone 2' overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen om in afwijking van het bepaalde in 5.2 sub a, een kelder te bouwen of te vergroten mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd.
Om te bepalen of een kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd geldt:
(…)
2. voor kelders met een totale brutovloeroppervlakte van meer dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter dat op basis van een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat het bouwplan niet strijdig is met het belang als genoemd in 5.1.
b.Het bevoegd gezag kan op basis van de toetsing aan de beleidsregel of de uitkomsten uit het geohydrologisch onderzoek aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van het belang als genoemd in 5.1.

Voetnoten

1.[naam 1] ( [adres 1] ), [naam 8] ( [adres 2] ), [naam 9] en
2.Is de partner van [naam 12] .
3.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
5.NB: 13 personen hebben bezwaar gemaakt en 12 personen hebben beroep ingesteld.
6.Zie artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4279, en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4079.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.7.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2423, r.o. 5.1.
10.Wanneer in het vervolg van deze uitspraak wordt gesproken over “eisers” dan bedoelt de rechtbank de eisers die zijn aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
11.Besluit omgevingsrecht.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 2 en 3.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2024, ECLI:NL:RVS:2018:1305.
14.Zie artikel 10, onder d, van het bestemmingsplan.
15.Zie artikel 5.2, sub a, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’.
16.Zie artikel 5.3, sub a, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’.
17.Zie artikel 5.3, sub a, onder 2, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’.
18.Zie artikel 5.3, sub b, van het bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’.
19.Dit rapport is opgesteld in het kader van een eerdere aanvraag om een omgevingsvergunning van vergunninghouder waarbij het betreffende project voorzag in 196 kamers.