Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Vienna Regional Court for Criminal Matters in Oostenrijk. Het EAB, dat dateert van 8 februari 2024, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Oostenrijk is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 juni 2024 gestart, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De opgeëiste persoon heeft verzocht om aanhouding, maar de rechtbank heeft het onderzoek geschorst om hem in de gelegenheid te stellen bij de inhoudelijke behandeling aanwezig te zijn.
Tijdens de zitting op 19 juni 2024 is de behandeling voortgezet met de opgeëiste persoon en zijn raadsman aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, die later opnieuw is geschorst. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij al meer dan vijf jaar in Nederland verblijft. De officier van justitie heeft echter betwist dat de opgeëiste persoon aan deze voorwaarde voldoet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de overlevering een beperking vormt van het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven, maar dat deze beperking gerechtvaardigd is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke eisen.