Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 4 april 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten op 28 maart 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1993, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 29 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak met 30 dagen om aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten te verkrijgen.
Op 12 juni 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin vragen werden geformuleerd aan de Belgische autoriteiten over de toepassing van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Tijdens de zitting op 19 juni 2024 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de officier van justitie stelde dat er geen weigeringsgrond was voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Irakese nationaliteit had.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met een vervangende gevangenisstraf van 3 jaar bij niet-uitvoering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering werd verzocht op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.