ECLI:NL:RBAMS:2024:4243

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/111673-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot opzettelijke brandstichting

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 4 april 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten op 28 maart 2024. De opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1993, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 29 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak met 30 dagen om aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten te verkrijgen.

Op 12 juni 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin vragen werden geformuleerd aan de Belgische autoriteiten over de toepassing van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Tijdens de zitting op 19 juni 2024 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de officier van justitie stelde dat er geen weigeringsgrond was voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Irakese nationaliteit had.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met een vervangende gevangenisstraf van 3 jaar bij niet-uitvoering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering werd verzocht op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/111673-24
Datum uitspraak: 26 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2024 door de
substituut-procureur-generaal van het hof van beroep Antwerpen(België), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 29 mei 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol, en door een tolk in de Arabisch-Irakese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak van 12 juni 2024
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank in verband met de toetsing aan artikel 12 OLW geformuleerde vragen aan de Belgische autoriteiten voor te leggen.
Zitting 19 juni 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen voortgezet in de stand van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De niet ter zitting verschenen opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman,
mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, die waarneemt namens zijn kantoorgenoot
mr. E.M. Steller.
De opgeëiste persoon heeft bij verklaring van 18 juni 2024 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Irakese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen van 28 juni 2023 –
C1 kamer, referentie: 2022/PGA/3257 (Griffienummer 945/23).
Uit het EAB onder d) en de aanvullende informatie van de Belgische autoriteit van 12 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot bovenstaande beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 872 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten kan worden vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
In de tussenuitspraak in deze zaak van 12 juni 2024 heeft de rechtbank onder meer overwogen
- zakelijk weergegeven - dat het de rechtbank niet duidelijk is of het ingevulde d-formulier in het EAB betrekking heeft op het proces waarbij de zaak tegen de opgeëiste persoon inhoudelijk is behandeld, of dat het betrekking heeft op de procedure waarbij de opgelegde taakstraf is omgezet in een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. De rechtbank kan daardoor niet toetsen of voldaan is aan de eisen van artikel 12 OLW. In verband hiermee heeft de rechtbank in voornoemde tussenuitspraak vragen geformuleerd die door tussenkomst van de officier van justitie aan de Belgische autoriteiten zijn voorgelegd.
Bij e-mail van 12 juni 2024 van het Parket bij het hof van Beroep (België) is het volgende vermeld:
“Op 28/06/2023 heeft het Hof betrokkene veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, indien de werkstraf niet wordt uitgevoerd is een vervangende gevangenisstraf van 3 jaar van toepassing.
De vervangende gevangenisstraf wordt altijd voorzien in het arrest en is er dus geen extra beslissing voor “omzetting”.
(…)
Door de niet-uitvoering van de werkstraf wordt dan automatisch de vervangende gevangenisstraf van 3 jaar zoals reeds vermeld in het arrest in uitvoering gebracht.”
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande aanvullende informatie van de Belgische autoriteiten kan worden afgeleid dat in het arrest van
het hof van Beroep Antwerpenvan 28 juni 2023 een taakstraf voor de duur van 180 uur aan de opgeëiste persoon is opgelegd en dat door de niet uitvoering van de werkstraf door de opgeëiste persoon automatisch de vervangende gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, die al in voornoemd arrest stond vermeld, ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het ingevulde d)-formulier betrekking heeft op het proces waarbij de zaak tegen de opgeëiste persoon inhoudelijk is behandeld en dat er, anders dan zij aanvankelijk veronderstelde, geen sprake is geweest van een beslissing tot omzetting van de taakstraf.

5.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemde lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 28, te weten:
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
substituut-procureur-generaal van het hof van Beroep Antwerpen(België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.R.J.M. Vermolen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.