ECLI:NL:RBAMS:2024:4242

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/071277-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Pools Europees aanhoudingsbevel

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 5 december 2023. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, was op dat moment gedetineerd in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 7 en 29 mei 2024 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot de veroordeling in Polen. De rechtbank concludeert dat er geen garantie is dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, en dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen informatie heeft verstrekt over de veroordelingen die in Denemarken zijn opgelegd tijdens de proeftijd van de opgeëiste persoon. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren en het bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon op te heffen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M.C.M. Hamer, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/071277-24
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 december 2023 door
śl(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 7 mei 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende informatie op te vragen in verband met de toetsing aan artikel 12 Overleveringswet (OLW).
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Zitting van 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is met toestemming van partijen voortgezet in de stand van het onderzoek op de vorige zitting, ditmaal in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
- een vonnis van
the District Court of Przeworskvan 3 juli 2020, met referentie: II K 9/20, waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar is opgelegd met een proeftijd van twee jaren;
- de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf van
the District Court of Przeworskvan 7 april 2022, met referentie: II Ko 1012/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon nog in zijn geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is opgelegd bij het vonnis van
3 juli 2020 en betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Vonnis met referentie: II K 9/20
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
22 april 2024 en 21 mei 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon als verdachte is gehoord op
9 december 2019. Tijdens dat verhoor heeft hij een adres in [plaats], Polen, opgegeven. Tevens heeft hij toen in deze zaak een adresinstructie ontvangen, waarvoor hij getekend heeft, die eruit bestond dat hij elke wijziging in dit adres aan justitie diende op te geven en dat hij in het geval hij naar het buitenland vertrok een
service addressbinnen Polen moest opgeven. Hij is gewezen op de consequenties van het niet doorgeven van een adreswijziging. De opgeëiste persoon is in februari 2020 op het door hem opgegeven adres opgeroepen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem aanhangige procedure en dat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Deense veroordelingen die hebben geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging met kenmerk II Ko 1012/21
Bij het vonnis met referentie II K9/20 is een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Bij beslissing van
the District Court of Przeworskvan 7 april 2022 met kenmerk II Ko 1012/21 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
De beslissing tot tenuitvoerlegging zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt echter dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, wél onderworpen moet worden aan de toets van artikel 12 OLW.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 22 april 2024 blijkt dat drie veroordelingen in Denemarken voor verschillende misdrijven gedurende de proeftijd ertoe hebben geleid dat de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze drie Deense veroordelingen dienen dus te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie blijkt dat het gaat om vonnissen van de
Kobenhavns Byretvan 21 juni 2021, van het
Retten i Roskuldvan 3 september 2021 en van het
Ostre Landsretvan 4 oktober 2021.
Bij brieven van 9 en 29 april 2024 heeft het openbaar ministerie verzocht om ten aanzien van de deze drie vonnissen informatie te verschaffen die de rechtbank in staat stelt om te kunnen toetsen of voldaan is aan artikel 12 OLW.
Bij brieven van 22 april en 21 mei 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit laten weten geen informatie te hebben over de aanwezigheid en/of het uitoefenen van de verdedigingsrechten door de opgeëiste persoon met betrekking tot de Deense vonnissen. Hierdoor kunnen de door het openbaar ministerie verzochte zogenaamde D-formulieren voor deze vonnissen niet worden ingevuld.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen informatie heeft verschaft over de veroordelingen voor de
triggerendestrafbare feiten waardoor het voor de rechtbank niet mogelijk is om deze veroordelingen te toetsen aan artikel 12 OLW. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of overlevering van de opgeëiste persoon ten aanzien van deze Deense vonnissen geen schending van zijn verdedigingsrechten inhoudt. De rechtbank ziet – met de officier van justitie - geen reden om hierover nogmaals nadere vragen te stellen omdat het openbaar ministerie hierover de juiste vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en duidelijk is dat deze niet in staat is daarop een antwoord te geven. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en is daarom met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de overlevering dient te worden geweigerd.

5.Slotsom

De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
śl(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPhet bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
Deze uitspraak is gedaan door
Mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (