Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Trybunalski, Polen. De zaak betreft een vrijheidsstraf van acht maanden, waarvan nog zeven maanden en vijftien dagen moesten worden uitgezeten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 29 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.S.S. Overes. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, heeft de vordering tot overlevering ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tot het vonnis heeft geleid, ondanks dat hij niet in persoon was verschenen. De verdediging heeft zich beroepen op artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), maar de rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgrond was, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie had ontvangen en op de hoogte was van de consequenties van zijn afwezigheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat hij in 2020 in detentie heeft gezeten, wat zijn ononderbroken verblijf in Nederland doorbreekt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.