ECLI:NL:RBAMS:2024:4231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/053087-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in verband met schending van verdedigingsrechten

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Trybunalski, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen besproken, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 1 jaar, 11 maanden en 23 dagen resteerden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure die leidde tot het verzamelvonnis. De rechtbank concludeerde dat er geen garantie was dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet waren geschaad, aangezien hij niet op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis had geleid.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren en vast te stellen dat de overleveringsdetentie was geëindigd. Deze beslissing is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/053087-24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 januari 2024 door
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 april 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten op de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen in het kader van artikel 12 OLW.
Zitting 2 mei 2024
De behandeling van het EAB is hervat in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om nogmaals de antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten op de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen in het kader van artikel 12 OLW.
Zitting 14 mei 2024
De behandeling van het EAB is hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft wederom afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgementvan het
Radomsko District Court van20 juni 2022 met referentie II K 221/22
.Dit verzamelvonnis omvat een drietal onderliggende vonnissen.
Uit de aanvullende informatie van 25 maart 2024 en het EAB blijkt dat het de volgende vonnissen betreft:
the judgement of the Opoczno District Courtvan 7 december 2018 met referentie II K 429/16;
the judgement of the Radomsko District Courtvan 2 september 2020 met referentie II K 1257/19;
the judgement of the Ostrowiec Świętokrzyski District Courtvan 8 juni 2020 met
referentieII K 63/20
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en 23 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd nu de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is ten aanzien van het verzamelvonnis en de onderliggende vonnissen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ook hij van mening is dat de overlevering moet worden geweigerd. Het openbaar ministerie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij herhaling verzocht om nadere informatie over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, zowel voor wat betreft de totstandkoming van het verzamelvonnis, als wat betreft de onderliggende vonnissen. Deze informatie is niet gekomen. Met de informatie die wel gegeven is, kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
Standpunt van de rechtbank
Verzamelvonnis II K 221/22
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting en de uitspraak. Er is een kruisje gezet onder 3.2, maar uit de toelichting blijkt dat hij niet in persoon de dagvaarding heeft ontvangen, maar dat hij per post tot tweemaal toe op zijn adres is opgeroepen en die oproepingen niet heeft opgehaald. Dit maakt echter niet dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a OLW van toepassing is.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet - met de raadsman en de officier van justitie - geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 25 maart 2024, blijkt niet dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt immers dat het verzamelvonnis niet op het verzoek van de opgeëiste persoon, maar ambtshalve is gewezen
(“the proceedings were instigated at the Court’s own initiative”). De opgeëiste persoon is opgeroepen op het laatste adres dat bij de rechtbank bekend was en dat hij na vrijlating uit detentie had opgegeven. Hoewel daarover vragen zijn gesteld, is niet duidelijk geworden of eerder verstrekte adresinstructies (in onderliggende procedures) ook van toepassing waren op de procedure die op het verzamelvonnis zag en – zo ja – of dit voor de opgeëiste persoon duidelijk was. Ook ten aanzien van verschillende onderliggende vonnissen ontbreekt informatie om te kunnen beoordelen of de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon al dan niet zijn geschaad.
Voorts heeft de opgeëiste persoon bij de officier van justitie in de overleveringsprocedure verklaard dat hij niets afweet van het verzamelvonnis en dat hij in 2019 één week heeft vastgezeten maar dat hij daarna is vrijgelaten.
Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was (of had kunnen zijn) van het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, zodat niet is gebleken dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is geëindigd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.