ECLI:NL:RBAMS:2024:4227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13/112040-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Pools verzoek tot aanvullende toestemming voor vervolging ex artikel 14 OLW

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam, zitting houdende in de Internationale Rechtshulpkamer, een verzoek tot aanvullende toestemming ex artikel 14 van de Overleveringswet (OLW) afgewezen. Dit verzoek was ingediend door de officier van justitie bij de rechtbank op 7 april 2023 en betrof de overgeleverde persoon, geboren in 1984 in Polen, die thans in Polen verblijft. Het verzoek was gericht op het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan, en waarvoor de betrokkene niet was overgeleverd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek de vereiste gegevens bevatte zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De feiten waarvoor vervolging werd verzocht, vonden plaats op 24 oktober 2016 in Kielce, Polen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgeleverde persoon niet de mogelijkheid heeft gehad om al zijn opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken, zoals vereist door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2021. De rechtbank heeft op 17 mei 2022 aan de Poolse autoriteiten verzocht om bevestiging dat de overgeleverde persoon zich had kunnen uitlaten over het verzoek, maar heeft geen bevredigend antwoord ontvangen.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het verzoek af te wijzen, omdat de enkele omstandigheid dat de overgeleverde persoon is gewezen op het specialiteitsbeginsel niet voldoende is om aan te nemen dat hij zijn bezwaren heeft kunnen uiten. De beslissing is genomen door mr. B.M. Vroom-Cramer als voorzitter, samen met mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/112040-22
Datum beslissing: 14 mei 2024
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 7 april 2023, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor uitbreiding van de vervolging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd. Dit verzoek, dat is ingediend door de
Regional Court in Kielce(Polen) op 30 maart 2022, betreft:
[overgeleverde persoon]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] (Polen),
thans verblijvende in Polen,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Het betreft een verzoek tot vervolging van de overgeleverde persoon in verband met een strafbaar feit op 24 oktober 2016 in Kielce, Polen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2021 volgt dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid moet hebben gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. [1]
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) heeft op 17 mei 2022 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht te laten weten of de overgeleverde persoon zich heeft kunnen uitlaten over het verzoek om aanvullende toestemming in de zin van punt 63 van bovengenoemd arrest en daarbij tevens verzocht de stukken waaruit dat blijkt op te sturen. Hierop is door de Poolse autoriteiten bij brief van 7 juni 2023 een proces-verbaal toegestuurd van een zitting op 15 mei 2019. Uit dit proces-verbaal volgt dat de overgeleverde persoon is gewezen op het specialiteitsbeginsel en dat hij heeft verklaard hiervan geen afstand te doen.
De enkele omstandigheid dat de overgeleverde persoon is gewezen op het specialiteitsbeginsel in het kader van de vraag of hij al dan niet afstand zou willen doen van de bescherming van dat beginsel, is voor de rechtbank ontoereikend om aan te nemen dat hij al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om aanvullende toestemming kenbaar heeft kunnen maken als bedoeld in voormeld arrest van het Hof van Justitie.
Nadien heeft de rechtbank het IRC nogmaals verzocht aan de Poolse autoriteiten te vragen om de verzochte informatie te verschaffen. Hierop is geen reactie gekomen.
De rechtbank zal daarom het verzoek afwijzen.

2.Beslissing

WIJST AFhet verzoek om toestemming van de
Regional Court in Kielce(Polen) tot verdere vervolging van
[overgeleverde persoon] .
Deze beslissing is genomen op 14 mei 2024 door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.

Voetnoten

1.HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.