ECLI:NL:RBAMS:2024:42

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
13/211285-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld door een sterk verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 7 september 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2022 te Weesp een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2003 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van de feiten gedetineerd in een justitiële jeugdinrichting. Tijdens de zitting op 24 augustus 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.A. Aaldijk, gehoord. De tenlastelegging was gewijzigd en betrof diefstal met geweld, waarbij de verdachte een rugtas met inhoud van een aangever heeft weggenomen, voorafgegaan en gevolgd door geweld en bedreiging met een mes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, waarbij deskundigen hebben gerapporteerd dat hij leed aan een psychotische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 382 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft een zorgmachtiging verleend voor behandeling in een forensische setting. De rechtbank heeft ook het beslag op een mes dat bij de verdachte in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/211285-22 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/003396-22
Datum uitspraak: 7 september 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [justitiële jeugdinrichting] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I.A. Groenendijk, en van wat verdachte en raadsvrouw, mr. J.A. Aaldijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van
12 januari 2023 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld op 21 augustus 2022 te Weesp.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnotities, aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Aan verdachte is tijdens het verhoor van 21 augustus 2022 bij de politie bewust foutieve informatie voorgehouden om een verklaring te ontlokken. De politie heeft verdachte geconfronteerd met verklaringen van meerdere getuigen die hem met een mes hebben gezien en één getuige die hem een mes heeft zien weggooien, terwijl dit niet blijkt uit het dossier. Dit brengt een schending van het recht op een eerlijk proces met zich mee. Om die reden dient de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van het ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het maken van een schietbeweging met zijn handen richting aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster), omdat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1.
Vormverzuim ex artikel 359a Sv
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie niet hoeft te worden uitgesloten van het bewijs. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is van het verstrekken van foutieve informatie door politieambtenaren om verdachte tot een bekennende verklaring te bewegen. Uit het dossier volgt immers dat zowel aangever [aangever] (hierna: aangever) als aangeefster verdachte met een mes hebben gezien. Daarnaast verklaart aangeefster dat zij van een omstander heeft gehoord dat hij gezien heeft dat verdachte een mes heeft laten vallen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
4.2.2.
De beschuldiging
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde diefstal met geweld heeft begaan.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte met zijn handen een schietbeweging richting aangeefster heeft gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van vaste rechtspraak niet vereist is dat het ten laste gelegde als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad heeft beslist dat de bewijsminimumregel van artikel 342 Sv, tweede lid, Sv, slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op één verklaring berusten. Dat geldt ook voor de verschillende ten laste gelegde gedragingen.
De rechtbank overweegt dat deze gedraging onderdeel uitmaakt van het samenstel van de bedreigende handelingen. De rechtbank ziet, gelet op de steun die de verklaring van aangeefster vindt in de overige bewijsmiddelen, geen reden om op dit punt te twijfelen aan de juistheid van haar verklaring.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
op 21 augustus 2022 te Weesp een rugtas met inhoud die aan [aangever] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] en [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door
- met een vuist tegen het gezicht van die [aangever] te stompen en
- voornoemde tas af te pakken en
- [aangeefster] te duwen en
- een schietbeweging met de handen te maken richting die [aangeefster] en
- een mes te tonen op die [aangeefster] en [aangever] en
- [aangeefster] nogmaals te duwen en aan de arm van die [aangeefster] te trekken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank, in afwijking van de gedragskundige rapportages, verzocht om de door haar bewezen geachte feiten in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het door verdachte toegepaste functionele geweld, zijn wilsbeslissing om de tas mee te nemen en de frustraties die verdachte naar eigen zeggen ervaarde, staan in de weg aan volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om de gedragskundige rapportages te volgen en verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar was.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 1 april 2023 en
23 november 2022, opgesteld door psychiater D.J. Vinkers, en van de Pro Justitia rapportage van 23 maart 2023, opgesteld door GZ-psycholoog E.C. Wendt.
De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis in de vorm van een schizofreniespectrum stoornis, en een stoornis in het gebruik van cannabis. De deskundigen hebben in de rapportages geconcludeerd dat de door hen vastgestelde stoornissen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit aanwezig waren. Deze stoornissen hebben zijn keuzevrijheid en gedragingen beïnvloed. Zijn agressieve reactie vloeide rechtstreeks voort uit zijn psychotische toestand en de daarmee gepaard gaande achterdocht die verdachte voelde. De deskundigen adviseren om het feit in het geheel niet toe te rekenen. Beide deskundigen adviseren een zorgmachtiging af te geven.
Op de terechtzitting van 24 augustus 2023 is onder andere psychiater D.J. Vinkers gehoord. Hij heeft de inhoud van de door hem opgestelde rapportages bevestigd.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages wat betreft de vaststelling van de psychische stoornissen over en maakt deze tot de hare. Door zijn stoornissen was verdachte sterk beperkt in de keuzevrijheid om zijn gedrag te bepalen.
Met de officier van justitie ziet de rechtbank echter onvoldoende basis voor het oordeel dat het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde volledig psychotisch was. De rechtbank stelt echter wel vast dat hij in enige mate psychotisch aan het decompenseren was. Het is daarom aannemelijk dat bij verdachte het besef van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag en zijn vrijheid om andere keuzes te maken grotendeels ontbrak. Enige reële motieven speelden ook een rol bij zijn gedrag. Verdachte heeft als aanleiding voor zijn gedrag ter zitting immers verklaard dat hij die dag slecht gehumeurd was, en dat de blik van aangever hem boos maakte. Ook heeft verdachte zich de tas van aangever enige tijd toegeëigend.
De rechtbank is al met al van oordeel dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd mede als gevolg van zijn ernstige psychische stoornissen zodat het feit hem in sterk verminderde mate kan worden toegerekend
De rechtbank concludeert dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaar van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de zorgmachtiging toe te wijzen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 395 dagen, met aftrek van voorarrest. Mocht een zorgmachtiging worden verleend, acht de officier van justitie het wenselijk om de voorlopige hechtenis te laten aansluiten bij de zorg. De vordering na voorwaardelijke veroordeling kan worden afgewezen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan verdachte een zorgmachtiging moet worden afgegeven. De raadsvrouw heeft verder verzocht aan verdachte in ieder geval geen tbs-maatregel op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal, voorafgegaan en gevolgd door (bedreiging met) geweld. Dit is een ernstig feit, waarbij verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van twee slachtoffers. Een feit als het onderhavige zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 juni 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Bovendien liep verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zoals in rubriek 7.3. geconcludeerd. Deze omstandigheid weegt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, mee bij het bepalen van de duur van de straf.
Gelet op hetgeen uit het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling moet krijgen om onder andere het recidiverisico terug te dringen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader deze zorg het beste kan worden gerealiseerd.
Naast de hiervoor in rubriek 7.3 aangehaalde Pro Justitia rapportages, heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 17 juli 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt – kort samengevat – onder meer het volgende in. De reclassering heeft zich gebogen over de haalbaarheid en wenselijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. Voor een dergelijk strafrechtelijk kader moet sprake zijn van bereidheid tot medewerking, hetgeen bij verdachte ontbreekt. Daarnaast lijkt bij verdachte geen sprake te zijn van ziekte-inzicht of probleembesef. Volgens de reclassering is vooral een langdurig kader passend bij de problematiek van verdachte. Hierbij is met name van belang dat verdachte langere tijd medicatietrouw is. Het risico van een zorgmachtiging is dat er geen jarenlange continuïteit in zorg plaatsvindt in het geval de zorgmachtiging niet wordt verlengd. Concluderend adviseert de reclassering gematigd positief over de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Op de terechtzitting van 24 augustus 2023 is reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] tevens als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd. Desgevraagd heeft zij toegelicht dat in opdracht van het Openbaar Ministerie specifiek de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden is onderzocht. Zij kan verder niets zeggen over de haalbaarheid dan wel wenselijkheid van een zorgmachtiging.
De rechtbank heeft daarnaast psychiater E.P.K. Sikkens, die de medische verklaring voor het verzoekschrift van de zorgmachtiging heeft opgesteld, telefonisch als deskundige gehoord. Hij heeft laten weten dat verdachte reeds is aangemeld voor een traject bij de forensisch psychiatrische kliniek (FPK) Inforsa, en dat verdachte daar naar verwachting over enkele weken geplaatst kan worden. Desgevraagd heeft hij toegelicht waarom hij opname middels een zorgmachtiging geïndiceerd en kansrijk acht. Ten tijde van het bewezen verklaarde was verdachte reeds in het kader van een zorgmachtiging in ambulante behandeling bij het AMC. Daar vond echter onvoldoende controle plaats, terwijl verdachte gebaat is bij een behandeling in een gesloten klinische setting met structuur, toezicht en beveiliging. Binnen een FPK wordt daarentegen extra aandacht besteed aan onder andere delictscenario en terugvalpreventie. Bovendien kan middels een zorgmachtiging worden ingegrepen als verdachte niet medicatietrouw blijkt. Vanuit een FPK kan middels fasering langzaam worden toegewerkt naar een aansluitende ambulante behandeling.
Gelet op de verklaringen van de deskundigen heeft de rechtbank de overtuiging dat het verlenen van een zorgmachtiging voldoende is om verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen. Door de deskundige is duidelijk aangegeven waarom het verlenen van een zorgmachtiging deze keer, binnen een forensische setting, wel kan slagen. Dat verdachte nu medicatietrouw is, is ook een belangrijke factor. Naar verwachting gaat daarvan al een recidiveverlagend effect uit. Een zorgmachtiging biedt voldoende mogelijkheden om in te grijpen als verdachte toch medicatie weigert.
Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf, heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 23/5382, die tegelijkertijd met deze strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg voor de duur van zes maanden is verleend.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Het is in het belang van verdachte en de samenleving dat zijn onderliggende problematiek voortvarend wordt aangepakt.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 382 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat het van belang is om de straf te laten aansluiten op de verplichte zorg die verdachte zal ondergaan in het kader van de verleende zorgmachtiging. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de dag dat de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht gelijk wordt gesteld aan de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht het daarbij van groot belang dat verdachte vanuit detentie wordt overgebracht naar een kliniek, zodat er naadloze overgang naar de forensische zorg tot stand komt.
Omdat de zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is, zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek gedetineerd blijven in [justitiële jeugdinrichting] in [plaats] op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK mes (omschrijving: PL1300-2022175398-6225829, broodmes).
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben ten aanzien van het in beslag genomen mes geen standpunt ingenomen.
Beoordeling rechtbank
Het in beslag genomen voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/003396-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 april 2022 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 4 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Hoewel is gebleken dat verdachte zich voor het einde van deze proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, acht de rechtbank het niet opportuun om deze vordering ten uitvoer te leggen, zodat deze zal worden afgewezen.

11.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
382 (driehonderdtweeëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. STK mes (omschrijving: PL1300-2022175398-6225829, broodmes).
Wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordelingin de zaak met parketnummer 13/003396-22.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en K.M.A. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.L. Scheeren en N. Heida, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 7 september 2023.
Mr. W.M.C. van den Berg en mr. F.L. Scheeren zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[..]