ECLI:NL:RBAMS:2024:4193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/1723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een parkeervergunning en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar parkeervergunning beoordeeld. De intrekking vond plaats op 15 februari 2022, met als reden dat eiseres gebruik zou kunnen maken van eigen parkeergelegenheid. Verweerder stelde dat er op het adres van eiseres maximaal twee parkeervergunningen konden worden verleend, maar dat deze waren bereikt door de aanwezigheid van twee stallingsplaatsen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank het beroep op 20 juni 2024 heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of eiseres volgens de geldende regels niet over de parkeervergunning zou mogen beschikken. Tijdens de zitting bleek dat er onduidelijkheid bestond over de status van de garagebox, die mogelijk niet meer als stallingsplaats kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt dit besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bewonersvergunning parkeren (hierna: de parkeervergunning).
1.2.
Met een besluit van 15 februari 2022 heeft verweerder de parkeervergunning van eiseres ingetrokken, met als motivering dat zij op haar adres gebruik kan maken van eigen parkeergelegenheid. Op het adres van eiseres kunnen volgens de geldende regels maximaal twee parkeervergunningen worden verleend, verminderd met het aantal stallingsplaatsen en belanghebbendenparkeerplaatsen waar bewoners van het adres over beschikken of kunnen beschikken. Eiseres beschikt volgens verweerder over twee stallingsplaatsen, namelijk de oprit naar de woning en in de naastgelegen garagebox. Nu er op het adres beschikt kan worden over twee stallingsplaatsen en deze in mindering gebracht moeten worden op het maximum aantal uit te geven parkeervergunningen van twee, is het maximum van nul parkeervergunningen op het adres volgens verweerder bereikt. Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de parkeervergunning van eiseres mocht intrekken en doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

3. Eiseres voert aan dat de parkeervergunning destijds terecht is verleend, onder dezelfde regelgeving die nu geldt en met inachtneming van dezelfde feiten en omstandigheden. Als de parkeervergunning abusievelijk zou zijn verleend, valt bovendien niet in te zien hoe eiseres dit wist of kon weten. Het besluit is volgens eiseres in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
4. De rechtbank stelt het volgende voorop. Vaststaat dat eiseres al jaren beschikt over een parkeervergunning. Dit brengt echter niet mee dat verweerder het recht heeft verspeeld om de vergunning in te trekken. Verweerder hoeft namelijk niet te volharden in een gemaakte fout. Het vertrouwensbeginsel brengt niet mee dat verweerder gehouden is om
- na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verleende vergunning - opnieuw een vergunning te verlenen als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Hierbij is van belang dat parkeervergunningen een beperkte geldigheidsduur hebben. Parkeervergunningen zijn slechts een half jaar geldig. Dit betekent dat verweerder - in feite - telkens opnieuw een parkeervergunning verleent. In de praktijk merken vergunninghouders hier niets van omdat de verlenging van de geldigheidsduur stilzwijgend gebeurt. Verweerder controleert alleen steekproefsgewijs of nog aan de voorwaarden wordt voldaan. Daardoor kan het voorkomen dat er lange tijd telkens een vergunning wordt verleend terwijl niet aan de voorwaarden wordt voldaan, maar dit staat er als overwogen in beginsel niet aan in de weg dat verweerder de situatie na een controle alsnog in overeenstemming brengt met de regelgeving.
5. In dit geval kan echter zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld dat eiseres volgens de geldende regels niet over de parkeervergunning zou mogen beschikken. Ter zitting is gebleken dat nog onduidelijk is of er daadwerkelijk sprake is van een stallingsplaats in de garagebox aan de [adres] [huisnummer] . Uit de toelichting van eiseres op zitting blijkt dat over de parkeervergunning ook in 2018 een procedure is gevoerd en uit het dossier van die procedure in 2018 lijkt te volgen, dat (de achterzijde van) die garagebox al sinds lang is omgebouwd naar een bijkeuken. Op de zitting heeft verweerder erkend dat nog bezien moet worden of deze bijkeuken in de garagebox aard- en nagelvast verbouwd is en of er nog een auto in de garagebox geparkeerd kan worden en dat zonder nader onderzoek op dit punt niet kan worden vastgesteld of de garagebox daadwerkelijk als stallingsplaats in de zin van de geldende regels kan worden aangemerkt. Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 februari 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.