ECLI:NL:RBAMS:2024:4191

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/1750
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot wegslepen voertuig en kostenverhaal door gemeente

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om zijn voertuig te laten wegslepen. Eiser had zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats die uitsluitend bestemd was voor het opladen van elektrische voertuigen. Het primaire besluit tot wegslepen vond plaats op 22 november 2022, en het bestreden besluit volgde op 2 februari 2023. Eiser stelde dat het wegslepen niet noodzakelijk was en dat er geen gevaarlijke situatie was, maar de rechtbank oordeelde dat de verkeerssituatie voldoende duidelijk was en dat er sprake was van een overtreding. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de auto mocht laten wegslepen en de kosten daarvan op eiser mocht verhalen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 15 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigden verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder tot het laten wegslepen van zijn voertuig.
1.2.
Met het primaire besluit van 22 november 2022 heeft verweerder met toepassing van bestuursdwang het voertuig van eiser laten wegslepen omdat het voertuig geparkeerd stond op een parkeerplaats die alleen bestemd was voor het opladen van elektrische voertuigen aan de [adres] , ter hoogte van huisnummer [huisnummer] , te Amsterdam. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de auto van eiser in redelijkheid mocht laten wegslepen en de kosten daarvan op eiser mocht verhalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was het noodzakelijk om bestuursdwang toe te passen?
3.1.
Eiser stelt dat het wegslepen van het voertuig niet noodzakelijk was. Als reden van verwijdering wordt in het besluit vermeld dat dit noodzakelijk was in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen. Volgens eiser is de noodzaak echter niet aangetoond en was er geen sprake van een gevaarlijke situatie. Alleen bij een aantoonbare dringende vraag naar een laadplek is wegslepen noodzakelijk, aldus eiser. Niet gebleken is dat zich een dergelijke vraag heeft voorgedaan. In de omgeving zijn voldoende oplaadplekken beschikbaar.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dat is het geval wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [1] Dit wordt de handhavingsplicht genoemd.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een overtreding. Het E4 verkeersbord en het onderbord waren voldoende duidelijk zichtbaar (zie ook hierna, onder 4.3). Uit de foto’s van de situatie die zich in het dossier bevinden, blijkt dat eiser geparkeerd stond op een parkeerplaats aangewezen als laadpunt. Eisers auto was niet aangesloten op het oplaadpunt. Hiermee stond eiser in overtreding geparkeerd. Dat betekent dat verweerder in beginsel een handhavingsplicht had.
3.4.
Ten aanzien van de vraag of het wegslepen noodzakelijk was, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat er op het moment van het wegslepen wellicht geen sprake was van een dringende vraag naar een laadplek, omdat er op dat moment voldoende andere oplaadplekken waren, terwijl de situatie ook niet gevaarlijk was, niet afdoet aan de handhavingsplicht. Uit het algemeen belang om de daartoe aangewezen oplaadplaatsen vrij te houden volgt voldoende noodzaak. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat handhavend optreden onevenredig zou zijn.
Mocht verweerder de kosten van het wegslepen van de auto op eiser verhalen?
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de verkeerssituatie ter plaatse onduidelijk was door de wijze waarop het verkeersbord is geplaatst en door het ontbreken van een kruismarkering op de weg. De laadpaal zelf en de bebordingen zijn niet geplaatst tussen de beide oplaadplekken, maar iets opzij, waardoor deze geheel ter hoogte van één parkeerplaats staan. De enige aanduiding die erop wijst dat ook de betreffende parkeerplaats is bedoeld voor elektrisch laden is de korte pijl op het bord die naar die parkeerplaats is gericht. Van verweerder mocht verwacht worden dat zij op de weg een markering had aangebracht. Daarnaast voldoet het gebruikte verkeersbord niet of onvoldoende aan de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens, omdat het bord evenwijdig aan de wegas is geplaatst in plaats van haaks ten opzichte van de wegas en niet het officiële bord voor laadpalen is gebruikt. Tot slot stelt eiser dat de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn tot de ernst van de overtreding, omdat eiser wel over een parkeervergunning beschikt.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog en is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen besluiten om de kosten van het wegslepen van de auto te verhalen op eiser. De Afdeling heeft eerder in andere zaken al overwogen dat als regel de uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal samengaan. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als eiser geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van eiser moeten komen. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. [2]
4.3.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de verkeerssituatie - anders dan eiser stelt – voldoende duidelijk was. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat de oplaadplaats conform de geldende regelgeving is aangegeven met een verkeersbord E4, met een
onderbord met de tekst: 'alleen voor opladen elektrische voertuigen' en daaronder een bord met twee pijlen die beide parkeerplaatsen aanwijzen en een onderbord ter aanduiding van de wegsleepregeling. De bebording is evenwijdig geplaatst. Hoewel het verkeersbord meer ter hoogte van het rechter parkeervak is geplaatst, heeft dit niet tot gevolg dat dit niet voldoende waarneembaar of onduidelijk is. Het bord bevindt zich in de directe nabijheid van de oplaadzuil, tegen de grens met het linker parkeervak aan en met de pijlen naar beide parkeervakken waardoor er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat beide vakken zijn aangewezen. Zowel de oplaadzuil als het verkeersbord hadden door eiser opgemerkt moeten worden. De omstandigheid dat het voertuig in het donker is geparkeerd maakt dit niet anders. Voor wat betreft de proportionaliteit van de in rekening gebrachte kosten, merkt de rechtbank op dat verweerder heeft aangegeven dat het kostenverhaal geen strafrechtelijke sanctie heeft, maar dat het gaat om kosten die werkelijk zijn gemaakt om het voertuig te verwijderen. Niet is gebleken dat het kostenverhaal onredelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de kosten in redelijkheid mocht verhalen op eiser.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Verweerder mocht de auto wegslepen en de kosten daarvan op eiser verhalen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643.