ECLI:NL:RBAMS:2024:4158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/13/753579 / KG ZA 24-602
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot afleggen van verklaring in kort geding met betrekking tot koopovereenkomst

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser heeft gedaagde gedagvaard in verband met een procedure bij de rechtbank Den Haag, waarin hij veroordeling vordert van gedaagde tot betaling van de koopsom en boete voor een woning die hij aan een derde heeft verkocht. Gedaagde, die als makelaar zou hebben gefungeerd, heeft betwist dat hij de woning heeft gekocht en stelt dat zijn identiteit misbruikt is. Eiser heeft in dit kort geding gevorderd dat gedaagde een schriftelijke verklaring aflegt, zoals verzocht door de rechtbank Den Haag. Gedaagde was aanvankelijk niet bereid om deze verklaring af te leggen, maar heeft inmiddels wel een verklaring ingediend. Eiser betwist echter de juistheid van deze verklaring en handhaaft zijn vordering.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet kan worden verplicht om de gevraagde verklaring af te leggen, omdat deze verder gaat dan enkel het bekendmaken van de identiteit van de koper. Gedaagde heeft al eerder aan eiser bevestigd dat hij niet weet of de koper de koopovereenkomst heeft ondertekend. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van eiser moet worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 320,00 aan griffierecht, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is opgemaakt in proces-verbaal en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/753579 / KG ZA 24-602 MDvH/MB
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak
op 10 juli 2024
in het kort geding van
[eiser],
woonplaats kiezend te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 10 juli 2024,
advocaat mr. D.J.B. Bosscher te [woonplaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, en mr. M. Balk, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser] met mr. Bosscher;
  • [gedaagde] in persoon.
Partijen hebben producties in het geding gebracht en over en weer het woord gevoerd. De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 29a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dit proces-verbaal opgemaakt, afgegeven op 11 juli 2024.
De voorzieningenrechter heeft de volgende uitspraak gedaan:

1.Inleiding

[eiser] heeft [naam] gedagvaard in een procedure bij de rechtbank Den Haag tegen 5 januari 2024. [eiser] vordert veroordeling van [naam] tot betaling van de koopsom en de boete terzake van een woning die [eiser] aan [naam] stelt te hebben verkocht. [gedaagde] zou de aankopend makelaar zijn geweest. Het verweer van [naam] is dat hij de woning niet heeft gekocht en iemand misbruik moet hebben gemaakt van zijn identiteit. Binnenkort vindt de mondelinge behandeling in deze bodemprocedure plaats.

2.De gronden van de beslissing

De rechtbank Den Haag heeft [eiser] op de voet van artikel 22 lid 1 Rv verzocht om “
uiterlijk voor donderdag 11 juli a.s.een schriftelijke verklaring van [gedaagde] in het geding te brengen (…) waarin [gedaagde] de hem bekende feiten en omstandigheden waaronder de koopovereenkomst tot stand is gekomen uiteenzet en waarin een nadere omschrijving van de redenen van wetenschap dat de kopende partij de gedaagde partij zou zijn wordt beschreven.”
[gedaagde] was aanvankelijk niet bereid vrijwillig een verklaring van die strekking af te geven. Daarom is [eiser] dit kort geding gestart waarin hij vordert dat [gedaagde] naar waarheid een schriftelijke verklaring aflegt als door de rechtbank Den Haag verzocht. Inmiddels heeft [gedaagde] wel een schriftelijke verklaring afgelegd. [eiser] meent echter dat deze verklaring in strijd met de waarheid is en handhaaft zijn vordering.
De vraag die allereerst voorligt is of [gedaagde] gedwongen kan worden – verplicht is – een verklaring als verzocht door de rechtbank af te leggen. [eiser] meent dat dit het geval is omdat “
een redelijk handelend en bekwaam aankoopmakelaar gehouden is jegens een verkoper te melden wat de identiteit is van de koper die hij heeft aangedragen(…)
omdat hij degene is die de identiteit moet hebben geverifieerd in het kader van zijn verplichtingen onder de Wwft[Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme].” Hij stelt dat het in strijd met de zorgvuldigheid de in het maatschappelijk verkeer betaamt – en dus onrechtmatig is – als [gedaagde] weigert een verklaring af te leggen.
Voorshands wordt geoordeeld dat [gedaagde] – of hij nu gehandeld heeft als makelaar of niet – niet kan worden veroordeeld tot het afleggen van een verklaring als door de rechtbank verzocht (in een procedure waarin hij zelf geen partij is). De verzochte verklaring gaat immers (veel) verder dan de identiteit van de koper bekend maken. Bovendien heeft [gedaagde] al eerder aan (de advocaat van) [eiser] bevestigd “
dat de koper is de[hem]
bekende [naam] , geboren op [geboortedatum] 1958 die staat ingeschreven te [adres].” Dat deze [naam] in de bodemprocedure nu betwist dat hij de woning heeft gekocht, maakt dat niet anders. Evenmin dat [gedaagde] nu schriftelijk heeft verklaard dat hij niet weet of [naam] de koopovereenkomst ook daadwerkelijk heeft ondertekend. Of hij hier nu toe verplicht kon worden of niet:
inmiddels heeft [gedaagde] een schriftelijke verklaring afgelegd over de hem bekende [naam] . Of deze verklaring in strijd met de waarheid is, zoals [eiser] betoogt, of dat zijn eerdere bevestiging onjuist is (of een verkeerde indruk wekt) kan in dit kort geding niet worden vastgesteld en hoeft ook niet. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring afgelegd en in de bodemprocedure zal moeten worden beoordeeld – al dan niet na verder bewijslevering en het mogelijk onder ede horen van [gedaagde] (en andere getuigen) – welke conclusie(s) hieraan kunnen worden verbonden.
De vordering zal daarom worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
weigert de gevraagde voorziening,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
– € 320,00 aan griffierecht,
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.