ECLI:NL:RBAMS:2024:4154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
13/215254-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en doodslag van een vrouw tijdens een betaalde seksafspraak met daaropvolgende poging tot het wegmaken van het lijk

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het verkrachten en opzettelijk doden van een vrouw met wie hij een betaalde seksafspraak had. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2022. De verdachte werd veroordeeld voor doodslag, waarbij de rechtbank oordeelde dat hij de vrouw had verwurgd, maar sprak hem vrij van moord en gekwalificeerde doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op, met aftrek van het voorarrest, en een ongemaximeerde tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. De verdachte had in de dagen na de dood van het slachtoffer geprobeerd het lijk te verbergen door het te klieven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een poging tot het onttrekken van het lijk aan nasporing. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook aansprakelijk stelde voor de immateriële en materiële schade die het slachtoffer en zijn nabestaanden hadden geleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215254-22
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1988,
wonende op het adres [adres 1] ,
de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 5 en 6 juni en 15 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. S.H.S. Kurniawan-Ayre en N.S. Levinsohn (hierna gezamenlijk aangeduid als: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. A.D. Kloosterman en R. den Riet naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen mr. B. van Straaten namens benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren heeft gebracht, van hetgeen mr. A.J. Horenblas namens benadeelde partij [benadeelde partij 3] naar voren heeft gebracht en van de verklaringen die [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] als nabestaanden in het kader van hun spreekrecht hebben afgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, zoals ter terechtzitting van 26 oktober 2023 nader is omschreven – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te IJmuiden heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair:moord op [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Subsidiair:gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Meer subsidiair:doodslag op [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Meest/uiterst subsidiair:dood door schuld ten aanzien van [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Feit 2:
Primair:verkrachting, de dood ten gevolge hebbend, van [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Subsidiair:wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , op 18 augustus 2022;
Feit 3:
Primair:het onttrekken van het lijk van [slachtoffer] aan nasporing, in de periode van 18 augustus tot en met 23 augustus 2022;
Subsidiair:de poging daartoe
.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt – gerekwireerd tot bewezenverklaring van doodslag (feit 1 meer subsidiair), verkrachting (feit 2 primair) en het onttrekken van een lijk aan nasporing (feit 3 primair). Zij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen genoemd. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat er sprake is van vol opzet op het overlijden van [slachtoffer] , maar dat er geen aanwijzingen zijn voor voorbedachte raad en dat ook het verband tussen de verkrachting en de doodslag onvoldoende duidelijk is, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en gekwalificeerde doodslag. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde strafverzwarende gevolg, namelijk de dood.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer] niet opzettelijk om het leven heeft gebracht, maar dat er sprake is geweest van een ongeluk. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft verwurgd met zijn handen of haar opzettelijk heeft gestranguleerd met een tiewrap of ander voorwerp. Verdachte kan hooguit dood door schuld (feit 1 meest subsidiair) worden verweten. Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde verkrachting (feit 2 primair) en wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2 subsidiair). Verdachte ontkent tegen de wil van [slachtoffer] te hebben gehandeld en ook uit het dossier kan niet blijken dat [slachtoffer] onvrijwillig is vastgemaakt met tiewraps dan wel tegen haar zin en onder dwang door verdachte is gepenetreerd. Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer] ’s lichaam na haar dood heeft gekliefd met de bedoeling om het lichaam weg te maken en daarmee het overlijden te verhullen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit – gelet op het gegeven dat het lichaam niet verdwenen is – niet kan worden gekwalificeerd als een voltooid delict, maar als een poging tot het onttrekken van een lijk aan nasporing. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair ten laste gelegde. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit, die ook niet ter discussie hebben gestaan. [1]
Op 21 augustus 2022 is slachtoffer [slachtoffer] door haar zus, [benadeelde partij 2] , bij de politie als vermist opgegeven. [slachtoffer] ’s zus heeft voor het laatst op 18 augustus 2022 te 16.00 uur via WhatsApp contact met haar gehad. [slachtoffer] was onder de naam ‘ [werknaam] ’ in [plaats] beschikbaar op de escortwebsite www.kinky.nl. [2] Uit bij Uber opgevraagde historische gegevens en de verklaring van de Uber-chauffeur is gebleken dat [slachtoffer] op 18 augustus 2022 om 20.03 uur is afgezet op [adres 2] . [3] Op dat moment stond verdachte als enige op dat adres ingeschreven. Hij is op 23 augustus 2022 te 19.55 uur in zijn woning aangehouden. De politie trof op de badkamervloer van de woning een hakmes, een dolk en een zaag aan. Op de zolder – die bereikbaar was via een vlizotrap – trof de politie in een teil die voor een halterbank stond de romp van een mens aan. [4] In een andere bak lagen pakketten van vuilniszakken. In het mortuarium bleek dat in die pakketten een hoofd, ledematen, handen en voeten zaten. [5] Onderzoek tijdens de autopsie wees uit dat het zeer aannemelijk was dat het aangetroffen stoffelijk overschot de vermiste [slachtoffer] was. [6] Dit wordt ondersteund door de resultaten van het DNA-onderzoek. De DNA-profielen van bemonsteringen van bloed op de aangetroffen voeten [7] en het hoofd [8] en van monsters van spier van de romp [9] en de linkerarm [10] komen met de hoogste bewijskracht overeen met het DNA-profiel afkomstig van de tandenborstel [11] van [slachtoffer] . [12] Daarnaast is de kans op de verkregen DNA-profielen van de romp en de linkerarm 47 miljoen keer groter wanneer – kort gezegd – de romp en de linkerarm afkomstig zijn van een zus van [benadeelde partij 2] dan wanneer dat niet zo is. [13] [slachtoffer] was de zus van [benadeelde partij 2] . [14] Uit onderzoek aan de tablet van verdachte bleek dat hij op 18 augustus 2022 vanaf 19.15 uur WhatsApp-contact heeft gehad met de telefoon van [slachtoffer] en dat zij een seksafspraak hebben gemaakt voor diezelfde avond voor een uur, voor de prijs van € 250,00, plus taxikosten ter hoogte van € 90,00. Uit de chatsessie bleek dat [slachtoffer] om 20.04 uur bij verdachte thuis arriveerde. [15]
4.3.2
Overlijden van het slachtoffer
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe [slachtoffer] is overleden.
Verklaring verdachte
Verdachte is meermalen bij de politie verhoord en heeft steeds – ook ter terechtzitting – uitvoerig verklaard over hetgeen er volgens hem heeft plaatsgevonden. In de kern komt dit op het volgende neer. Verdachte heeft op de avond van 18 augustus 2022 bij hem thuis een seksafspraak gehad met [slachtoffer] . Zij zijn naar zolder gegaan, [slachtoffer] heeft verdachte gepijpt en daarna heeft verdachte [slachtoffer] – met haar instemming – met tiewraps aan haar polsen en hals aan de daar aanwezige halterbank vastgemaakt, waarna hij haar anaal heeft gepenetreerd. [16] Verdachte heeft [slachtoffer] niet verwurgd. Zij is tijdens de bondageseks onwel geworden. In eerste instantie ging verdachte ervan uit dat de tiewrap om de hals van [slachtoffer] te strak was komen te zitten, mede omdat verdachte haar aan haar haren had getrokken. Mogelijk is [slachtoffer] op enig moment met haar hals op de halterbank gekomen, waardoor zij wellicht haar tongbeen heeft gebroken. [slachtoffer] zei dat ze geen adem kon krijgen, waarna verdachte in huis en in de schuur op zoek is gegaan naar een schaar of tang om de tiewrap los te knippen. Toen verdachte terug kwam op zolder, zag hij dat [slachtoffer] niet ademde en dat zij in de tiewrap hing.
Bevindingen en conclusies van de forensisch patholoog
Letsels en doodsoorzaak
De sectie op het lichaam van [slachtoffer] leidde tot de volgende bevindingen en conclusies. Het lichaam was na overlijden in tien delen gekliefd middels negen klievingsvlakken (ter hoogte van de hals, de bovenarmen/oksels, de polsen, de bovenbenen en de enkels) en alle tien vingertoppen ontbraken. De klievingsvlakken toonden geen zichtbare bloeduitstorting, uitgezonderd ter hoogte van de handen ter plaatse van ander letsel. Op het lichaam zijn meerdere letsels aangetroffen. Het tongbeen had een linkszijdige breuk met omgevende bloeduitstorting. Het klievingsvlak door de hals verliep door het onderste deel van het schildkraakbeen, de bovenste hoorntjes waren intact. Aan de rechter- en de linker handrug en aan de duimzijde van de linker pols waren bandvormige, geprofileerde (geribbelde) huidletsels. Verspreid over het lichaam (waaronder op de linkerflank, de beide armen, benen en voeten, ter hoogte van de kin en aan de beide zijden van de kaakranden) waren meerdere (aspecifieke) bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen. Er was een breuk van de achtste rib links zijwaarts en tussen de negende en tiende rechterrib was een bloeduitstorting. [17] Behalve de klievingsvlakken [18] zijn deze letsels bij leven ontstaan. [19] De patholoog heeft de voorgenoemde letsels aan beide zijden van de kaakrand gedateerd op circa enkele tientallen minuten oud. [20] De bloeduitstortingen op de onderbenen en rechter enkel worden geschat op maximaal enkele minuten oud. [21] De postmortale veranderingen aan het lichaam kunnen passen bij een postmortaal interval van ongeveer vijf dagen. [22]
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat de breuk in het tongbeen bij leven is ontstaan door een (samen)drukkende (wurging) en/of toesnoerende (strangulatie) krachtinwerking (met handen en/of structuren). Omgevend zaten in de halsspieren bloeduitstortingen. Indien de krachtinwerking voldoende langdurig is geweest, kan dit door zuurstofgebrek van de hersenen geleid hebben tot of bijgedragen hebben aan het overlijden. [23] Ter terechtzitting heeft de patholoog verduidelijkt dat het tongbeen een hoefijzervormig bot is en kan afbreken als dat naar binnen toe wordt gedrukt. Het tongbeen zit redelijk diep in de hals waardoor het voor de hand ligt dat de breuk door een samendrukkende krachtsinwerking is ontstaan en niet zozeer door een stomp botsende krachtinwerking, zoals geslagen worden of ergens tegenaan botsen. De patholoog heeft toegelicht dat de geconstateerde breuk van het tongbeen niet de verklaring vormt voor het overlijden, maar alleen een teken is dat een krachtinwerking heeft plaatsgevonden. Voor een betekenisvolle krachtinwerking, moeten beide kanten van de hals worden afgedrukt. Een dergelijke krachtinwerking vormt wel een verklaring voor het overlijden. [24] Door de gevorderde postmortale veranderingen aan het hoofd kon niet worden beoordeeld of er tekenen waren van bloedstuwing, wat bij een dergelijke krachtinwerking wordt gezien als begeleidend verschijnsel. Anderzijds zou een dergelijke stuwing aan het hoofd de – ten opzichte van de rest van het lichaam – gevorderde postmortale veranderingen juist ook kunnen verklaren. [25]
De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door (samen)drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals (verwurgen en/of stranguleren) en dat van een andere doodsoorzaak niet is gebleken. [26]
Bevindingen en conclusies ten opzichte van scenario verdachte
De forensisch patholoog heeft de letsels en de doodsoorzaak bekeken in het licht van het scenario van verdachte, zoals verdachte dat heeft getoond tijdens de reconstructie. Dit scenario is ook in de vorm van een tweetal hypothesen aan de patholoog voorgelegd, namelijk: A) de houding van [slachtoffer] op de halterbank, vastgebonden met de tiewrap om haar nek/hals en de door verdachte uitgevoerde handelingen terwijl [slachtoffer] zich in die houding bevindt (o.a. penetratie van achteren en stotende bewegingen) heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] , en B) de dood wordt verklaard doordat het [slachtoffer] eerst het bewustzijn verloor tijdens de situatie zoals beschreven in hypothese A, maar is pas later overleden doordat haar hoofd/hals door bewustzijnsverlies is gaan ‘hangen’ in de tiewrap. De patholoog heeft toegelicht dat het scenario van verdachte een combinatie is van strangulatie en verhanging. Strangulatie ziet dan op het aantrekken van de tiewrap om de hals en verhanging ziet op het ‘hangen’ in de tiewrap nadat [slachtoffer] aangaf geen lucht meer te kunnen krijgen.
Ten aanzien van de doodsoorzaak heeft de patholoog gerapporteerd dat in beide scenario’s geen betekenisvolle en voldoende langdurige (ononderbroken) afsnoering van de grote bloedvaten aan weerszijden van de hals met bewustzijnsverlies en overlijden tot gevolg te verwachten zijn. [27] Volgens de patholoog is een ander scenario evenwel mogelijk, namelijk dat [slachtoffer] is verwurgd. De patholoog heeft geconcludeerd dat de in de sectie gedane bevindingen – de letsels en het overlijden – veel waarschijnlijker (ordergrootte bewijskracht 100 – 10.000) zijn onder de hypothese dat zij verwurgd is dan onder de hypothesen A en B. [28]
De patholoog heeft ter terechtzitting nader toegelicht dat de letsels die bij [slachtoffer] zijn aangetroffen vanwege de aard en de hoeveelheid ervan, beter passen bij verwurging dan bij strangulatie. Daarbij komt dat de patholoog ook geen letsel heeft aangetroffen, bijvoorbeeld een snoerspoor, dat hij wel zou verwachten indien er sprake zou zijn van strangulatie met een tiewrap. [29] Verder heeft de patholoog gerapporteerd dat de positie van [slachtoffer] op de halterbank en de handelingen zoals verdachte deze tijdens de reconstructie heeft getoond geen goede verklaring bieden voor de breuk van het tongbeen. [30] Een breuk van het tongbeen wordt minder waarschijnlijk geacht in een situatie waarin door heftige en/of botsende krachtuitoefening aan de achterzijde van het bovenlichaam (zoals krachtige stotende bewegingen bij penetratie van achteren) de keel tegen het bankje is gedrukt. Bij dergelijke krachtige stotende bewegingen in het kader van penetratie van achteren komt de volledige kracht niet bij de hals terecht, doordat deze wordt gedempt door verschillende onderdelen van het lichaam, met name de weke delen en de rug, terwijl het tongbeen ook nog eens op een relatief beschermde locatie in de hals ligt en enigszins mobiel is. De patholoog heeft verder nog opgemerkt dat bij het uitvoeren van handelingen zoals getoond tijdens de reconstructie de hals van [slachtoffer] met de rechterkant tegen de halterbank aan zou stoten, terwijl de breuk aan de linkerzijde was. [31]
Ook de bloeduitstortingen en de oppervlakkige huidbeschadigingen aan de kin worden volgens de patholoog niet verklaard door het door verdachte geschetste scenario. De door verdachte beschreven handelingen bieden eveneens geen verklaring voor de letsels aan de ledematen en in de linkerflank, die het gevolg zijn van stomp botsende, schavende en/of (samen)drukkende krachtinwerking (zoals vallen, stoten, geslagen worden of drukken). [32]
Het bandvormige, geprofileerde (geribbelde) huidletsel ter hoogte van de beide polsen en handruggen kan volgens de patholoog wel goed passen bij kneveling met tiewraps (of een voorwerp met vergelijkbaar contactoppervlak). [33]
De patholoog is voor het toetsen van de scenario’s aan zijn bevindingen uitgegaan van hetgeen is getoond tijdens de reconstructie. Doordat verdachte niet precies weet waar de tiewraps om de hals en polsen zaten en ook de actrice die is ingezet voor de reconstructie qua postuur en lengte niet exact overeenkomt met [slachtoffer] , kan niet worden uitgesloten dat de positie van [slachtoffer] in werkelijkheid iets anders was dan tijdens de reconstructie is getoond. Volgens de patholoog wordt de breuk van het tongbeen echter ook in het geval dat [slachtoffer] een andere positie zou hebben gehad niet goed verklaard door strangulatie of verhanging met een tiewrap, omdat ter hoogte van het tongbeen dan (bandvormig) huidletsel zou worden verwacht. Indien er wel een snoerspoor van een tiewrap zou zijn geweest op de hals, maar deze niet langer zichtbaar is omdat op die plek gekliefd zou zijn, is kneveling op die plek nog altijd geen verklaring voor het letsel aan het – immers hoger gelegen – tongbeen. [34]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende vaststellingen, waarbij zij verdachte volgt in zijn verklaring voor zover deze steun vindt in de forensische bevindingen.
Datum van overlijden
Op basis van de verklaring van verdachte, het WhatsApp-verkeer van [slachtoffer] met verdachte en met haar zus en de forensische bevindingen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 18 augustus 2022 is overleden.
Bondage op de halterbank
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met tiewraps aan haar hals en polsen aan de halterbank op de zolder van de woning heeft vastgemaakt. De halterbank, aangetroffen op zolder van de woning van verdachte, is op verschillende plaatsen bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek. [35] Van de bemonstering van de onderzijde van de zitting (AAQC1034NL#01) is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel profiel kon worden afgeleid. Van de bemonstering van een beschadiging in de zitting (AAPI1118NL#03) is een enkelvoudig DNA-profiel van één vrouw verkregen. Het DNA-profiel van [slachtoffer] komt overeen met het hoofdprofiel en het enkelvoudig profiel van de zitting. De DNA-profielen van de twee bemonsteringen zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – (een relatief groot deel van) het DNA afkomstig is van [slachtoffer] dan wanneer dat niet zo is. [36]
Verder zijn er in een tas in de schuur van verdachte tiewraps met een verbroken lus aangetroffen. [37] De overeenkomsten tussen de verbroken uiteinden van de tiewraps vormen een sterke aanwijzing dat de tiewraps afzonderlijk zijn gebruikt en dat er geen delen ontbreken. [38] Tiewraps AAQC1815NL en AAQC1814NL zijn onderworpen aan DNA-onderzoek. Van het tweede deel van het uiteinde van tiewrap AAQC1814NL is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. [39] Van de binnenzijde van de lus van tiewrap AAQC1815NL is een DNA-profiel van één persoon verkregen. [40] Het DNA-profiel van [slachtoffer] komt overeen met het enkelvoudig profiel en het hoofdprofiel. Deze twee DNA-profielen van de bemonsteringen van de tiewraps zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – (een relatief groot deel van) het DNA afkomstig is van [slachtoffer] dan wanneer dat niet zo is. [41]
Voorts is, zoals bij de bevindingen van de forensisch patholoog genoemd, bij het slachtoffer op beide polsen en handruggen letsel aangetroffen dat goed kan passen bij kneveling met tiewraps. Op grond van de hiervoor genoemde waarschijnlijkheidskansen, in samenhang bezien met de verklaring van verdachte en het aangetroffen letsel, concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] de donor is van (een relatief groot deel van) het celmateriaal dat in de bemonsteringen van de halterbank en van de tiewraps is aangetroffen.
Gelet op dit alles stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met tiewraps aan haar hals en polsen aan de halterbank op zolder heeft vastgezet. De verklaring van verdachte hierover, vindt steun in de genoemde bevindingen in het dossier.
Geweldstoepassing en verwurging
De rechtbank volgt verdachte echter niet in zijn verklaring met betrekking tot het ontstaan van het letsel en het overlijden van [slachtoffer] . Zij overweeg hiertoe als volgt.
Uit de letseldatering blijkt dat vele bloeduitstortingen op het lichaam en gezicht van [slachtoffer] maximaal enkele minuten of circa enkele tientallen minuten voor haar dood zijn ontstaan. De patholoog heeft in het rapport en ter zitting aangegeven dat letseldatering in het algemeen met enige terughoudendheid dient te worden geïnterpreteerd. Uit het dossier blijkt niet van enig zichtbaar letsel bij [slachtoffer] voorafgaand aan de afspraak met verdachte. Ook verdachte heeft naar eigen zeggen bij [slachtoffer] geen blauwe plekken of verwondingen opgemerkt, hij zag enkel iets bij haar lip toen zij binnenkwam. [42] Ook met inachtneming van enige marge komt de rechtbank daarom tot de vaststelling dat het voornoemde letsel moet zijn ontstaan tijdens de afspraak met verdachte, gezien de gebeurtenissen die verdachte heeft beschreven en het daarbij te verwachten tijdsverloop. De conclusie van de patholoog dat de letsels niet (voldoende) worden verklaard door het door verdachte geschetste scenario en de aard en hoeveelheid letsel leiden de rechtbank tot de vaststelling dat verdachte geweld heeft toegepast op [slachtoffer] .
Op basis van de bevindingen en de conclusies van de patholoog stelt de rechtbank verder vast dat [slachtoffer] door verwurging met de handen is overleden. De patholoog heeft gerapporteerd dat de letsels en het overlijden veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese van verwurging dan van – kort gezegd – strangulatie of verhanging, gelet op de gereconstrueerde positie van [slachtoffer] , de aangetroffen hoeveelheid letsel en aard van de letsels en het ontbreken van letsels die passen bij strangulatie of verhanging. Het scenario dat het tongbeen is gebroken door een botsing met de halterbank is niet aannemelijk geworden. Dit scenario kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet ook op alle hierboven beschreven bevindingen, bovendien het overlijden niet verklaren. Bij een breuk door een botsing is immers geen sprake van een voldoende langdurige en betekenisvolle krachtinwerking, nodig om te komen tot zodanig zuurstofgebrek dat de dood optreedt.
De rechtbank overweegt voorts dat het alternatieve scenario van verdachte niet enkel door de voorgaande bevindingen wordt weerlegd, maar dat zijn verklaringen ook innerlijk tegenstrijdig zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij de hals van [slachtoffer] met een tiewrap vastzette, één of twee vingers aan ruimte tussen de tiewrap en de hals heeft overgelaten. Volgens verdachte zou de tiewrap te strak zijn aangetrokken om de hals van [slachtoffer] , ten gevolge waarvan zij het bewustzijn is verloren dan wel is overleden. [43] Deze gang van zaken impliceert, gelet op de toelichting van de patholoog, strangulatie. Verdachte heeft echter ook verklaard dat [slachtoffer] , toen hij terug kwam op zolder, nadat zij had gezegd niet meer te kunnen ademen, in de tiewrap hing en niet meer ademde. [44] Dit impliceert verhanging. Uit onderzoek van de politie naar de tiewraps blijkt dat voor een scenario van hangen in de tiewrap een tiewrap met een veel grotere omtrek nodig is, dan de omtrek die past bij de eerste situatie die verdachte heeft omschreven, waarbij de tiewrap losjes om de hals zit. [45] Rekening houdend hiermee valt niet te voorzien hoe deze twee scenario’s (strangulatie en verhanging) samen kunnen vallen. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte over het overlijden van [slachtoffer] dan ook niet geloofwaardig en gaat ervan uit dat hij zo heeft verklaard om de werkelijke toedracht te verhullen.
4.3.3
Is slachtoffer verkracht?
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of [slachtoffer] door verdachte is verkracht.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij vlak voor de seksafspraak met [slachtoffer] € 350,00 van zijn vader heeft geleend, omdat hij zelf geen geld had om de afspraak mee te betalen. [46] De betaling aan [slachtoffer] heeft na binnenkomst in de woning beneden plaatsgevonden. Na de betaling zijn verdachte en [slachtoffer] naar zolder gegaan, waar een halterbank stond. Nadat [slachtoffer] verdachte had gepijpt, vroeg verdachte aan haar of zij open stond voor vastbinden. Dat vond zij prima. [47] Daarop heeft verdachte haar met tiewraps aan haar polsen vastgezet aan de stang van de halterbank. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] met een tiewrap aan haar hals vastgemaakt aan de katrol in de leuning van de halterbank. [48] Verdachte heeft niet expliciet gevraagd of het goed was dat hij haar hals vastzette, maar [slachtoffer] heeft op dat moment niet gezegd dat ze het niet goed vond. [49] Nadat [slachtoffer] was vastgemaakt, vroeg verdachte of zij het goed vond om anale seks te hebben. [slachtoffer] stemde daarmee in. Verdachte heeft haar vervolgens met een condoom [50] anaal gepenetreerd. [51] Over bijbetaling voor de extra handelingen zoals anale seks en bondage is volgens verdachte niet gesproken. [52]
Tactische bevindingen
Er is onderzoek gedaan naar de werkwijze van [slachtoffer] , waarbij haar profiel op kinky.nl en het berichtenverkeer op haar werktelefoon zijn bekeken en haar collega’s en klanten als getuigen zijn gehoord. In [slachtoffer] ’s profiel stonden de escortprijzen opgenomen, waarbij een afspraak van een uur € 250,00 kostte. [53] In de reviews bij haar profiel stond dat zij extra rekende voor anale seks [54] en dat extra kosten duidelijk op haar advertentie vermeld stonden. [55] Het voorgaande met betrekking tot het uurtarief en extra’s bleek ook uit de chats op [slachtoffer] ’s werktelefoon. Daaruit kon bovendien worden afgeleid dat zij altijd duidelijk aan klanten liet weten dat handelingen als anale seks absoluut niet bij de standaardprijs inbegrepen waren. [56] Een klant heeft eveneens verklaard bij een afspraak € 50,00 te hebben bijbetaald voor anale seks. [57] Ook bleek dat [slachtoffer] vrijwel nooit open stond voor onderhandeling over de prijs en dat zij verzoeken afwees als zij daaraan niet wilde voldoen, zoals ruige of diepe anale seks [58] , gedomineerd of gepijnigd worden. [59] Ook gaf slachtoffer meermalen aan dat zij de controle wilde houden. [60] Getuige [getuige 1] , een vriend van slachtoffer, verklaarde op de vraag of slachtoffer zou instemmen met bondage of situaties waarin in ze vastgebonden zou worden dat slachtoffer de controle wilde houden en nooit in een situatie zou komen waarin ze ‘overpowered’ zou worden. Getuige kon zich niet voorstellen dat slachtoffer zich zou laten vastbinden. [61] Getuige [getuige 2] , contactpersoon voor sekswerkers in Amsterdam, heeft verklaard dat bondage van een sekswerker uitzonderlijk is, zeker bij een onbekende en al helemaal bij een klant in huis. Daarnaast zijn sekswerkers altijd bezig met hun veiligheid en zullen zich niet in een positie brengen dat zij niet weg kunnen, uitzonderingen daargelaten. Volgens [getuige 2] zijn een kelder, een schuur of een zolder plekken waar je niet weg kunt komen. [62]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte in zoverre, dat zij vaststelt dat [slachtoffer] met tiewraps aan de halterbank is vastgezet en dat er vervolgens anale seks heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt voor de vaststelling van het seksuele contact in aanmerking dat [slachtoffer] in het kader van een betaalde seksafspraak bij verdachte kwam. Dit blijkt niet enkel uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de WhatsApp-chat tussen verdachte en [slachtoffer] (waarin zij een prijsafspraak maakten) en de WhatsApp-chat tussen verdachte en diens vader, waaruit blijkt dat verdachte vlak voor de afspraak geld heeft geleend. [63] Dat er van anale penetratie geen sporen zijn aangetroffen, doet aan de vaststelling daarvan niet af. Enerzijds is dit niet onderzocht, aangezien er geen anale bemonsteringen voor een zedenkit zijn afgenomen. Anderzijds is het goed mogelijk dat een onderzoek geen sporen zou opleveren, aangezien verdachte volgens zijn eigen verklaring een condoom heeft gebruikt bij de penetratie en na het overlijden van [slachtoffer] het lichaam heeft gereinigd met chloor. Dat er geen gebruikte condooms zijn aangetroffen, past in de verklaring van verdachte dat deze door de wc zijn gespoeld.
In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is betoogd, gaat de rechtbank ervan uit dat de anale penetratie niet vrijwillig is geweest en dat deze onder dwang heeft plaatsgevonden.
Voor de vaststelling van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient sprake te zijn van (bedreiging met) geweld en/of andere feitelijkheden, hetgeen geleid heeft tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder (de dreiging van) dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Dit is in feite de vaststelling van onvrijwillige seks. Daarnaast is van belang dat er sprake is van onvermijdbaarheid, namelijk dat het slachtoffer zich niet of zeer moeilijk aan het handelen heeft kunnen onttrekken. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij geld moest lenen voor de afspraak met [slachtoffer] en dat hij zelf geen geld (in huis) had. Volgens hem is er niet gesproken over bijbetalen voor extra handelingen en er was geen afspraak gemaakt over bondage of anale seks. Beide handelingen bracht verdachte naar eigen zeggen gaandeweg – en naar het lijkt terloops – ter sprake. Uit het onderzoek blijkt echter dat onaannemelijk is dat [slachtoffer] zich in het huis van een relatief onbekende klant zomaar zou laten dirigeren naar een vliering en zich daar vervolgens laten vastbinden. Ook blijkt uit onderzoek dat zij voor extra handelingen, waaronder anale seks, wel degelijk bijbetaald wilde worden. Er is niet van bijzondere omstandigheden gebleken waarom [slachtoffer] hierop voor verdachte een uitzondering zou maken en ook verdachte heeft hiervoor geen verklaring kunnen geven. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat [slachtoffer] akkoord is gegaan met het verrichten van extra handelingen zonder tegenprestatie en gaat zij ervan uit dat de anale seks onvrijwillig is geweest. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de anale penetratie voor [slachtoffer] ook onvermijdbaar was. Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] eerst aan haar polsen en hals te hebben vastgemaakt, waarvan onaannemelijk is dat zij dit volkomen vrijwillig heeft ondergaan, alvorens haar – naar zijn zeggen – te vragen of zij akkoord ging met anale seks. Hiermee heeft verdachte – minst genomen in voorwaardelijke zin – opzettelijk een situatie in het leven geroepen waaraan [slachtoffer] zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van anale seks, door haar vast te binden aan de halterbank. De enkele verklaring van verdachte dat [slachtoffer] – eenmaal vastgebonden – zou hebben gezegd dat ze akkoord was, is onvoldoende om van het tegendeel uit te gaan.
4.3.4
Wat is er na slachtoffers dood gebeurd?
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wat er na [slachtoffer] ’s dood met haar lichaam is gebeurd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] de dag na haar overlijden heeft losgemaakt van de halterbank. Zij heeft toen nog een aantal dagen op zolder gelegen. Verdachte heeft uiteindelijk besloten dat hij het lichaam ‘kleiner’ moest maken, zodat hij zich van het lichaam kon ontdoen zonder dat dit door de politie of door anderen zou worden opgemerkt. [64] Verdachte is op maandag begonnen met het afsnijden van de vingerkootjes, die hij uiteindelijk door het doucheputje heeft gespoeld. [65] Op maandag en dinsdag (de rechtbank begrijpt: 22 en 23 augustus 2022) heeft verdachte het lichaam in delen gekliefd. [66] De ledematen en het hoofd van [slachtoffer] heeft verdachte in vuilniszakken gedaan, die hij dicht heeft getapet. [67]
Forensische bevindingen
Zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 en 4.3.1 is opgenomen en vastgesteld, is [slachtoffer] op 18 augustus 2022 overleden en heeft de forensische opsporing op 23 augustus 2022 bij verdachte op zolder de romp en de ingepakte ledematen, handen, voeten en het ingepakte hoofd van [slachtoffer] aangetroffen. Bij de sectie bleek dat het lichaam postmortaal in tien delen is gekliefd, met tien extra klievingsvlakken bij alle laatste vingerkootjes, die ontbraken. [68] De vingerkootjes zijn niet meer aangetroffen.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de verklaring van verdachte en de forensische bevindingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 18 tot en met 23 augustus 2022 op de zolder van zijn woning [slachtoffer] ’s lichaam in twintig delen heeft gekliefd en de vingertoppen heeft weggespoeld, met de bedoeling om de door hem begane feiten te verhelen.
4.3.5
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Zij spreekt verdachte dan ook vrij van de primair ten laste gelegde moord.
Vervolgens kan de rechtbank niet vaststellen dat er een verband is geweest tussen de bewezen verklaarde verkrachting en de dood van [slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
Bewezenverklaring doodslag
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te wurgen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van vol opzet, maar wel van opzet in voorwaardelijke zin. Iedere afklemming van de hals is een risicovolle handeling, die de aanmerkelijke kans in het leven roept dat iemand komt te overlijden. Verwurging vereist een voldoende langdurige en strakke afklemming van de grote bloedvaten aan beide zijden van de hals. Gelet op de duur en intensiteit van die handeling, kan het niet anders zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op het overlijden met zijn handelen bewust heeft aanvaard. Het risico heeft zich ook verwezenlijkt, nu [slachtoffer] is overleden. De rechtbank acht de ten laste gelegde doodslag bewezen.
4.3.6
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Bewezenverklaring verkrachting
Gelet op het hiervoor in rubriek 4.3.3 overwogene, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 18 augustus 2022 heeft verkracht.
Partiële vrijspraak strafverzwarend gevolg
De rechtbank kan niet vaststellen op welk moment de verwurging heeft plaatsgevonden en of die verwurging verband heeft gehouden met de verkrachting. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [slachtoffer] door de verkrachting is overleden. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van het ten laste gelegde strafverzwarende gevolg van de dood.
4.3.7
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3
Vrijspraak feit 3 primair
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van een voltooid delict van wegmaken van het lijk geen sprake is. Het lichaam van [slachtoffer] is, op de vingertoppen na, aangetroffen in de woning van verdachte. Weliswaar was het lichaam deels ingepakt, maar de romp van het lichaam was direct waarneembaar. Daarbij komt dat uit vaste jurisprudentie volgt dat het enkele feit dat het lichaam aan het zicht is onttrokken niet maakt dat het wegmaken van het lichaam voltooid is. In de zaak van de conclusie van de advocaat-generaal die door de officier van justitie is aangehaald, was het lichaam gewikkeld in een deken en in een douchegordijn, ingepakt in een vuilniszak en lag het in de kofferbak van de auto van verdachte, die daarmee rondreed. Het lichaam van [slachtoffer] is, vergeleken met die situatie, in een eerder stadium aangetroffen. Gelet op de omstandigheden waaronder haar lichaam is aangetroffen, is geen sprake van een voltooid delict. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring poging tot onttrekken van een lijk aan nasporing
Op grond van de verklaring van verdachte, die gesteund wordt door het forensisch bewijs, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich in de periode van 18 tot en met 23 augustus 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het onttrekken van het lijk van [slachtoffer] aan nasporing.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
op 18 augustus 2022 te IJmuiden, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door haar keel/halsstreek met hand(en) met kracht samen te drukken en samengedrukt te houden, ten gevolge waarvan zij door verwurging is overleden;
Ten aanzien van feit 2 primair:
op 18 augustus 2022 te IJmuiden, door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met zijn (verdachtes) penis binnendringen van de anus van die [slachtoffer] en welk andere feitelijkheid hierin heeft bestaan dat verdachte die [slachtoffer] in een staande en voorovergebogen positie bij haar beide polsen en bij haar hals met kabelbinders heeft vastgemaakt aan een fitnessbank;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
in de periode van 18 augustus 2022 tot en met 23 augustus 2022 te IJmuiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk het lijk van [slachtoffer] te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, het lijk van die [slachtoffer] in twintig delen heeft gekliefd en tien delen van het lijk van die [slachtoffer] te weten de vingertoppen heeft weggemaakt.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair en subsidiair en – anders dan de officier van justitie – het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen, gelet op het in rubriek 4.3 overwogene. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege voor ongemaximeerde duur zal worden opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd, indien de tbs-maatregel niet zal worden opgelegd, dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het vrijspraakverweer ten aanzien van de ten laste gelegde opzettelijke levensdelicten en de ten laste gelegde verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft de verdediging een beknopt strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van meerdaadse samenloop ten aanzien van dood door schuld en het onttrekken van het lijk aan nasporing, waardoor er maximaal 32 maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De verdediging heeft genoemd dat de gedragsdeskundigen niet tot vaststelling van een stoornis kunnen komen, afgezien van aanwijzingen voor een stoornis in alcoholgebruik. Dit laatste vormt geen probleem meer, aangezien verdachte al sinds zijn aanhouding nuchter is. Aan de vereisten voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel is niet voldaan, nu er geen sprake is van feiten waarvoor het strafmaximum minimaal vier jaar gevangenisstraf bedraagt en er – gelet op het gegeven dat er geen stoornis is vastgesteld – geen noodzaak is om de maatregel op te leggen voor de bescherming van de veiligheid van anderen. Tot slot verzoekt de verdediging om in strafmatigende zin rekening te houden met de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Overwegingen ten aanzien van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en verwurging van [slachtoffer] , die als sekswerker een afspraak met hem had. Hij heeft [slachtoffer] tegen haar wil met tiewraps aan een halterbank vastgezet en heeft haar vervolgens verkracht. Verdachte heeft haar verwurgd met zijn handen. Hij wilde zich na het overlijden van [slachtoffer] van haar lichaam ontdoen en heeft daarom [slachtoffer] ’s lichaam gekliefd en haar vingertoppen door het doucheputje gespoeld, met oog op het voorkomen van identificatie. Verdachte heeft [slachtoffer] , nadat hij haar seksuele en lichamelijke integriteit ernstig heeft geschonden, haar kostbaarste bezit – het leven – afgenomen. Haar laatste momenten moeten verschrikkelijk zijn geweest. Verdachte heeft voorts blijk gegeven van een verbijsterend gebrek aan besef van de ernst van zijn daden door na het doden van het [slachtoffer] naar de McDonald’s en naar een avondwinkel te gaan en daar een eetbestelling respectievelijk drankaankoop met geld van [slachtoffer] – dat verdachte aan haar had betaald voor de afspraak – af te rekenen. Met het klieven van het lichaam heeft verdachte enkel oog heeft gehad voor zijn eigen belang – namelijk het voorkomen dat zijn daden zouden worden ontdekt – en heeft hij geen enkel respect getoond voor het lichaam van [slachtoffer] en voor haar nabestaanden. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht, hetgeen zij tijdens de uitoefening van hun spreekrecht ter terechtzitting treffend onder woorden hebben gebracht. Verdachte heeft de nabestaanden hun geliefde dochter, zus en nicht afgenomen en heeft hen, door het toetakelen van het lichaam van [slachtoffer] , de mogelijkheid ontnomen om op een waardige wijze afscheid van haar te nemen. Het handelen van verdachte heeft op hen een levenslange impact. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de feiten hebben plaatsgevonden tijdens de uitoefening van [slachtoffer] ’s werkzaamheden als sekswerker, waarbij zij in een kwetsbare positie zat. Verdachte heeft hiervan op grove wijze misbruik gemaakt, door ernstig (seksueel) geweld op haar toe te passen en haar te doden. Het handelen van verdachte maakt daarom ook een ernstige inbreuk op het veiligheidsgevoel van sekswerkers in het algemeen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor Wegenverkeerswet-feiten, met name voor rijden onder invloed en voor rijden met een ongeldig rijbewijs. Voorts is verdachte in 2016 veroordeeld wegens belaging van zijn ex-partner, waarvoor aan hem een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden werd opgelegd. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport GGZ Verslavingszorg Noord Nederland van 31 oktober 2023. De reclassering adviseert om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen, zodat ook na het uitzitten van een gevangenisstraf voorwaarden toegepast kunnen worden.
De rechtbank is van oordeel dat voor de feiten die verdachte heeft begaan enkel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, ter vergelding van het leed dat [slachtoffer] en de nabestaanden is aangedaan. Hoewel zij van oordeel is dat de gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd gezien de ernst van de feiten passend is, ziet de rechtbank aanleiding om tot een lagere strafoplegging te komen. Zij houdt – in verband met de doelen die met oplegging van straffen en maatregelen beoogd worden – rekening met de omstandigheid dat zij ook een tbs-maatregel aan verdachte zal opleggen. [69] De rechtbank vindt het ter beveiliging van de maatschappij zeer noodzakelijk dat verdachte zal worden behandeld, zoals zij hieronder zal uitleggen. Tijdens het uitzitten van de gevangenisstraf zal verdachte echter onbehandeld in detentie verblijven. Een gevangenisstraf van zeer lange duur zal daarom de behandeling die daarop volgt bemoeilijken. De rechtbank verwacht dat een langdurige behandeling nodig zal zijn, gelet op de rigide opstelling van verdachte en het gegeven dat hij geen inzicht lijkt te hebben in zijn handelen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.2
Overwegingen ten aanzien van de maatregelen
8.3.2.1 Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Wettelijk kader
Tbs met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van tbs met dwangverpleging (artikel 37b, eerste lid, Sr) is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft ingevolge artikel 37a, vierde lid, Sr buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van tbs niet mogelijk. De vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr geschiedt door de rechter. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel.
Weigerende observandus
Verdachte heeft stelselmatig geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het gedragsdeskundig onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Hij wilde niet met de onderzoekers in gesprek gaan: niet over zijn levensloop, klachten, problemen en functioneren, en ook niet over het ten laste gelegde. Tenzij de aanwezigheid van verdachte op de afdeling strikt noodzakelijk was, liet hij zich daar niet zien. Dit veranderde halverwege de observatieperiode, toen verdachte vaker op de afdeling kwam. Hij wilde echter ook toen niet in gesprek gaan met de rapporteurs. Verdachte verleende daarnaast geen toestemming aan de milieurapporteur om medische behandelinformatie op te vragen. Aan het daaraan voorafgaande Pro Justitia Triple rapport heeft verdachte slechts zeer beperkt meegewerkt. Aanvankelijk verleende verdachte zijn medewerking aan het onderzoek, waarbij hij echter opvallend oppervlakkig bleef en weinig informatie verschafte met betrekking tot zijn innerlijke belevingswereld, zijn interpersoonlijke contacten, zijn emotieregulatie en zijn psychoseksuele ontwikkeling. Gedurende het onderzoek staakte verdachte zijn medewerking volledig. Volgens de rapporteurs had dit te maken met frustratie van verdachte over het contact dat de milieurapporteur had gelegd met zijn voormalig werkgevers. Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd en heeft daarnaast verklaard dat hij zijn medewerking had gestaakt omdat de onderzoeker had geconcludeerd dat hij in complottheorieën gelooft, hetgeen verdachte tegenspreekt. Gelet op het voorgaande zijn de gedragsdeskundigen in het door hen verrichte onderzoek beperkt en kon er geen compleet beeld over de psychische gesteldheid van verdachte worden gevormd. De deskundigen konden om die reden steeds geen vaststellingen doen over een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor onvolledig is geadviseerd. Bij de stukken in het dossier bevinden zich ook geen andere gedragskundige rapporten waaraan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend.
Op grond van voorgaande bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat artikel 37a, vierde lid, Sr van toepassing is, nu verdachte nauwelijks heeft meegewerkt aan de persoonlijkheidsonderzoeken door de ambulante onderzoekers, waarna hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC. Het is immers aan de weigerende houding van verdachte te wijten dat geen compleet beeld van zijn psychische gesteldheid kon worden gevormd en noch de ambulante onderzoekers, noch de rapporteurs van het PBC tot een advies konden komen.
De rechtbank slaat zoveel mogelijk acht op de inhoud van de beschikbare rapporten bij de beoordeling van de wenselijkheid van een aan verdachte op te leggen maatregel.
Grondslag voor de vaststelling van de stoornis en/of ziekte
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst ziet gesteld, is of zij ondanks de beperkingen in het gedragskundig onderzoek kan vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting betrokken.
1. Pro Justitia Triple onderzoek van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) d.d. 20 februari 2023, opgemaakt door S.J. Roza , psychiater, G.M. Jansen , GZ-psycholoog, S. Timmer , forensisch milieuonderzoeker;
2. Pro Justitia rapportage PBC d.d. 10 oktober 2023, opgemaakt door C.J.J.C.M. van Gestel , psychiater, M.C.F. Hoes , GZ-psycholoog, J. Veel , rapporteur milieuonderzoek;
3. Reclasseringsadvies Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 31 oktober 2023, opgemaakt door reclasseringswerker C. Douwsma .
Aan het Pro Justitia Triple rapport, genoemd onder ad 1, ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende:
De milieu-onderzoeker rapporteert dat uit een reclasseringsrapport blijkt dat verdachte na de scheiding van zijn ouders in 1996 moeite had om zijn emoties en agressie te reguleren. De broer van verdachte vertelde met betrekking tot het alcoholgebruik van verdachte rond diens achttiende jaar dat hij zich ongemakkelijk voelde over het gedrag van verdachte als die te veel had gedronken. Verdachte werd in 2006 en 2007 meermaals veroordeeld voor vernielingen en bedreiging en vanaf 2008 werd verdachte vele malen veroordeeld voor rijden onder invloed. Medio 2013 zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan mishandeling van zijn vader. De zaak werd voorwaardelijk geseponeerd. In 2013 kreeg verdachte een relatie met [naam] , die aan de rapporteur vertelde dat verdachte veel dronk en dat hij onder invloed van alcohol ongeremd raakte en grenzen opzocht. Volgens [naam] verbrak zij na twee maanden vanwege het problematische alcoholgebruik van verdachte de relatie en heeft verdachte haar vanaf medio 2013, toen zij een nieuwe relatie kreeg, enkele maanden gestalkt door onder andere WhatsApp-berichten te sturen. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich van juli tot en met november 2015 schuldig maakte aan belaging van [naam] , die onder meer vreemde briefjes, tekeningen, WhatsApp-berichten en linkjes naar (angstaanjagende) YouTube-filmpjes ontving. Verdachte kreeg hiervoor een voorwaardelijke straf opgelegd, waaraan onder meer als bijzondere voorwaarden een contactverbod en een verplichting tot meewerken aan diagnostisch onderzoek door forensische polikliniek De Waag werden verbonden. Hij overtrad het contactverbod in december 2015. In het afloopbericht van 2017 schreef de reclassering dat verdachte onder invloed van alcohol zijn emoties niet onder controle had. Volgens verdachte was er geen sprake van stalken, maar van ruzie tussen [naam] en hem. Volgens [naam] overtrad verdachte in 2018 nogmaals het contactverbod. Verdachte bezocht op zijn achttiende voor het eerst een sekswerker en sprak vanaf 2020 vaker met sekswerkers bij hem thuis af. Ook verklaarde verdachte dat hij soms urenlang naar porno keek, onder meer als hij zich verveelde. Verdachte bezat pornofilms met een zeer gewelddadig karakter. Verder was verdachte in het bezit van meerdere wapens, zoals alarmpistolen, een machete, een tomahawk en een stroomapparaat (bedoeld voor seksspelletjes) en maakte hij een apparaatje waarmee hij iemand kon ‘strotten’. In augustus 2020 werd betrokkene door zijn werkgever gewaarschuwd vanwege zijn functioneren op de werkvloer, onder meer vanwege een negatieve houding ten opzichte van collega’s en derden. In juli 2021 werd verdachte opnieuw gesommeerd zijn gedrag aan te passen, waarna ontslag volgde. Volgens verdachtes broer en moeder was er in de periode na het ontslag sprake van overmatig alcoholgebruik. Moeder vertelde dat verdachte zo’n twee à drie keer per maand een kwade dronk had waarbij hij haar uitschold en dat zijn huis een grote bende was. Begin november 2021 had verdachte nagenoeg € 30.000,00 op zijn bankrekening en was hij daarnaast in het bezit van crypto valuta. In de maanden erna gaf verdachte veel geld uit en begin februari 2022 was verdachtes banksaldo negatief, waarna hij meermalen aanmaningen ontving. Vanaf april 2022 bezocht verdachte regelmatig websites met (zeer) gewelddadig of seksueel getint karakter. Dit was ook het geval op de dag waarop het ten laste gelegde plaatsvond en in de dagen erna, tot zijn aanhouding.
De psycholoog rapporteert dat verdachte bepaalde dingen normaliseert, zoals het bekijken van (seksueel) gewelddadige films en dat hij onder meer zijn psychische situatie voorafgaand aan het ten laste gelegde minimaliseert. Op de momenten dat er bijvoorbeeld opvallende resultaten van het testpsychologisch onderzoek met verdachte worden besproken stelt verdachte zich rigide en dwingend op, wijkt hij niet van zijn standpunt af en staat hij niet open voor de uitleg van de onderzoeker. De psycholoog ziet een vermijdende en vrij kleurloze man, die op zijn hoede is en weinig van zichzelf en zijn binnenwereld laat zien. Wel laat hij bij confrontatie irritatie en rigiditeit zien. Er is geen sprake van contactgroei en de mate van wederkerigheid wordt als beperkt beoordeeld. Volgens verdachte is er voorts geen sprake van problematisch alcoholgebruik. Verdachte toont in de gesprekken ook voor het overige weinig probleembesef. Het empathisch vermogen van verdachte maakt een beperkte indruk en hoewel de gewetensfuncties op zich wel ontwikkeld zijn (in de zin dat verdachte weet wat wel en niet is toegestaan), lijkt verdachte zijn eigen regels te hanteren en zich niet altijd aan de maatschappelijke norm te conformeren. De psycholoog schrijft dat verdachte externaliseert en dat dit, tezamen met het feit dat hij beperkte verantwoordelijkheid neemt, op beperkingen in de gewetensfuncties zou kunnen wijzen. Uit het testpsychologisch onderzoek blijkt dat verdachte onvoldoende lijkt te kunnen aflezen wat er in hemzelf en anderen omgaat en dat er aanwijzingen zijn dat hij moeite heeft om zich te verplaatsen in anderen. Uit het milieuonderzoek komt naar voren dat verdachte mogelijk genetisch belast is voor een autismespectrumstoornis, maar die hypothese wordt niet de door de ontwikkelingsanamnese ondersteund. Wel is er sprake van detailgerichtheid, letterlijke interpretatie van verschillende zaken, weinig vermogen om zich een voorstelling te maken van wat er in hemzelf en in anderen omgaat en mogelijke fascinatie voor wapens en (seksueel) gewelddadige films, wat als fixatie gezien zou kunnen worden.
Ook de psychiater beschrijft dat verdachte zeer beperkt gericht lijkt op de belevingswereld van anderen en zich niet bewust lijkt te zijn van of zich niet lijkt te bekommeren over de (mogelijke) uitwerking van zijn gedrag op anderen. Verder zijn er aanwijzingen uit collaterale bronnen voor onder meer perseveratie en voor onverantwoordelijk gedrag en onverschilligheid jegens anderen. Er komen onvoldoende aanwijzingen naar voren om een autismespectrumstoornis te onderbouwen, maar deze diagnose kan ook niet geheel worden uitgesloten. De psychiater ziet aanwijzingen voor functionele beperkingen op meerdere levensterreinen, zoals op gebied van interpersoonlijke relaties, werk en financieel beheer.
Zowel de psychiater als de psycholoog zien voldoende aanwijzingen om een stoornis in alcoholgebruik, ten minste matig van ernst, te kunnen vaststellen. Daarnaast zijn er diverse aanwijzingen voor een patroon van emotie- en (vooral) agressieregulatieproblemen.
Aan het PBC-rapport, genoemd onder ad 2, ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende:
De psycholoog beschrijft dat verdachte frustratie en irritatie kan tonen indien hij niet direct wordt voorzien in zijn behoeftebevrediging. Daarnaast zou er differentiaal diagnostisch sprake kunnen zijn van een persoonlijkheids- of autismespectrumstoornis en/of een parafiele stoornis, maar dit zijn – gelet op de beperkingen in het onderzoek – hypothesen. Verder overweegt de psycholoog dat een seksverslaving aan de orde zou kunnen zijn. De psychiater benoemt dat de DSM-classificatie bij de beëindiging van de behandeling in verplicht kader bij De Waag in 2016 een stoornis in de impulsbeheersing (niet anderszins omschreven) en misbruik van alcohol in gedeeltelijke remissie omvatte. De psychiater en de psycholoog zien – net als de Pro Justitia Triple rapporteurs – voldoende aanwijzingen voor een stoornis in alcoholgebruik en zien aanwijzingen voor disfunctioneren op meerdere levensgebieden, zoals werk, relaties, financiën en sociaal netwerk. Zij merken op dat in algemene zin kan worden gesteld dat de justitiële antecedenten, de eerdere gewelddadigheid van verdachte, het overmatig alcoholgebruik, de beperkte ontplooiing op het gebied van seks, intieme relaties en werk als risicofactoren voor toekomstig geweld zijn aan te merken (al is dit op zichzelf onvoldoende grond om het risico op een soortgelijk feit te bepalen). Verder valt het de rapporteurs op dat verdachte het slachtoffer depersonaliseert.
Aan het reclasseringsadvies, genoemd onder ad 3, ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op basis van het strafblad van verdachte signaleert de reclassering een patroon ten aanzien van delicten met een agressiecomponent, al dan niet onder invloed van alcohol. Verder was er ten tijde van de pleegperiode sprake van instabiliteit op meerdere leefgebieden. Zo raakte verdachte werkloos, waarna hij overmatig alcohol zou hebben gedronken, zijn woning zou hebben verwaarloosd en financiële problemen zou hebben gehad. Verder ontbrak het hem aan een sociaal netwerk en leefde hij een teruggetrokken bestaan. Vanwege de proceshouding van verdachte en zijn beperkte medewerking aan het NIFP-onderzoek en weigering ten aanzien van het PBC-onderzoek, kan de reclassering geen gedegen inschatting maken van de risico’s op recidive en letselschade. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog, gelet op de geringe ontvankelijke houding en een eerdere opheffing van schorsingstoezicht (in een andere strafzaak). Hoewel verdachte in 2013 meewerkte aan de verplichte behandeling bij De Waag, formuleerde hij geen hulpvraag en was hij enkel aanwezig omdat hij daartoe verplicht was. Met betrekking tot het psychosociaal functioneren van verdachte merkt de reclassering op dat verdachte ogenschijnlijk geen openheid van zaken geeft en dat hij, gelet op de dossierinformatie en zijn ontwijkende en externaliserende houding, onvoldoende in staat lijkt te zijn om zijn emoties adequaat te reguleren. De reclassering signaleert op basis van het procesdossier bij verdachte een berekenende houding ten aanzien van het klieven van het lichaam. Daarnaast is verdachte meermalen veroordeeld voor rijden onder invloed, belaging en vernieling. Met name met betrekking tot die laatste twee type feiten externaliseert verdachte en legitimeert hij zijn gedrag. Hij lijkt weinig oog te hebben voor zijn eigen handelen.
Oordeel van de rechtbank
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een stoornis in het gebruik van alcohol bestond. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het gedragsdeskundig onderzoek, zijn de deskundigen beknot in hun onderzoek en hebben zij geen andere stoornissen vast kunnen stellen. De deskundigen zien echter wel aanwijzingen voor andere problematiek, zoals een patroon in emotie- en agressieregulatieproblemen, en noemen allen dat er sprake zou kunnen zijn van een autismespectrum- of andere persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat het milieuonderzoek en de getuigenverklaringen in het dossier uitwijzen dat verdachte onder invloed van alcohol ongeremd en verbaal agressief gedrag kan vertonen. Daarnaast weegt de rechtbank de houding van verdachte mee zoals die blijkt uit het dossier en – in het bijzonder – het gedrag en de verklaringen van verdachte op de verschillende zittingen. Hierin herkent de rechtbank gedragskenmerken die de deskundigen ook beschrijven. In het kader hiervan noemt de rechtbank de gedragingen van verdachte op de terechtzitting van 12 december 2023, [70] waarbij verdachte vlak voor de zitting zijn beide advocaten ontsloeg en meerdere malen wegvluchtte uit de zittingszaal naar het cellencomplex. Hierin herkent de rechtbank de vermijding waarvan de deskundigen spreken.
Verdachte gaf op de zitting van 12 december 2023 en de daarop volgende pro forma behandeling van 8 maart 204 te kennen dat het vooral de media-aandacht was die ervoor zorgde dat hij de zittingszaal was ontvlucht. Bij de (uiteindelijke) inhoudelijke behandeling gaf verdachte meerdere malen te kennen het oneens te zijn met het feit dat er media aanwezig was. Daarnaast verklaarde verdachte dat zijn irritatie met betrekking tot enkele vragen die hem tijdens de inhoudelijke behandeling gesteld werden, deels te maken had met zijn ideeën over hoe de media de vragen of zijn antwoorden daarop zouden opvatten. Zo greep verdachte zijn laatste woord aan om zijn ergernis te uiten over hetgeen de officier van justitie in haar requisitoir – in bijzijn van de media – naar voren had gebracht. De rechtbank vindt dit gedrag passen bij hetgeen de NIFP-psychiater heeft gerapporteerd met betrekking tot perseveratie.
Voorts valt het de rechtbank op dat verdachte op zeer weinig invoelende wijze heeft verklaard over de gebeurtenissen en over [slachtoffer] . Hij lijkt geenszins inzicht te hebben in zijn handelen en de enorme impact daarvan op anderen. Dit kwam onder andere tot uiting in het laatste woord van verdachte, waarin hij zich eerst uitgebreid beklaagde over het requisitoir van de officier van justitie. Verdachte besloot zijn laatste woord met de verklaring dat hij [slachtoffer] wel aardig vond, dat hij niet had gewild dat dit was gebeurd en dat hij haar (terwijl zij voor een betaalde seksafspraak bij verdachte was) het liefst nog twintig keer langs had laten komen.
Ook blijkt het gebrek aan probleeminzicht en inzicht in het eigen handelen uit de reactie van verdachte op vragen met betrekking tot geseponeerde zaak over de vermeende mishandeling van zijn vader – verdachte verklaarde hierover ter zitting dat hij zijn vader inderdaad ‘een tik’ heeft gegeven, maar dat die het bloed onder zijn nagels vandaan haalde – en het gegeven dat verdachte met betrekking tot de belaging van zijn ex-vriendin tijdens het gedragsonderzoek nog altijd heeft volgehouden dat er geen sprake was van stalking.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte in de dagen na het overlijden van [slachtoffer] nog bij zijn moeder op visite is geweest, waarover verdachtes moeder heeft verklaard dat verdachte opgewekt en vrolijk was en dat zij niets aan hem had gemerkt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte kennelijk in staat was om voor de buitenwereld de schijn op te houden terwijl hij intussen zeer ernstige strafbare feiten beging, hetgeen erop duidt dat hij de gebeurtenissen kon compartimentaliseren.
Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat uit het dossier blijkt dat verdachte in de laatste maanden voor zijn aanhouding, maar ook in de jaren ervoor, zeer frequent en langdurig keek of online zocht naar gewelddadig beeldmateriaal en (zeer heftige) pornografie en dat hij in bezit was van meerdere wapens. Uit het dossier en de verklaringen ter zitting blijkt, zoals ook de NIFP-psycholoog heeft gerapporteerd, dat verdachte dit gedrag normaliseert en minimaliseert. Zo heeft verdachte ten aanzien van beeldmateriaal waarop ernstige ongelukken te zien zijn verklaard: ‘Waarom kijk ik daarnaar? Dat hoort ook erbij, zo zit de wereld ook in elkaar, het is niet allemaal feest natuurlijk.’ Ten aanzien van de pornografie heeft verdachte verklaard dat hij niet altijd urenlang porno keek, maar er ook gewoon ‘doorheen scrolde’ en met betrekking tot het wapenbezit zei verdachte dat het voor hem normaal is om een mesje of iets dergelijks te bezitten en dat hij het wapenbezit nooit als fascinatie heeft ervaren.
Tegen de achtergrond van het voorgaande, te weten de inhoud van de genoemde rapporten en het dossier, de persoonlijke omstandigheden van verdachte waarvan op andere wijze is gebleken en hetgeen de rechtbank ter zitting heeft gezien, in samenhang bezien met de aard en ernst van de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, komt de rechtbank tot de volgende vaststelling. Waar de deskundigen - naast een stoornis in het gebruik van alcohol - vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een andere conclusie of diagnose niet hebben kunnen maken, ziet de rechtbank als feitenrechter wel voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte naast een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol een gebrekkige ontwikkeling of andere ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. De rechtbank ziet daartoe met name aanleiding in de gebleken fascinatie van verdachte met (seksueel) geweld, zijn onvermogen te zien wat zijn handelen voor anderen voor gevolgen heeft, dan wel het vermogen van verdachte om zich daarvoor af te sluiten. Hiermee verwerpt zij de door de deskundigen genoemde theoretische mogelijkheid dat verdachte aan geen enkele stoornis lijdt. Met oog op deze vaststelling vindt de rechtbank het aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis in enigerlei mate heeft doorgewerkt in de door verdachte begane feiten. Gelet op de lacunes in het gedragsdeskundig onderzoek kan de rechtbank niet vaststellen in welke mate dit het handelen van verdachte heeft beïnvloed. Zij acht geen redenen aanwezig waarom verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar zou zijn.
Herhalingsgevaar en gevaar voor veiligheid van personen
Vervolgens ligt de vraag voor of de maatregel van tbs ter bescherming van de maatschappij vereist is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van seksuele- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De rechtbank baseert deze inschatting allereerst op het langjarige bestaan van de alcoholproblematiek in combinatie met de delicten die door verdachte zijn begaan en de verklaringen van getuigen dat verdachte onder invloed van alcohol ongeremd en verbaal agressief gedrag vertoont. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ondanks een eerder behandeltraject bij De Waag niet in staat is gebleken zijn emotieregulatie problematiek aan te pakken. Daarbij blijkt uit de rapporten van de gedragsdeskundigen en de verklaring van verdachte dat hij ook nu nog niet lijkt te zijn doordrongen van de ernst van zijn problematiek en de noodzaak tot behandeling ervan. De rechtbank wijst in dit kader ook op de normaliserende en minimaliserende houding van verdachte ten aanzien van zijn zoekgedrag op internet, het (seksueel) extreem gewelddadige beeldmateriaal dat hij regelmatig bekeek en de wapens die hij bezat. Daarnaast acht de rechtbank de maatschappelijke teloorgang van verdachte binnen een korte periode zeer zorgwekkend in het kader van het recidivegevaar. Nadat verdachte werkloos raakte, gaf hij binnen enkele maanden € 30.000,00 uit, waardoor er betaalachterstanden ontstonden en hij rood kwam te staan. Hij ging overmatig drinken en verwaarloosde zichzelf en zijn huis. De rechtbank leidt ook hieruit af dat verdachte kennelijk niet in staat is om adequaat met tegenslagen om te gaan en zichzelf in een dergelijke situatie kan verliezen in destructief gedrag.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, acht de rechtbank het niet verantwoord verdachte, zonder dat het recidivegevaar is weggenomen of in voldoende mate is afgenomen – waartoe behandeling zou kunnen bijdragen – in de maatschappij te laten terugkeren. Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering om medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
Overige vereisten van artikel 37b Sr
De rechtbank overweegt dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo stelt de rechtbank vast. De feiten 1 meer subsidiair en 2 primair zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, stelt de rechtbank vast dat het onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 primair bewezen verklaarde misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling
nietis beperkt tot de duur van vier jaren.
8.3.2.2 Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank verwacht dat de hiervoor toegelichte noodzakelijke langdurige behandeling van verdachte zal kunnen plaatsvinden in het kader van de tbs-maatregel en dat toekomstige risico's ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen op die manier ondervangen kunnen worden, mede gelet op het feit dat die maatregel niet gemaximeerd is. Alles afwegend acht de rechtbank het niet opportuun om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de verdediging een (voorwaardelijk) verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten voor de situatie dat de rechtbank tot bewezenverklaring van het onder feit 1 meest subsidiair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde zou komen en het daarop gebaseerde strafmaatverweer zou honoreren. Gelet op het hiervoor overwogene met betrekking tot de oplegging van straf en maatregelen, behoeft dit verzoek geen bespreking.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2) 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226808, zwart, merk: Walther)
3) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226811)
4) 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226821)
5) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226823)
7) 1 STK Munitiekistje (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6257484)
8) 1 DV Munitie (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6257490)
9) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6277862, Umarex)
10) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6277864, Umarex)
11) 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6227394, wit, merk: Apple iPhone)
13) 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6229383)
9.1
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven wapens en daarbij behoorde munitie en accessoires (te weten de goederen onder nummers 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9 en 10), dienen onttrokken te worden aan het verkeer. Zij zijn daarvoor vatbaar, aangezien – gelet op de onder feit 2 primair bewezen geachte onvrijwilligheid – niet valt uit te sluiten dat de voorwerpen zijn gebruikt voor dan wel hebben bijgedragen aan de onvrijwilligheid van de setting. Deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De verdediging heeft zich ten aanzien van beslagbeslissing over deze goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.2
Teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven computer, onder nummer 13 op de beslaglijst, zal aan verdachte worden teruggegeven. Verdachte heeft verzocht om teruggave van de computer en het goed valt niet te scharen onder een van de in artikel 36c Sr genoemde gevallen.
9.3
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De telefoon van het slachtoffer dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De erfgenaam kan om teruggave verzoeken bij het Openbaar Ministerie.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

10.1
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
10.1.1
Vordering
Immateriële schade
Uit de schriftelijke vordering benadeelde partij volgt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] €20.000,00 aan vergoeding van immateriële schade vordert, naar de maatstaven van het Besluit vergoeding affectieschade. Ter zitting is aan de advocaat van de benadeelde partij gevraagd of het de bedoeling is om € 20.000,00 aan immateriële schade te vorderen, nu dit bedrag in het Besluit vergoeding affectieschade ziet op thuiswonende kinderen. De advocaat van de benadeelde partij heeft aangegeven dat hij zich namens de benadeelde partij refereert. De rechtbank begrijpt derhalve dat de vordering voor immateriële schade is aangepast naar € 17.500,00. Dit ziet op affectieschade.
Toekomstige schade
De benadeelde partij vordert € 5.000,00 euro aan vergoeding van toekomstige proceskosten, met oog op een eventueel hoger beroep. Zij heeft verzocht deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert dat de materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
10.1.2
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot immateriële schade ter hoogte van € 17.500,00 wordt toegewezen en dat de vordering voor toekomstige proceskosten niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schade voor toewijzing vatbaar is en dat de vordering voor toekomstige proceskosten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
10.1.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De ouders van een door misdrijf overleden persoon komen op grond van artikel 6:108 lid 3 jo lid 4 sub c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is ter zitting niet betwist. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 augustus 2022).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij wordt – overeenkomstig de vordering – niet-ontvankelijk verklaard in de vordering van de toekomstige proceskosten.
10.2
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
10.2.1
Vordering:
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 1.742,19 aan vergoeding van materiële schade. Voormeld bedrag bestaat uit € 430,04 aan vergoeding van hotelkosten (€ 116,98) en vervoerskosten (€ 313,06) ten behoeve van het ophalen van de as van [slachtoffer] en € 1.312,15 aan reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitoefening van het spreekrecht op de aanvankelijk geplande datum van de inhoudelijke behandeling op 12 en 14 december 2023. Deze schadeposten worden subsidiair gevorderd als proceskosten.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade), conform het Besluit vergoeding affectieschade.
Toekomstige schade
De benadeelde partij vordert € 7.500,00 aan toekomstige schade, bestaande uit € 5.000,00 aan toekomstige materiële schade in de vorm van begrafeniskosten en € 2.500,00 aan toekomstige proceskosten, met oog op een eventueel hoger beroep. Ten aanzien van de toekomstige proceskosten verzoekt de benadeelde partij deze niet-ontvankelijk te verklaren.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert dat de vergoeding tot materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert € 1.085,54 aan proceskosten, bestaande uit reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitoefening van het spreekrecht en het bijwonen van de inhoudelijke behandeling in juni 2024.
10.2.2
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot materiële en immateriële schade, de vordering van toekomstige begrafeniskosten en de vordering van de proceskosten kunnen worden toegewezen zoals gevorderd. De vordering tot vergoeding van toekomstige proceskosten dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële en de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft verzocht de toekomstige schade (zowel de begrafeniskosten als de toekomstige proceskosten) niet-ontvankelijk te verklaren.
10.2.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten overweegt de rechtbank als volgt. De kosten ten behoeve van het ophalen van de as worden door de rechtbank aangemerkt als kosten die verband houden met de lijkbezorging (derhalve als kosten in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW). De vordering tot materiële schadevergoeding is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schade het volgende. De ouders van een door misdrijf overleden persoon komen op grond van artikel 6:108 lid 3 jo lid 4 sub c BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is ter zitting niet betwist. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van toekomstige materiële schade met betrekking tot begrafeniskosten eveneens toe. De benadeelde partij heeft deze kosten voldoende onderbouwd. Slachtoffer is buiten aanwezigheid van de nabestaanden gecremeerd in Amsterdam. De nabestaanden wensen haar een waardige uitvaart in Oekraïne te geven. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 augustus 2022).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij wordt – overeenkomstig de vordering – niet-ontvankelijk verklaard in de vordering van de toekomstige proceskosten.
10.3
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
10.3.1
Vordering
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 4.486,29 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit € 2.195,00 aan crematiekosten, € 1.279,38 aan reis- en verblijfkosten ten behoeve van de identificatie van [slachtoffer] en € 1.011,91 aan reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitoefening van het spreekrecht op de aanvankelijk geplande datum van de inhoudelijke behandeling op 12 en 14 december 2023. De twee laatstgenoemde posten worden subsidiair gevorderd als proceskosten.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert dat de vergoedingen tot materiële en immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert € 944,81 aan proceskosten, bestaande uit reis- en verblijfkosten ten behoeve van de uitoefening van het spreekrecht en het bijwonen van de inhoudelijke behandeling in juni 2024.
10.3.2
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade en de proceskosten kunnen worden toegewezen zoals gevorderd, dat de materiële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank merkt de kosten ten behoeve van de identificatie aan als kosten die verband houden met de lijkbezorging (derhalve als kosten in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW). De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 augustus 2022).
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij wordt – overeenkomstig de vordering – niet-ontvankelijk verklaard in de vordering van de toekomstige proceskosten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 151, 242
(oud)en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
doodslag;
Ten aanzien van feit 2 primair:
verkrachting;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
poging tot het een lijk vernietigen en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
2) 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226808, zwart, merk: Walther);
3) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226811);
4) 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226821);
5) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6226823);
7) 1 STK Munitiekistje (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6257484);
8) 1 DV Munitie (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6257490);
9) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6277862, Umarex);
10) 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6277864, Umarex);
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
13) 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6229383);
Gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
11) 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2022177002-G6227394, wit, merk: Apple Iphone).
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 6.742,19 (zesduizend zevenhonderdtweeënveertig euro en negentien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 1.085,54 (duizend vijfentachtig euro en vierenvijftig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 24.242,19 (vierentwintigduizend tweehonderdtweeënveertig euro en negentien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 189 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 4.486,29 (vierduizend vierhonderdzesentachtig euro en negenentwintig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 944,81 (negenhonderdvierenveertig euro en éénentachtig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 4.486,29 (vierduizend vierhonderdzesentachtig euro en negenentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 54 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, te weten een rapport persoonsvermissing van 21 augustus 2022, opgemaakt door [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde p. A 02 02.
3.Proces-verbaal van bevindingen Uber taxirit [adres 2] van 23 augustus 2022, doorgenummerde p. A 02 23, vierde alinea, tweede gedachtestreepje en zesde alinea, voorlaatste gedachtestreepje.
4.Proces-verbaal van bevindingen na aanhouding [verdachte] (met bijlage) van 25 augustus 2022, doorgenummerde p. A 02 29 tweede, derde en laatste alinea en p. A 02 30 eerste alinea.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres 2] (met fotobijlagen) van 3 november 2022, doorgenummerde p. C 02 138 halverwege, p. C 02 139 tweede alinea, p. C 02 142 voorlaatste alinea, p. C 02 143 eerste, derde, vierde, zesde, zevende en achtste alinea.
6.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek identiteit tijdens autopsie van 26 augustus 2022, doorgenummerde p. A 02 59 onderste alinea.
7.Ibid. noot 5, doorgenummerde p. C 02 143 vijfde alinea.
8.Ibid. noot 5, doorgenummerde p. C 02 143 tweede alinea.
9.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, KVI-dossier digitale p. 40 ; Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van stoffelijke resten in [plaats] op 23 augustus 2022 van 1 september 2022, opgemaakt door drs. C. van Kooten (DNA-deskundige bronniveau en verwantschapsonderzoek), doorgenummerde p. C 03 22 tabel 1 vijfde rij.
10.Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, KVI-dossier digitale p. 39 ; Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van stoffelijke resten in [plaats] op 23 augustus 2022 van 1 september 2022, opgemaakt door drs. C. van Kooten (DNA-deskundige bronniveau en verwantschapsonderzoek), doorgenummerde p. C 03 22 tabel 1 zesde rij.
11.Proces-verbaal van bevindingen veilig stellen tandenborstel uit koffer, doorgenummerde p. A 02 174.
12.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van stoffelijke resten in [plaats] op 23 augustus 2022 van 1 september 2022, opgemaakt door drs. C. van Kooten (DNA-deskundige bronniveau en verwantschapsonderzoek), doorgenummerde p. C 03 22 laatste alinea.
13.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van stoffelijke resten in [plaats] op 23 augustus 2022 van 1 september 2022, opgemaakt door drs. C. van Kooten (DNA-deskundige bronniveau en verwantschapsonderzoek), doorgenummerde p. C 03 23.
14.Een geschrift, te weten een vragenlijst vermiste personen, doorgenummerde p. A 02 04 eerste en tweede alinea.
15.Proces-verbaal van bevindingen eerste tactische onderzoek tablet S7 goed 6226824 van 30 augustus 2022, doorgenummerde p. E 03 01 eerste, derde en laatste alinea, p. E 03 02 en p. E 03 03 bovenste tabel.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024.
17.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden (met bijlage) van 13 januari 2023, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten en drs. D.J. Rijken (beiden arts en forensisch patholoog), doorgenummerde p. C 03 88 nummer 4 tot en met 8.
18.Ibid. noot 10 doorgenummerde p. C 03 89 laatste alinea en p. C 03 92 nummer 7 tweede alinea.
19.Proces-verbaal van bevindingen vragen patholoog naar aanleiding van sectieverslag van 22 februari 2023, doorgenummerde p. C 03 166.
20.Ibid. noot 10, doorgenummerde p. C 03 103 laatste alinea.
21.Ibid. noot 10, doorgenummerde p. C 03 106 laatste alinea tweede gedachtestreepje en p. C 03 113 laatste alinea.
22.Ibid. noot 10, doorgenummerde p. C 03 89 voorlaatste alinea.
23.Ibid. noot 10 doorgenummerde p. C03 90, tweede alinea.
24.Verklaring van de forensisch patholoog B.G.H. Latten ter terechtzitting van 5 juni 2024.
25.Ibid. noot 10, doorgenummerde pag. C 03 90 tweede alinea.
26.Ibid. noot 10, doorgenummerde p. C 03 92 nummer 7 eerste alinea.
27.Een geschrift, te weten een aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2022.08.24.012, sectienummer 2022-193, betreffende [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] van 1 augustus 2023, p. 2 en 3 nummer 2, p. 3 nummer 5, voorlaatste alinea, p. 4 nummer 6, eerste alinea en p. 5 tweede alinea.
28.Ibid. noot 20, p. 5 nummer 7, laatste drie alinea’s.
29.Verklaring van de forensisch patholoog B.G.H. Latten ter terechtzitting van 5 juni 2024.
30.Ibid. noot 20, p. 2 nummer 2 eerste en tweede alinea en p. 3 nummer 3 en nummer 5 eerste alinea.
31.Verklaring van de forensisch patholoog B.G.H. Latten ter terechtzitting van 5 juni 2024.
32.Ibid. noot 20, p. 2 nummer 2 tweede en laatste alinea.
33.Ibid. noot 20, p. 2 nummer 2, voorlaatste alinea.
34.Verklaring van de forensisch patholoog B.G.H. Latten ter terechtzitting van 5 juni 2024.
35.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) (met bijlagen) van 13 april 2023, doorgenummerde p. C 02 284 laatste alinea; Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) (met fotobijlage) van 13 november 2022, doorgenummerde p. C 02 204.
36.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek zaaknummer 2022.08.24.012 (aanvragen 016 en 017) van 2 december 2022, opgemaakt door ing. F. van Gennip , doorgenummerde p. C 03 70 tabel 3 eerste en laatste rij.
37.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] ) (met bijlagen) van 17 november 2022, doorgenummerde p. C 02 105 tweede alinea.
38.Een geschrift, te weten een NFI-rapport tweede onderzoek naar kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan kabelbinders aangetroffen bij een geweldsdelict in Amsterdam op 23 augustus 2022 van 30 juni 2023, p. 5 voorlaatste alinea, p. 6 voorlaatste alinea en p. 7 tweede alinea.
39.Een geschrift, te weten een NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek zaaknummer 2022.08.24.012 (aanvraag 025) van 20 januari 2023, opgemaakt door ing. F. van Gennip , doorgenummerde p. C 03 79, tabel, tweede rij.
40.Ibid. noot 32, doorgenummerde p. C 03 80, tabel, laatste rij.
41.Ibid. noot 32, doorgenummerde p. C 03 79 tabel, tweede rij, p. C 03 80 tabel, laatste rij.
42.Proces-verbaal van bevindingen reconstructie 7 februari 2023 van 14 april 2023, doorgenummerde p. A 02 210, achtste opsommingsteken.
43.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 24 augustus 2022, doorgenummerde p. F 03 05, vijfde alinea.
44.Ibid. noot 35, p. A 02 214, bovenste helft.
45.Proces-verbaal van bevindingen tiewraps knippen en meten van 25 april 2023, doorgenummerde p. C 02 250 en verder.
46.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 oktober 2022, doorgenummerde p. F 03 292 zesde tot en met achtste alinea.
47.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 augustus 2022, doorgenummerde p. F 03 30 halverwege.
48.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 oktober 2023, doorgenummerde p. F 03 308 voorlaatste en laatste alinea, p. F 03 309 eerste alinea.
49.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024.
50.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024.
51.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 oktober 2022, doorgenummerde p. F 03 322 laatste alinea en p. F 03 323 eerste en tweede alinea.
52.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024; Proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 november 2022, doorgenummerde p. F 03 374 bovenste helft en p. F 03 384 halverwege.
53.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek profiel Kinky .nl (met bijlage), doorgenummerde p. A 02 67 eerste en tweede alinea.
54.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek profiel Kinky .nl (met bijlage), doorgenummerde p. A 02 67 laatste alinea; Proces-verbaal van bevindingen Girlsreview.nl (slachtoffer [slachtoffer] , werknaam ‘ [werknaam] ’), doorgenummerde p. A 02 84 eerste en tweede alinea en p. A 02 87 laatste alinea.
55.Proces-verbaal van bevindingen Girlsreview.nl (slachtoffer [slachtoffer] , werknaam ‘ [werknaam] ’), doorgenummerde p. A 02 84 eerste en tweede alinea en p. A 02 87 laatste alinea.
56.Proces-verbaal van bevindingen werktelefoon [slachtoffer] goednummer 6227392 (met bijlage), doorgenummerde p. E 03 148 onderste helft en p. E 03 150 vierde alinea onder ‘outcall’ en zesde alinea.
57.Proces-verbaal verhoor getuige, nummer 3963625, doorgenummerde p. B 08 03 laatste alinea.
58.Proces-verbaal bevindingen werktelefoon [slachtoffer] goednummer 6227392 (met bijlage), doorgenummerde p. E 03 151 tweede, vierde en vijfde alinea.
59.Ibid. noot 51, doorgenummerde p. E 03 155 derde alinea van onder en p. E 03 156 laatste alinea.
60.Ibid. noot 51, doorgenummerde p. E 03 154 laatste alinea, p. E 03 155 tweede en derde alinea.
61.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , doorgenummerde p. B 01 08 voorlaatste alinea.
62.Proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 2] , 16 september 2022, doorgenummerde p. B 15 07, achtste en negende alinea en p. B 15 08, derde alinea, p. B15 12, vierde en achtste alinea.
63.Proces-verbaal van bevindingen eerste tactische onderzoek tablet S7 goed 6226824 van 30 augustus 2022, doorgenummerde p. E 03 01 eerste alinea en p. E 03 03 onderste tabel.
64.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024.
65.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 31 augustus 2022, pag. F 03 63 halverwege, pag. F 03 65 halverwege en pag. F 03 76 vierde alinea.
66.Ibid. noot 58, doorgenummerde p. F 03 72 onderste helft.
67.Ibid. noot 58, doorgenummerde p. F 03 71 eerste tot en met derde alinea.
68.Een geschrift, te weten een NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden (met bijlage) van 13 januari 2023, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten en drs. D.J. Rijken (beiden arts en forensisch patholoog), doorgenummerde p. C 03 88 eerste alinea en p. C 03 89 laatste alinea.
69.In rubriek 8.3.2.1 wordt nader toegelicht waarom tot deze maatregel wordt gekomen.
70.Op deze datum zou in eerste instantie de inhoudelijke behandeling aanvangen.