ECLI:NL:RBAMS:2024:4152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
81-052601-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderopvangtoeslagfraude met valse aanvragen en documenten

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander betrokken was bij kinderopvangtoeslagfraude. De verdachte heeft onterecht een aanvraagformulier voor kinderopvangtoeslag ingediend en daarbij valse documenten gebruikt, waardoor de Belastingdienst is opgelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader door middel van listige kunstgrepen de suggestie hebben gewekt dat zij recht hadden op deze toeslag, wat heeft geleid tot een onterecht uitbetaald bedrag van € 78.956,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van 5 jaar en 9 maanden, een gevangenisstraf niet op zijn plaats was. In plaats daarvan is een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur opgelegd, met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte, maar heeft hem vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de impact van dergelijke fraude op het systeem van de Belastingdienst en de gevolgen voor gezinnen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-052601-21
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1953,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2024. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Hart en van wat verdachte en zijn raadsman mr. O. Bolluyt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: oplichting van de Belastingdienst (met anderen), in de periode van 1 april 2015 tot en met 14 oktober 2016 te Almere, door het indienen van valselijk opgemaakte/vervalste aanvragen Kinderopvangtoeslag t.n.v. [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en/of [naam 5] én door een verzoek om informatie met als bijlagen een plaatsingsovereenkomst en 5 facturen van [handelsnaam 1] aan de Fam. [naam 6] te retourneren, waardoor de suggestie is gewekt dat deze personen recht hadden op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van € 78.956,-;
Feit 2: het (met anderen) valselijk opmaken/vervalsen van drie facturen en een jaaropgave 2015 van [handelsnaam 1] gericht aan de Familie [naam 6] , in de periode van 15 augustus 2015 tot en met 10 oktober 2016 in de gemeente Almere.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
InleidingVerdachte wordt verweten dat hij middels zijn eenmanszaak, [handelsnaam 1] , ten name van [naam 2] en [naam 6] opzettelijk onjuiste aanvragen/wijzigingen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) heeft opgemaakt en verzonden naar de Belastingdienst (feit 1). Bij de aanvragen zouden de maximale uren aan KOT zijn aangevraagd, terwijl bij het aanvragen al bekend was dat de kinderen niet het maximaal aantal uren kinderopvang per maand zouden gaan genieten. Ook zou verdachte valse stukken hebben opgemaakt en verzonden als bewijs nadat de Belastingdienst hierom had gevraagd (feit 2).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de aanvraag KOT voor de drie kinderen van [naam 2] onjuist is en dat de Belastingdienst ten onrechte de verzochte KOT over 2015 en 2016 heeft uitgekeerd. Uit de aangetroffen aanwezigheidslijsten van [handelsnaam 1] blijkt dat geen van de drie kinderen van [familienaam] in 2015 regelmatig op alle vijf de opvangdagen aanwezig is geweest, zoals is opgegeven in de aanvraag/wijziging KOT. In 2016 zijn de drie kinderen slechts één dag geweest. Uit het dossier volgt ook dat de aanvragen KOT over 2015 en 2016 voor de twee kinderen van [naam 6] onjuist zijn en dat de Belastingdienst ten onrechte de verzochte KOT over 2015 en 2016 heeft uitgekeerd. Uit de aanwezigheidslijsten van 2015 blijkt dat de kinderen van [familienaam 2] pas vanaf 9 november 2015 op de lijsten voorkomen en daarvoor helemaal niet. Dit is opvallend, nu de opvang volgens de aanvraag per 17 augustus 2015 zou zijn gestart. Uit de presentielijsten over 2016 volgt dat de kinderen van [familienaam 2] structureel minder dagen kwamen dan de vijf dagen die waren aangevraagd. Nu de kinderen van [familienaam] en [familienaam 2] vanaf begin af aan structureel niet naar de opvang kwamen, en in het geval van [familienaam 2] enkele maanden zelfs helemaal niet, heeft verdachte opzettelijk met behulp van valse informatie KOT namens [familienaam] en [familienaam 2] aangevraagd. Hoewel de rol en wetenschap van [familienaam] en [familienaam 2] niet precies kan worden vastgesteld zijn er voldoende aanwijzingen dat verdachte dit in nauwe en bewuste samenwerking met hen heeft gedaan. Het medeplegen bij feit 1 kan dus ook bewezen worden. Aangezien de kinderen van [familienaam 2] de op de facturen vermelde opvang helemaal niet hebben genoten in de periode van augustus tot en met oktober 2015 kan ook bewezen worden dat de facturen en de jaaropgave ten name van [familienaam 2] vals zijn opgemaakt (feit 2). De jaaropgave over 2015 is ook daadwerkelijk bij de Belastingdienst ingediend. Verdachte heeft deze stukken opgemaakt met als doel de Belastingdienst geld afhandig te maken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte van beide feiten vrij te spreken, omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte heeft de feiten stellig ontkend. Hij vulde bij de aanvragen/wijzigingen KOT enkel de informatie in die door klanten aan hem werd gegeven. Verdachte ging er vooraf vanuit dat de ouders de opgegeven uren zouden afnemen en dat de ouders de eigen bijdrage gingen betalen. Hij had geen vermoeden dat dit niet ging gebeuren en niet blijkt dat hij dit vooraf had moeten weten. Bij het doen van de aanvraag KOT van [familienaam] heeft zij kenbaar gemaakt dat zij vijf dagen per week van de kinderopvang gebruik wilde maken. Verdachte ging hier aldus ook terecht vanuit en hem valt niet te verwijten dat later de kinderen minder vaak op de opvang zijn geweest, als dit al het geval is geweest aangezien de aanwezigheidslijsten en administratie niet altijd op orde waren. Uit de verklaring van [familienaam] blijkt ook niet dat verdachte haar instrueerde of aanstuurde om (samen) valse aanvragen te doen of om (samen) valse stukken op te stellen om de belastingdienst op te lichten. Hetzelfde geldt voor [familienaam 2] . [familienaam 2] heeft eveneens stellig ontkend dat zij samen met verdachte toeslagen heeft aangevraagd voor de kinderopvang en hierbij meer uren heeft opgegeven dan daadwerkelijk zijn en/of zouden worden genoten. Het dossier bevat ook geen onderbouwing van ronselpraktijken door verdachte of getuigenverklaringen die haaks staan op wat hij heeft verklaard. Kortom, verdachte heeft geen informatie zelfstandig of in strijd met de waarheid ingevuld met het oogmerk om de Belastingdienst op te lichten en/of zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[naam bedrijf verdachte]
[handelsnaam 1] is een eenmanszaak met als activiteit ‘kinderopvang’, waar verdachte sinds de oprichting op 1 januari 2007 de eigenaar van is. De handelsnamen van [naam bedrijf verdachte] zijn onder meer [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] . [2] Verdachte heeft verklaard dat [handelsnaam 2] ook zijn eenmanszaak is. [3]
KOT aanvraag t.n.v. [naam 6]
(hierna: [naam 6] ) heeft twee kinderen: [naam 5] (hierna: [naam 5] ), geboren op [geboortedatum 2] , [BSN nummer] en [naam 4] , geboren op [geboortedatum 3] . Op 22 juli 2015 is op naam van [naam 6] een aanvraag KOT bij de Belastingdienst Toeslagen (B/T) ingediend voor kinderdagopvang (KDV) van 167 uur voor [naam 4] vanaf 17 augustus 2015. Op 2 november 2015 zijn op naam van [naam 6] weer aanvragen KOT ingediend met dezelfde ingangsdatum, 17 augustus 2015. Dit betreft een wijziging KOT voor [naam 4] en een nieuwe aanvraag KOT voor buitenschoolse opvang (BSO) van 115 uur per maand voor [naam 5] bij kinderopvanginstelling [handelsnaam 1] . [4] Deze aanvragen zijn gedaan via het IP-adres [IP-adres] . Dit IP-adres stond toen op naam van [handelsnaam 1] . [5]
B/T heeft eind januari 2016 bewijsstukken opgevraagd met betrekking tot de door [naam 6] aangevraagde KOT over 2015. Naar aanleiding hiervan zijn op 16 februari 2016 bewijsstukken bij de Belastingdienst binnengekomen over het jaar 2015. Bij het antwoordformulier is onder meer een kopie van de op 2 november 2015 ondertekende plaatsingsovereenkomst tussen kindercentrum [handelsnaam 1] en [naam 6] bijgevoegd. Deze plaatsingsovereenkomst vermeldt voor [naam 5] 4 dagen per week á 97 uur BSO per maand met ingang van 17 augustus 2015. [6] In de over de maanden augustus tot en met december 2015 overgelegde facturen van [handelsnaam 1] aan [naam 6] staat eveneens vermeld dat [naam 5] 97 uur BSO krijgt met een factuurprijs van € 309,43 over augustus 2015 en 97 uur BSO met een factuurprijs van € 618,86 over de maanden september tot en met december 2015. [7] Door B/T zijn eind september 2016 bij [naam 6] wederom bewijsstukken opgevraagd over 2015. Op 10 oktober 2016 heeft B/T de jaaropgave 2015 van [handelsnaam 1] aan [naam 6] ontvangen. In deze jaaropgave staat 115 uur BSO per maand ad € 6,38 voor [naam 5] vermeld. [8]
Volgens de totaalprijs op de facturen van 2015 zou [naam 6] voor beide kinderen over 2015 € 9.864,27 hebben moeten betalen aan [handelsnaam 1] . De op 3 juni 2016 door B/T doorberekende KOT over 2015 is € 8.987,-, uitgaande van 230 uur KDV voor [naam 4] en 97 uur BSO voor [naam 5] per maand. De KOT voor beide kinderen is € 2.004,- per maand. [9] In mei 2016 heeft [naam 6] € 20.033,- van de Belastingdienst aan KOT voor beide kinderen over de periode vanaf 17 augustus 2015 tot juli 2016 uitbetaald gekregen en hiervan heeft zij € 14.002,- doorbetaald aan [handelsnaam 1] . Volgens de facturen over die periode zou [naam 6] in totaal € 23.802,27 hebben moeten betalen voor beide kinderen, waarvan € 9.864,27 over 2015 en € 13.938,- over de eerste zes maanden van 2016. In totaal is door de Belastingdienst aan [naam 6] over de periode augustus 2015 tot en met november 2016 € 31.475,- aan KOT voor beide kinderen uitbetaald. [handelsnaam 1] heeft hiervan € 20.446,- ontvangen, terwijl € 32.124,67 was gefactureerd. [10] Door de FIOD is een onderzoek verricht naar de mutaties op bankrekeningen op naam van verdachte en zijn eenmanszaak. Op bankrekening [rekeningnummer] op naam van [handelsnaam 2] is te zien dat [naam 6] in 2016 in totaal € 20.446,- op deze rekening heeft overgemaakt in het kader van kinderopvang. [11]
Tijdens de doorzoeking van het pand van [handelsnaam 1] op het adres [adres 2] zijn de originele door [naam 6] ondertekende B/T retourformulieren aangetroffen. [12]
Aanwezigheidslijsten
Tijdens de doorzoeking van het pand van [handelsnaam 1] zijn ook aanwezigheidslijsten BSO over 2015 aangetroffen. De naam van [naam 5] komt in de weken van 17 augustus t/m 20 augustus 2015, 24 augustus t/m 28 augustus 2015, 31 augustus t/m 4 september 2015, 7 september t/m 11 september 2015, 21 september t/m 25 september 2015 en 5 oktober t/m 9 oktober 2015 niet voor. De naam [naam 5] komt pas voor op aanwezigheidslijsten BSO vanaf 9 november 2015. [13]
Verklaringen getuigen / medeverdachteGetuige [getuige 1] , een medewerkster van [handelsnaam 1] , heeft verklaard dat zij voornamelijk op de BSO stond en kinderen op een lijst aftekende als ze er echt waren. [14] Ook getuige [getuige 2] , een medewerkster van [handelsnaam 1] , heeft verklaard dat zij op aanwezigheidslijsten bij hield van welke kinderen op welke dag aanwezig waren en dat die lijsten klopten. [15]
[naam 6] heeft verklaard dat verdachte haar heeft geholpen met het invullen en indienen van de KOT-aanvragen en het invullen van het op 5 februari 2016 ondertekende retourformulier aan B/T. Zij heeft bevestigd dat het handschrift en de handtekening op het retourformulier van haar zijn. [16]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de KOT-aanvragen op naam van [naam 6] namens haar heeft ingevuld en verzonden naar B/T en dat hij de facturen, jaaropgave en plaatsingsovereenkomst van [handelsnaam 1] aan [familienaam 2] heeft opgemaakt. Verder heeft hij verklaard dat het heel gek is dat hij 230 uur op de plaatsingsovereenkomst heeft ingevuld, terwijl hij wist dat ze maar vier dagen kwam en dat hij ziet dat hij vreemde dingen heeft gedaan bij de plaatsingsovereenkomsten, facturen en de aanvraag KOT. Ook geeft hij aan dat hij de wijzigingen van de aanvraag KOT met [familienaam 2] heeft besproken en dat hij het plaatsingscontract heeft opgemaakt op het moment dat de Belastingdienst daarom vroeg. [17]
3.4.2
Bewijsoverwegingen
3.4.2.1 Ten aanzien van feit 1 – oplichting
Partiële vrijspraak ten aanzien van ‘ [familienaam] ’
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onderdelen op de tenlastelegging die zien op de aanvraag KOT voor de kinderen van [naam 2] . Hoewel uit de aangetroffen aanwezigheidslijsten van [handelsnaam 1] blijkt dat de kinderen van [naam 2] niet het aantal uren op de kinderopvang zijn geweest die op het aanvraagformulier wijziging KOT staan opgegeven, kan de rechtbank op basis van dit dossier niet vaststellen dat verdachte ten tijde van het invullen en indienen van die aanvragen wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 2] de uren kinderopvang die op de aanvraag staan vermeld niet zou afnemen. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Partiële vrijspraak ten aanzien van ‘ [naam 4] ’
Ten aanzien van [naam 4] zijn in het dossier geen aanwezigheidslijsten KDV aangetroffen over de periode van augustus tot november 2015. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of [naam 4] in die maanden geen of minder KDV heeft genoten dan in de aanvraagformulier/wijziging KOT staan opgegeven. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de onderdelen op de tenlastelegging die zien op de (aanvraag) KOT voor [naam 4] .
Bewezenverklaring ten aanzien van ‘ [naam 5] ’
Dit is anders ten aanzien van [naam 5] . Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat op 22 juli 2015 eerst een aanvraag KOT voor [naam 4] is ingediend en dat vervolgens op 2 november 2015 een nieuwe aanvraag KOT voor [naam 5] is ingediend met ingang van 17 augustus 2015. Deze aanvragen zijn gedaan via het IP-adres van [naam bedrijf verdachte] . Nu uit de aanwezigheidslijsten van de BSO van [handelsnaam 1] blijkt dat de naam van [naam 5] in de periode van augustus tot begin november 2015 niet voor komt, gaat de rechtbank ervanuit dat [naam 5] in die periode geen BSO heeft genoten. De rechtbank stelt op grond hiervan dan ook vast dat de stukken die bij de Belastingdienst zijn ingediend die zien op de KOT voor [naam 5] over de periode augustus tot november 2015 – de aanvraag KOT, de plaatsingsovereenkomst en de vijf facturen – valselijk zijn opgemaakt, aangezien [naam 5] in die periode geen kinderopvang heeft genoten en de aanvraag achteraf is ingediend. Verdachte heeft ook bekend dat hij de plaatsingsovereenkomst pas heeft opgemaakt nadat de Belastingdienst hem (eind januari 2016) daarom had gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van listige kunstgrepen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de Belastingdienst door voornoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot uitbetaling van de KOT aan [naam 6] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de KOT voor [naam 5] is overgemaakt naar [naam 6] en dat zij vervolgens (een deel van) dit bedrag op de rekening van [handelsnaam 2] – de eenmanszaak van verdachte – heeft overgemaakt. Hierdoor zijn zij en verdachte bevoordeeld. Vervolgens is de vraag of verdachte ook het oogmerk heeft gehad op wederrechtelijke bevoordeling. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Nu de aanvraag KOT voor [naam 5] pas op 2 november 2015 is ingediend en [naam 5] tussen augustus en november 2015 niet op de BSO aanwezig is geweest, wist verdachte op het moment van de indiening dat [naam 6] geen recht had op KOT voor [naam 5] . Desondanks heeft verdachte namens [naam 6] de aanvraag KOT ingediend en hiervoor valse stukken opgemaakt. Gelet hierop zijn de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm erop gericht geweest om hemzelf en/of [naam 6] te bevoordelen en had hij dus het vereiste oogmerk van die wederrechtelijke bevoordeling. Op basis van de bewijsmiddelen kan ook worden bewezen dat verdachte hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 6] . Zowel verdachte als [naam 6] hebben verklaard dat zij in samenspraak de aanvraag KOT hebben ingevuld en ingediend en [naam 6] wist ook dat haar [naam 5] in die periode niet naar de opvang is geweest. Het medeplegen kan dus worden bewezen.
Oplichtingsbedrag
Op de tenlastelegging staat € 78.956,- als oplichtingsbedrag genoemd. Onduidelijk is waar dit (totaal)bedrag precies op is gebaseerd. Daarbij komt dat de rechtbank minder bewezen acht dan op de tenlastelegging staat vermeld. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de Belastingdienst over 2015 € 8.987,- aan [naam 6] heeft overgemaakt, uitgaande van 230 uur KDV voor [naam 4] en 97 uur BSO voor [naam 5] per maand. Omdat alleen bewezen wordt verklaard dat de KOT ten aanzien van [naam 5] ten onrechte is uitbetaald, zal de rechtbank bij de bewezenverklaring uitgaan van ‘enig geldbedrag’.
ConclusieKortom, verdachte heeft met een ander, [naam 6] , door middel van listige kunstgrepen een valse voorstelling van zaken gegeven dat [naam 6] recht had op KOT voor [naam 5] , waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van de KOT voor [naam 5] . Medeplegen van oplichting (feit 1) wordt dus bewezen verklaard.
3.4.2.2 Ten aanzien van feit 2 – valsheid in geschrifte
Zoals hiervoor onder feit 1 staat vermeld blijkt niet dat [naam 5] in de maanden augustus tot november 2015 naar de BSO is geweest. Dit maakt dat de facturen en de jaaropgave waarin staat vermeld dat [naam 5] in die periode kinderopvang (BSO) heeft genoten in strijd met de waarheid zijn en dus valselijk zijn opgemaakt. Verdachte heeft ook bekend dat hij diegene was die de stukken heeft opgemaakt. De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte als (mede)pleger betrokken was bij het oplichten van de Belastingdienst en dat de overgelegde stukken zijn ingediend om de juistheid van de KOT-aanvraag te onderbouwen. Hiermee kan dus bewezen worden dat hij de stukken heeft gebruikt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Feit 2 wordt dus bewezen verklaard. Ook het medeplegen wordt bewezen verklaard, aangezien [naam 6] wist dat haar kinderen in die periode niet naar de opvang zijn geweest en dat die stukken niet klopten. Desondanks heeft zij – in samenspraak met verdachte – het retourformulier ondertekend en verdachte de stukken aan de Belastingdienst laten opsturen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van ‘ [naam 4] ’
Zoals hiervoor ook bij feit 1 staat vermeld, zijn ten aanzien van [naam 4] geen aanwezigheidslijsten KDV aangetroffen over de periode van augustus tot november 2015. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat [naam 4] in die maanden geen KDV heeft genoten en dat de facturen en jaaropgave op die onderdelen ook vals zijn. Verdachte wordt dus vrijgesproken van de onderdelen op de tenlastelegging bij feit 2 die zien op [naam 4] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.4.1 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op of omstreeks 2 november 2015 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
immers hebben verdachte en zijn mededader - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - documenten, te weten
- een valselijk opgemaakte (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend, inhoudende dat [naam 5] ( [BSN nummer] ) gedurende 117 uur per maand vanaf 17 augustus 2015 buitenschoolse opvang geniet bij “ [handelsnaam 1] ” (01-DOC-087) en
- een Verzoek om informatie (01-DOC-094) aan de Belastingdienst geretourneerd met als bijlagen onder meer een plaatsingsovereenkomst tussen Fam. [naam 6] en [handelsnaam 1] (01-DOC-095) ingaande 17 augustus 2015 en 5 facturen van [handelsnaam 1] gericht aan de Fam. [naam 6] betreffende de kinderopvang in de maanden augustus 2015 tot en met december 2015 van [naam 5] (01-DOC-096 t/m 01-DOC-100),
waardoor verdachte en zijn mededader de suggestie hebben gewekt en/of heeft doen laten wekken dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag recht had op deze toeslag,
waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslag van enig geldbedrag;
feit 2:
op of omstreeks 2 november 2015 in Almere, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften, die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
1. drie facturen van [handelsnaam 1] gericht aan de Familie [naam 6] betreffende de kinderopvang in de maanden augustus 2015 tot en met oktober 2015 van [naam 5] (01-DOC-096 t/m 01-DOC-098), en
2. een jaaropgave 2015 van [handelsnaam 1] gericht aan de Familie [naam 6] betreffende de kinderopvang in de maanden augustus 2015 tot en met december 2015 van [naam 5] (01-DOC-106),
valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat hij en zijn mededader op de facturen en de jaaropgave 2015 valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld dat er in de maanden augustus 2015 tot en met oktober 2015 kinderopvang tegen vergoeding heeft plaatsgevonden van [naam 5] bij [handelsnaam 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbankDe hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan kinderopvangtoeslagfraude, waarbij zij onterecht een aanvraagformulier kinderopvangtoeslag hebben ingediend en daarbij valse stukken hebben opgemaakt en gebruikt, waardoor de Belastingdienst is opgelicht. Hierdoor hebben verdachte en zijn mededader misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst, waarvan het doel is vele ouders op een zo efficiënt mogelijke manier financieel te ondersteunen als zij gebruik maken van kinderopvang. Het is onder meer dit soort fraude met toeslagen die tot de te harde handhavingscultuur bij de Belastingdienst heeft geleid die de opmaat heeft gevormd voor de toeslagenaffaire waardoor vele gezinnen ernstig zijn gedupeerd.
Andere relevante omstandigheden
Verder is acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de straf is ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken hebben vastgesteld. Het oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tot € 10.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen één week en twee maanden of een taakstraf.
Daarnaast houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 15 oktober 2016, de datum van de doorzoeking van de eenmanszaak van verdachte. Dit betekent dat de zaak in principe op 15 oktober 2018 afgerond had moeten zijn. Na de verhoren van verdachte in maart en juni 2018 is geruime tijd verstreken voordat zijn zaak op zitting is gekomen. Waarom dat zo lang heeft geduurd, is niet duidelijk geworden. Eerst op 11 mei 2021 heeft een ‘OM-zitting’ plaatsgevonden, waarna de officier van justitie heeft besloten om verdachte te dagvaarden. Vervolgens is de zaak pas ruim een jaar later aangebracht bij de meervoudige kamer op 24 november 2022, waar de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend. Hoewel de verdediging onderzoekswensen had ingediend, is de rechtbank van oordeel dat de zaak al veel eerder had kunnen worden afgedaan. Het onderzoek bij de rechter-commissaris was namelijk al afgerond op 8 mei 2023. De zaak is uiteindelijk pas op 27 juni 2024 inhoudelijk behandeld. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat deze termijn met vijf jaar en negen maanden is overschreden.
De strafGelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de LOVS-oriëntatiepunten had een gevangenisstraf in de rede gelegen, maar vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn vindt de rechtbank dat een andere strafmodaliteit in voorwaardelijke vorm op zijn plaats is. Aan verdachte wordt daarom een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur (en 20 dagen vervangende hechtenis), met een proeftijd van een jaar, opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte – ten aanzien van feit 1 en 2 – tot een
taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat deze straf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.01-DOC-056.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
4.01-AMB-012 en 01-DOC-087.
5.01-AMB-010, 01-AMB-012 en 01-DOC-057.
6.01-AMB-012, 01-DOC-094 en 01-DOC-095.
7.01-AMB-012, 01-DOC-096, 01-DOC-097, 01-DOC-098, 01-DOC-099 en 01-DOC-100.
8.01-AMB-012 en 01-DOC-106.
9.01-AMB-012 en 01-DOC-088.
10.01-AMB-012.
11.01-AMB-002.
12.DOC-091, DOC-101 en IBN-00101 (IBN-code A.01.07.006).
13.01-AMB-012, 01-AMB-013 en 01-DOC-115.
14.01-G-001-01.
15.Verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 11 april 2023.
16.01-V-003-01.
17.01-V-001-02