ECLI:NL:RBAMS:2024:4148

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
81-235076-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van feitelijk leidinggeven aan verboden gedraging van rechtspersoon inzake asbestinventarisatie

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die niet beschikte over een asbestinventarisatierapport voor het schip de UK-22. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1967, de enig aandeelhouder en bestuurder was van de rechtspersoon die het schip sloopte. De tenlastelegging betrof het feit dat de rechtspersoon in de periode van 10 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, zonder het vereiste asbestinventarisatierapport, werkzaamheden aan het schip uitvoerde, terwijl er bekend was dat er asbest in het schip aanwezig kon zijn.

Tijdens de zitting op 27 juni 2024 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door geen asbestinventarisatie te laten uitvoeren, ondanks dat het schip in 1986 was gebouwd en er een redelijke kans bestond dat er asbest aanwezig was. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook niet hoefde te vermoeden dat er asbest in het schip aanwezig was, vooral omdat het schip in 2006 was gerenoveerd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat, gezien de renovatie van het schip in 2006, de verdachte niet redelijkerwijs had hoeven te verwachten dat er nog asbest aanwezig zou zijn. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 81.235076. 21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-235076-21
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2024. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H.M. Beune, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren hebben gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1]
(81-177877-21) en [medeverdachte 2] (81-177899-21) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle drie de zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan [medeverdachte 1] die in de periode van 10 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Urk, met anderen, het schip de UK-22 , geheel of gedeeltelijk deed afbreken en (opzettelijk) niet beschikte over een asbestinventarisatierapport, terwijl de B.V. wist of redelijkerwijs kon weten dat zich hierin asbest bevond.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Bij de inspectie leefomgeving en transport (hierna: ILT) kwam op 27 maart 2020 een e-mail binnen dat een schip, de UK22 , in de werkhaven van Urk snel en stilletjes werd gesloopt. Rijkswaterstaat (hierna: RWS) ontving ook een anonieme melding over de sloop.
Op 28 maart 2020 gingen een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) en toezichthouder ter plaatse en zij constateerden dat een deel van het achterschip van de UK22 verwijderd was. Op 31 maart 2020 gingen inspecteurs en boa's nogmaals ter plaatse voor een inspectie waarbij geconstateerd werd dat het schip gesloopt werd en dat er geen asbestinventarisatierapport aanwezig was. Tijdens de inspectie zijn monsters van materialen aan boord afgenomen. Uit onderzoekrapporten blijkt dat asbesthoudende materialen en verfcoatings die chroom 6 bevatten zijn aangetroffen in het schip.
[medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) is de eigenaar van de UK-22 en verdachte is de enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is het bedrijf die de werkzaamheden aan het schip uitvoerde.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van [medeverdachte 1] , namelijk dat zij (opzettelijk) niet beschikte over een asbestinventarisatierapport, terwijl zij wist of redelijkerwijs kon weten dat zich in het schip asbest bevond..
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit bewezen kan worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 28 en 31 maart 2020 is geconstateerd dat men bezig was met sloopwerkzaamheden aan het schip UK-22 en dat voorafgaand aan die werkzaamheden geen asbestinventarisatierapport was opgesteld. Op 1 april 2020 heeft vervolgens wel een asbestinventarisatie plaatsgevonden en uit dit rapport blijkt dat in het schip twee asbesthoudende bronnen zijn aangetroffen. Aan [verdachte] als feitelijk leidinggever kan opzettelijk handelen worden verweten. Verdachte wordt geacht een professionele marktdeelnemer te zijn en het is bekend dat in oudere schepen dikwijls asbest wordt aangetroffen. Aangezien de UK-22 in 1986 is gebouwd, is er een redelijke kans dat er asbest in het schip is toegepast. Het feit dat verdachte in 2006 nog geen eigenaar was, disculpeert hem niet. Als opdrachtgever had [verdachte] over een asbestinventarisatierapport moeten beschikken en deze voorafgaand aan de werkzaamheden aan [medeverdachte 2] ter beschikking moeten stellen, aldus steeds de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken, omdat hij niet wist en ook niet hoefde te vermoeden dat zich in het schip asbest zou bevinden. Het schip is namelijk in 2006 gerenoveerd en verdachte mocht om die reden ervan uitgaan dat er zich geen asbest meer in bevond. Daarbij is ook van belang dat de UK-22 pas in 2016 door [medeverdachte 1] (en dus verdachte) is gekocht van de vader en oom van verdachte. Verdachte heeft dus ook geen zeggenschap of aandeel gehad over de UK-22 tijdens de eerdere renovatie in 2006.
De stelling van de officier van justitie dat verdachte een professionele marktdeelnemer is wordt betwist. Verdachte is immers geen professionele partij als het gaat om asbest en verbouwingen van schepen. Subsidiair is aangevoerd dat er geen opzet is op het ontbreken van een asbestinventarisatie-rapport. De opdracht tot de verbouwing van het schip is immers uitbesteed aan een professionele partij, te weten [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] had verdachte (en [medeverdachte 1] ) erop moeten wijzen dat een dergelijk onderzoek vereist is, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken en overweegt daartoe als volgt.
Uit artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 blijkt dat voorafgaande aan bepaalde handelingen een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd “indien in het object naar redelijke verwachting asbest of een asbesthoudend product is toegepast”. Het betreft situaties waarbij asbest aanwezig of vermoedelijk aanwezig is en deze als gevolg van de uit te voeren handeling vrij komt.
In deze zaak blijkt dat het schip waaraan de werkzaamheden plaatsvonden, is gebouwd in 1986. Hoewel het een feit van algemene bekendheid is dat zich in bouwwerken van vóór 1993 asbesthoudende materialen kunnen bevinden, blijkt in deze zaak ook dat het schip in 2006 is gerenoveerd en een volledige ‘refit’ heeft gehad. Gelet op de renovatie in 2006 is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat verdachte in dit geval niet redelijkerwijs had hoeven te verwachten dat zich nog asbest in het schip zou bevinden.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2024.