Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
(81-177877-21) en [medeverdachte 2] (81-177899-21) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle drie de zaken tegelijk uitspraak.
Rechtbank Amsterdam
Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon die niet beschikte over een asbestinventarisatierapport voor het schip de UK-22. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1967, de enig aandeelhouder en bestuurder was van de rechtspersoon die het schip sloopte. De tenlastelegging betrof het feit dat de rechtspersoon in de periode van 10 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, zonder het vereiste asbestinventarisatierapport, werkzaamheden aan het schip uitvoerde, terwijl er bekend was dat er asbest in het schip aanwezig kon zijn.
Tijdens de zitting op 27 juni 2024 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door geen asbestinventarisatie te laten uitvoeren, ondanks dat het schip in 1986 was gebouwd en er een redelijke kans bestond dat er asbest aanwezig was. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de verdachte niet wist en ook niet hoefde te vermoeden dat er asbest in het schip aanwezig was, vooral omdat het schip in 2006 was gerenoveerd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
De rechtbank oordeelde dat, gezien de renovatie van het schip in 2006, de verdachte niet redelijkerwijs had hoeven te verwachten dat er nog asbest aanwezig zou zijn. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.