ECLI:NL:RBAMS:2024:4139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/13/752526 / KG ZA 24-516 EAM/MAH
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over gezamenlijk gezag en zorgregeling van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak, die op 11 juli 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun drie minderjarige kinderen. De man heeft de vrouw aangeklaagd omdat zij de zorgregeling niet nakomt, waarbij de kinderen om de week van donderdag na school tot maandag bij hem verblijven. De vrouw heeft de zorgregeling eenzijdig gewijzigd, wat heeft geleid tot een conflict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds februari 2024 een omgangsregeling hebben die in het belang van de kinderen is, en dat de vrouw zonder instemming van de man heeft besloten dat hij de kinderen een dag minder mag zien. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk moet worden hervat en heeft de vrouw veroordeeld om de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man af te geven vóór 13 juli 2024. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval de vrouw niet aan deze veroordelingen voldoet. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/752526 / KG ZA 24-516 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 11 juli 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 24 juni 2024 en akte vermeerdering van eis,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.E. van der Bijl te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout.

1.De procedure

Op de zitting van 3 juli 2024 heeft de man de dagvaarding en de eisvermeerdering toegelicht. De vrouw heeft weer verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de man ook een pleitnota.
Bij de zitting waren partijen met hun advocaten aanwezig. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) was [naam] aanwezig.
Vonnis is (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 mei 2017 met elkaar gehuwd en op 17 maart 2023 gescheiden. Zij zijn de ouders van
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats 1] (thans 8 jaar);
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats 1] (thans 6 jaar);
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2020 te [geboorteplaats 2] (thans 4 jaar).
Partijen hebben gezamenlijk gezag.
2.2.
Half januari 2022 is de relatie van partijen verbroken. De man heeft de echtelijke woning te [adres 1] verlaten. Afgesproken is dat de kinderen daar bij de vrouw bleven ingeschreven. De man woont sinds het uiteen gaan van partijen in [woonplaats 1] .
2.3.
Tot januari 2023 verbleven de kinderen in de even weken elke donderdag na school/de opvang tot en met vrijdag na het eten bij de man, en in de oneven weken van donderdag na school/de opvang tot en met maandag naar school/de opvang.
2.4.
Bij beschikking van 20 februari 2023 van deze rechtbank is de echtscheiding
uitgesproken en een ouderschapsplan vastgesteld. Volgens dat plan hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder en verblijven zij om de week van vrijdag 9:00 uur tot maandag 9:00 bij de man.
Verder staat in het plan onder meer:
“(…)
2.1
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf contact met elkaar opnemen. Ouders zullen bij een eventuele verhuizing er rekening mee houden dat zij de kinderen naar school moeten brengen en dus dat de afstand overbrugbaar moet zijn.
2.2
De paspoorten van de kinderen zijn in beheer bij de moeder. Zij zal de paspoorten aan de vader afgeven minimaal een week voordat de vader met de kinderen met vakantie gaat. Na de vakantie zal de vader de paspoorten weer aan de moeder afgeven. “
2.5.
De vrouw heeft per e-mail van 29 december 2023 aan de man gevraagd of hij de kinderen vanaf donderdag kan hebben in plaats van vrijdag als het zijn weekend is. Dit omdat de vrouw op donderdag tot 19:00 uur college heeft en haar moeder voor langere tijd niet meer beschikbaar is om de kinderen dan op te halen. Na enig heen en weer mailen is deze nieuwe regeling op 1 februari 2024 ingegaan, dat wil zeggen dat de kinderen om de week (weer) van donderdag tot maandag naar school bij de man verblijven.
2.6.
De man wenst de zorgregeling uit te breiden met de maandag en is daartoe op 27 maart 2024 een bodemprocedure (C/13/748676) bij deze rechtbank gestart. Hij verzoekt daarin te bepalen dat de kinderen om de week van donderdag na school tot dinsdag naar school bij hem verblijven. In deze procedure heeft de vrouw op 24 mei 2024 een zelfstandig tegenverzoek ingediend, inhoudende dat het ouderschapsplan wordt gewijzigd zodat de kinderen vanaf 1 april 2024 van donderdag 8.30 uur tot maandag 8.30 uur bij de man zijn.
2.7.
De man heeft op 25 mei 2024 aan de vrouw gemaild:
“Volgens artikel 2.1 uit het ouderschapsplan is het de bedoeling om contact met je op te nemen bij een voorgenomen verhuizing.
Ik heb onder voorbehoud van financiering een huis gekocht. Het adres is [adres 2] in [woonplaats 3] . Ik zal morgen de kinderen hier ook over informeren dat er een kans is dat we gaan verhuizen.
Zodra het zeker is en we daadwerkelijk gaan verhuizen laat ik je dat uiteraard weten. Ik zorg uiteraard gewoon dat alle verplichtingen ook vanaf daar gewoon door kunnen gaan zoals ook beschreven in het ouderschapsplan. Ik begrijp het ook als je dan wil afzien van de verplichting om de kinderen bij mij te brengen op mijn dagen als dat nodig is, ik vind het geen probleem om die verplichting om te zetten naar dat ik ze altijd bij je kom halen.”
2.8.
Na een mailwisseling tussen partijen over (bezwaar van de vrouw tegen) de verhuizing van de man en over (gebrek aan overleg over) aanmeldingen van de kinderen bij sportverenigingen heeft de vrouw op 17 juni 2024 per e-mail aan de man geschreven:
“Je laat me geen keus. Dit is dus de evaluatie van de tijdelijke uitbreiding. De conclusie is dat niet werkt, zie ons mail en appverkeer. Daarnaast ben ik met een tijdelijke uitbreiding akkoord gegaan, ervan uitgaande dat je in [woonplaats 1] / [woonplaats 2] zou blijven wonen. Je diende conform artikel 2.1 van het ouderschapsplan met mij te overleggen over een eventuele verhuizing. Er staat: bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf contact met elkaar opnemen. De afstand moet overbrugbaar zijn, zowel voor school als de activiteiten.
Per direct houden we de zorgregeling van het ouderschapsplan aan.
De donderdag is dus geen probleem meer en [minderjarige 2] gaat gewoon doen wat hij leuk vindt. Per vandaag zijn de kinderen dus om de week van vrijdag 9u tot maandag 9u bij jou.
(…).
2.9.
Daarop heeft de man bij e-mail van dezelfde dag de vrouw verzocht te bevestigen dat zij blijft meewerken aan de zorgregeling waarbij de kinderen om de week vanaf donderdag na school bij de man verblijven. De vrouw is bij haar standpunt gebleven. Toen de man op donderdag 20 juni 2024 naar school ging om de kinderen op te halen, stond ook de vrouw hen op te wachten en zijn de kinderen met haar meegegaan.
2.10.
Op 2 juli 2024 heeft de vrouw haar tegenverzoek (kinderen donderdag tot en met maandag bij de man - zie 2.6) in de bodemprocedure ingetrokken.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, samengevat en na eisvermeerdering:
a. a) de vrouw te veroordelen de zorgregeling na te komen waarbij de kinderen om de week van donderdag na school tot maandag naar school bij de man verblijven,
b) te bepalen dat partijen zich aanmelden voor een hulpverleningstraject bij de Blauwe Beer of een andere in goede justitie te bepalen organisatie, een intake inplannen en meewerken aan het vervolgens geadviseerde traject,
c) de vrouw te verbieden om beslissingen inzake de kinderen, zoals welke sport zij zullen beoefenen, zonder instemming van de man te nemen,
d) de man vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Duitsland met vakantie te gaan van 21 juli 2024 tot en met zondag 27 juli 2024 en de vrouw te veroordelen daaraan haar medewerking te verlenen door afgifte van de kinderen en hun reisdocumenten aan de man,
e) te bepalen dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vrouw,
f) de vrouw te gebieden de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man af te geven vóór 13 juli 2024, dan wel een in goede justitie te bepalen datum,
alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Toetsingskader en spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over minderjarige kinderen. Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek neemt de rechter in dergelijke gevallen een beslissing die in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
4.2.
Over (een aantal van) de geschilpunten in dit kort geding loopt een bodemprocedure bij deze rechtbank. Daarin is voor zover bekend nog geen zittingsdatum bepaald. De man stelt dat de vrouw zonder zijn instemming heeft beslist dat hij de kinderen een dag minder mag zien (sinds donderdag 20 juni 2024) en dat zij de paspoorten van de kinderen niet afgeeft voor zijn vakantie met de kinderen die op 21 juli 2024 begint. Daarmee heeft hij voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Vordering a). Reguliere omgang
4.3.
[naam] heeft namens de Raad op de zitting het volgende advies uitgebracht.
Een verdrietige en trieste situatie waarin drie jonge kinderen zich bevinden. De wijze waarop de ouders met elkaar omgaan is stuitend. Beide ouders zitten in de overtuigingsfase en blijven wijzen naar de ander en gunnen elkaar weinig tot niets. Beide ouders zullen bij zichzelf te rade moeten gaan wat ze in de onderlinge communicatie kunnen veranderen. Beide ouders blijven op partnerniveau communiceren en zullen bij zichzelf te rade moeten gaan wat ze nodig hebben om op ouderniveau te gaan communiceren. Beide ouders zijn van mening dat de andere ouder alles bepaalt. Realiseren beide ouders zich ook in wat voor positie de drie jonge kinderen zich bevinden? Wat het betekent voor hun kinderen dat ouders zo tegenover elkaar staan? Beide ouders handelen hierin niet in het belang van de kinderen. Beide ouders dienen hier per direct mee te stoppen en het belang van hun kinderen voorop te stellen. Beiden moeten de kinderen in de gelegenheid stellen om de kinderen een onbelast contact te laten hebben met beide ouders en een betekenisvol contact met beide ouders te kunnen opbouwen. Financiële belangen lijken een grote rol te spelen in de onderlinge communicatie en relatie van de ouders. Er zijn zorgen of er bij ouders voldoende sprake is van inzicht in eigen handelen; zij blijven vooral wijzen naar de ander.
Dat ouders niet met elkaar kunnen communiceren is geen juridische grond voor een verzoek tot eenhoofdig gezag. Zorgelijk dat moeder hiertoe een verzoek lijkt te gaan indienen. Het zet de situatie onnodig nog verder op scherp.
Verhuizing: het gaat hier om drie van de tien dagen dat de kinderen van school naar vader gaan. De afstand tussen [woonplaats 3] en [woonplaats 2] is geenszins onoverkomelijk. Vader is in staat en bereid om de kinderen te halen en te brengen. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen is zelfstandig reizen nog een eind weg.
Zorgregeling. Er zijn geen standpunten naar voren gebracht waaruit volgt dat een uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van de drie kinderen zou zijn.
4.4.
De voorzieningenrechter onderschrijft dit advies van de Raad. Niet gesteld of gebleken is dat de door partijen sinds februari 2024 uitgevoerde omgangsregeling (om de week donderdag tot maandag naar school bij de man) niet in het belang is van de kinderen. De vrouw vond dit zelf tot voor kort kennelijk ook: zij wilde op 24 mei 2024 deze regeling nog bestendigen blijkens haar tegenverzoek in de bodemprocedure (de beperking ‘om de week’ staat daar zelfs niet in). De redenen dat de vrouw de man nu de donderdag heeft ‘afgenomen’ (en haar tegenverzoek op 2 juli 2024 heeft ingetrokken) lijken, gelet op haar mailberichten, te zijn: de onenigheid tussen partijen over (het gebrek aan overleg over) sportactiviteiten e.d. van de kinderen en de voorgenomen verhuizing van de man naar [woonplaats 3] . Dat zijn op zichzelf echter geen redenen om een goed lopende omgangsregeling eenzijdig in te perken.
4.5.
Wat de verhuizing betreft zou dit wellicht anders kunnen zijn als de afstand tussen de huizen van de ouders zo groot wordt dat dit de omgang van de kinderen met een van de ouders in onredelijke mate zou hinderen of als (de gevolgen van) de verhuizing anderszins strijdig zou zijn met het belang van de kinderen. Daarvan is hier echter geen sprake. Door de voorgenomen verhuizing van de man zou het 15 à 20 minuten autorijden (14 à 18 kilometer, afhankelijk van de route) worden tussen zijn huis in [woonplaats 3] en dat van de vrouw (en de school) in [woonplaats 2] . Dat is niet ideaal, met name met het oog op het sociale leven van de kinderen, maar zeker niet onoverkomelijk. Er is bovendien geen wezenlijk verschil met de huidige afstand tussen [woonplaats 1] (waar de man nu woont) en [woonplaats 2] . Van een “onoverbrugbare” afstand zoals bedoeld in het ouderschapsplan is geen sprake. Overigens heeft de man ter zitting verklaard dat de verhuizing, met zijn nieuwe partner en haar kinderen, naar [woonplaats 3] nu pas voor november 2024 (niet in of vlak na de zomervakantie, zoals hij op 26 mei 2024 aan de vrouw had gemaild) gepland staat.
4.6.
De conclusie is dat de tot 20 juni 2024 uitgevoerde zorgregeling zo spoedig mogelijk moet worden hervat.
Vordering b). Hulpverlening
4.7.
Over de door de man gevorderde hulpverlening heeft [naam] namens de Raad op de zitting het volgende advies uitgebracht.
Hulpverlening is alleen zinvol als beide partijen het willen. Een dwangsom heeft geen zin. Partijen moeten een zakelijke relatie opbouwen, ze moeten nog een tijd lang samen ouder zijn. Ook de advocaten lijken alle schuld bij de andere ouder te leggen, maar dat is niet terecht. Beide ouders hebben schuld aan de ontstane situatie en beiden moeten iets aan de communicatie doen.
4.8.
De voorzieningenrechter onderschrijft ook dit advies van de Raad. Het is duidelijk dat de ouders over hun eigen pijn en frustraties – hoe begrijpelijk wellicht ook – heen moeten stappen en hun onderlinge communicatie in het belang van de kinderen drastisch moeten verbeteren. Hier ligt ook een taak voor de advocaten, die juist in familiezaken waarbij kinderen zijn betrokken de taak hebben om de-escalerend op te treden. De toon en omvang van de processtukken zijn wat dat betreft voor verbetering vatbaar.
4.9.
Hulpverlening bij de communicatie zouden de ouders goed kunnen gebruiken. Dan moeten echter, zoals de Raad terecht opmerkt, wel allebei de ouders dat willen. Aangezien de vrouw duidelijk heeft aangegeven op dit moment niet bereid te zijn om een hulpverleningstraject in te gaan, wordt niet aan die voorwaarde voldaan. Het afdwingen van medewerking door een veroordeling zal niet leiden tot het gewenste resultaat. De vordering daartoe zal daarom niet worden toegewezen.
Vordering c). Verbod eenzijdig beslissen
4.10.
Partijen hebben gezamenlijk gezag en zullen dus over belangrijke beslissingen aangaande de kinderen samen moeten beslissen. Uit de stukken en verklaringen van partijen blijkt dat dit van beide kanten niet soepel loopt en dat met name de vrouw zulke beslissingen vaak eenzijdig neemt. Uiteraard moet dat in de toekomst anders en beter, waarbij partijen dan voortaan ook tijdig en coöperatief op voorstellen en vragen van de andere ouder moeten reageren. De voorzieningenrechter vertrouwt erop dat dat ook zal gebeuren en acht een veroordeling, met dwangsom, deze keer nog niet nodig.
Vorderingen d), e) en f). Vakantie en paspoorten
4.11.
De man heeft zijn vordering om vervangende toestemming te verlenen voor de vakantie van de kinderen met de man van 21 tot en met 27 juli 2024 ter zitting ingetrokken omdat de vrouw de toestemming inmiddels heeft verleend. Het gedeelte van vordering d) betreffende afgifte van de reisdocumenten van de kinderen is, naar de voorzieningenrechter begrijpt, vervangen door de bij eisvermeerdering ingediende vordering f). De vrouw heeft zich ter zitting bereid verklaard de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man te overhandigen als hij de kinderen op 21 juli 2024 komt ophalen voor de vakantie. De man wil het echter niet op dat laatste moment laten aankomen met het risico dat het op dat moment toch misgaat. Dat is begrijpelijk, ook omdat hij onweersproken heeft gesteld dat hij de reisdocumenten van de kinderen in de zomer van 2022 niet heeft meegekregen van de vrouw en dat hij voor de herfstvakantie 2022 daarvoor een kort geding heeft moeten starten. Bovendien dient de vrouw de paspoorten op grond van het ouderschapsplan minimaal een week voor de vakantie aan de man af te geven.
4.12.
Een en ander betekent dat op vorderingen d) en e) niet meer hoeft te worden beslist en dat vordering f) zal worden toegewezen.
Slot
4.13.
De slotsom is dat vorderingen a) en f) worden toegewezen en de overige vorderingen afgewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt zoals vermeld in de beslissing.
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw de zorgregeling na te komen waarbij de kinderen om de week van donderdag na school tot maandag naar school bij de man verblijven,
5.2.
gebiedt de vrouw om de Nederlandse paspoorten van de kinderen aan de man af te geven vóór zaterdag 13 juli 2024,
5.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan een van de veroordelingen onder 5.1 of 5.2 voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.
Type: MAH
Coll: mb