ECLI:NL:RBAMS:2024:4135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/322631-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in Nederland

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Lublin, Polen, op 14 november 2023. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd op grond van artikel 6a, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW) en heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1989, was aanwezig bij de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat een voorwaarde is voor de weigering van de overlevering. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, wat de beslissing om de tenuitvoerlegging van de straffen in Nederland te bevelen rechtvaardigt. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en dat er geen aanleiding is om van deze bevoegdheid af te zien. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/322631-23
Datum uitspraak: 9 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2023 door
the District Court in Lublin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van der Wal namens zijn kantoorgenoot mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
een
judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin dated November 29th 2013, reference III K 1036/13;
een
judgment of the Lublin-Zachód Provincia Court of Lublin dated March 31st 2015, reference III K 1262/14.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
2 jaren;
jaren,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog:
2 jaren;
1 jaar, 7 maanden en 23 dagen.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon heeft erkend dat hij in persoon is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid. Hij heeft verklaard dat hij tegen vonnis 2 hoger beroep heeft aangetekend en dat hij ten behoeve daarvan een advocaat heeft gemachtigd. Het hoger beroep heeft echter niet plaatsgevonden door fouten in de procedure. Hierdoor heeft hij zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen. De raadsman van de opgeëiste persoon vindt de informatie die door de Poolse autoriteiten is verstrekt over de beroepsprocedure en de tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde straf onvoldoende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de Poolse autoriteiten hebben bericht dat beide vonnissen executeerbaar zijn. In het eerste vonnis is oorspronkelijk een voorwaardelijke straf opgelegd, die is tenuitvoergelegd vanwege een nieuw feit, te weten het feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeel in vonnis 2. Bij de behandeling van die zaak was hij in eerste aanleg aanwezig en vanwege formele fouten in de procedure heeft behandeling in hoger beroep niet plaatsgevonden. Zodoende is de rechtbank in eerste aanleg de hoogste instantie die heeft geoordeeld over schuld en straf en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Het oordeel van de rechtbank
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 mei 2024 blijkt dat de vrijheidsstraf in vonnis 1 aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Naar aanleiding van het feit waarvoor hij bij beslissing van
the Lublin-Zachód Provincia Court of Lublinvan 31 maart 2015 (vonnis 2) is veroordeeld, is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW, in casu vonnis 2.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 31 maart 2015 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]
De opgeëiste persoon heeft tegen vonnis 2 hoger beroep ingesteld. Daarbij was sprake van formele fouten, die blijkens de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan hemzelf te wijten waren. Dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in dit verband zijn geschonden, is niet gebleken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de zaak niet behandeld is in hoger beroep en dat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden, zodat alleen de procedure in eerste aanleg behoeft te worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Nu de opgeëiste persoon zowel ten aanzien van vonnis 1 als ten aanzien van vonnis 2 is verschenen bij de processen die tot de beslissingen hebben geleid, is de weigeringsgrond als bedoeld in dit artikel niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1 en 2: telkens diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 17 juni 2024 volgt dat dit niet het geval is.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Lublin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (