Dit onderdeel betreft, kort gezegd, het beroep van Medi Pharma en [eiser 2] op dwaling. Dit beroep kan alleen tegenover VBP als contractuele wederpartij worden gedaan.
Artikel 6:228 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is (a) indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten en/of (b) indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten de dwalende had behoren in te lichten.
VBP heeft in 2020 een financieel product aangeboden aan een, wat zij in het prospectus noemt, selecte groep van obligatiehouders. Iedere obligatiehouder moest minimaal EUR 100.000,00 investeren. Dat is een aanzienlijk bedrag. De door VBP verzwegen rol van [naam 3] , iemand met een justitieel verleden op het gebied van beleggingsfraude, als initiator van het product en in het kader van de obligaties ook werkzaam voor of bij VBP, is evident informatie die relevant is bij de beslissing om in deze obligaties te investeren. Dat ook VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] dat wisten volgt al uit het feit dat zij hebben meegewerkt aan het verhullen van de betrokkenheid van [naam 3] voor de (potentiële) investeerders. Zij waren er immers van op de hoogte dat [naam 3] contact onderhield met beleggers onder de naam ‘ [naam 1] ’ en hebben dat toegestaan. Daarnaast is in het prospectus vermeld dat het initiatief voor de obligaties afkomstig was van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] terwijl het initiatief in werkelijkheid afkomstig was van [naam 3] .
De door VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aangevoerde omstandigheid dat de financiële toezichthouders tegen het uitvoeren van werkzaamheden door [naam 3] voor of bij VBP geen bezwaar hadden, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de door VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aangevoerde omstandigheid dat iedereen, ook [naam 3] , een tweede kans verdient. VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] kunnen en mogen hierover alleen voor zichzelf beslissen en in elk geval niet voor investeerders van wie zij minimaal EUR 100.000,00 verlangen. [eiser 2] heeft ter zitting van 29 mei 2024 nog eens uitdrukkelijk verklaard dat hij, als hij van de aanwezigheid van [naam 3] in de VBP-organisatie had geweten, geen obligaties zou hebben gekocht. VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben dit niet, althans niet voldoende, bestreden. De enkele door hen aangevoerde omstandigheid dat [eiser 2] bereid was risico’s te nemen is in dit verband niet voldoende. Tot de aan beleggen eigen risico’s behoort niet het risico van niet juiste en/of niet volledige informatie door de contractuele wederpartij. Ook de door VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aangevoerde robuuste juridische (zekerheden)structuur van de obligaties kan hen niet baten. Zelfs als daarvan sprake zou zijn geweest, waarover hierna meer, kan dat geen afbreuk doen aan het door [eiser 2] gestelde causale verband tussen de rol van [naam 3] bij de obligaties en zijn beleggingsbeslissing. Daarnaast geldt dat van een solide juridische structuur waardoor het geld van de investeerders beschermd zou zijn tegen oneigenlijk gebruik en zekerheden zouden zijn gevestigd ten behoeve van de nakoming van de verplichtingen tegenover (uiteindelijk) de beleggers, geen sprake was. Dat begint al met de centrale rol van [naam 5] die, zoals VBP, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zelf aanvoeren, door [naam 3] bij hen is geïntroduceerd en voor hen daarvoor een onbekende was. Dat blijkt verder uit de omstandigheid dat het medebestuurderschap van VBP van VBP Feeder er kennelijk niet aan in de weg stond dat [naam 5] het geld overmaakte naar een andere (eigen) vennootschap dan was afgesproken (welke andere vennootschap het geld vervolgens niet overmaakte aan Manustin Holdings II Ltd. (hierna: Manustin)). Dat blijkt tot slot uit de omstandigheid dat Manustin nog altijd geen vastgoed in eigendom heeft dat kan dienen als zekerheid voor, uiteindelijk, de obligatiehouders. Meer dan beloften van [naam 5] zijn er nooit geweest en er is in de structurering van de beoogde investering geen enkel controle- of sturingsmechanisme ingebouwd om te voorkomen dat het geld van de investeerders door [naam 5] voor andere doeleinden werd gebruikt en – naar het zich laat aanzien – is verdwenen.
De tussen [eiser 2] en VBP tot stand gekomen overeenkomst is dan ook vernietigbaar op grond van dwaling.