Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2024 in de zaak tussen
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit Amsterdam, verzoekers
Inleiding
Overwegingen
20 juni 2024, opvang nodig hebben. De GGD heeft vervolgens per mail op 17 juni 2024 en 18 juni 2024 gemeld dat het gezin niet in aanmerking komt voor noodopvang.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3 juli 2024 onderzoek gedaan. Uit het verslag blijkt dat bij [verzoeker 1] de SCIL is afgenomen, een screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking. Het volgende komt naar voren:
Een score van 19 of lager is een indicatie voor een licht verstandelijke beperking. Een score van 20 of hoger is een indicatie voor vermoedelijk geen LVB. Meneer behaalt op de screener een score van 6. Op basis van deze score kan met een zekerheid van 95% worden gesteld dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking. Om het niveau van functioneren met zekerheid vast te kunnen stellen zou aanvullend diagnostisch onderzoek gedaan moeten worden.’en
‘Daarnaast worden er in het dagelijks functioneren van meneer opvallendheden gezien die kunnen duiden op een laag cognitief niveau, waaronder dat het hem tot op heden niet is gelukt een stabiele woonsituatie te organiseren, en de moeite die hij heeft met plannen en organiseren, het begrijpen van informatie en het overzien van gevolgen van zijn handelen. Daarnaast is het opvallend dat hij zowel de Nederlandse als de Franse taal niet goed lijkt te beheersen. Er kan gesteld worden dat er sterke aanwijzingen zijn dat meneer [verzoeker 1] veel moeite heeft met leren en dat er sprake is van een laag cognitief niveau van functioneren.’
18 juni 2024 niet is ingegaan op de hierboven genoemde bepalingen van internationaal recht. De GGD heeft slechts in een regel gemeld dat het gezin niet in aanmerking komt voor toelating tot de noodopvang. Enige toelichting, onderbouwing of belangenafweging ontbreekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder op grond van artikel 3 van het IVRK kenbaar een gemotiveerde afweging moeten maken tussen de belangen van de kinderen van verzoekers en het belang van het restrictieve toewijzingsbeleid voor noodopvang. De voorzieningenrechter is daarom voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt berust op een motiveringsgebrek. Dit klemt temeer nu de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft aangegeven dat verweerder niet wil dat kinderen op straat slapen. De GGD opperde in de e-mails bovendien dat moeder en kinderen terug kunnen naar Guinee. Kennelijk ging de GGD er toen vanuit dat de moeder en de kinderen geen verblijfsrecht hebben in Nederland. Omdat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben kan verweerder dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van hen vragen.