ECLI:NL:RBAMS:2024:4119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/6884
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening boete remigratie-uitkering en beslagvrije voet in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een in Suriname woonachtige vrouw, tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) behandeld. Eiseres ontving een remigratie-uitkering, maar de SVB vorderde een terugbetaling van teveel betaalde uitkeringen en legde een boete op van € 1.486,48 omdat eiseres niet tijdig had doorgegeven dat zij gedetineerd was. De SVB weigerde het verzoek van eiseres om de boete te herzien, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht de boete niet heeft herzien. Eiseres stelt dat haar financiële situatie, inclusief schulden en het inkomen van haar echtgenoot, aanleiding zou moeten zijn om de boete te herzien. De SVB betwist dit en stelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de boete onterecht is opgelegd. De rechtbank bevestigt dat de SVB de regels omtrent de beslagvrije voet correct heeft toegepast, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar situatie uitzonderlijk is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de boete en het inhoudingsbedrag in stand blijven. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van bewijs bij verzoeken om herziening van boetes in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Paramaribo, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (de SVB)

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de SVB om de aan eiseres opgelegde boete van € 1.486,48 te herzien.
1.2.
De SVB heeft dit verzoek met het besluit van 23 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 december 2023 heeft de SVB beslist op het bezwaar van eiseres. De SVB is bij de weigering gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft gedetineerd gezeten vanaf 4 oktober 2020. Daarom kreeg eiseres met ingang van december 2020 geen remigratie-uitkering en tegemoetkoming ziektekosten meer. [1] Omdat eiseres niet op tijd aan de SVB had doorgegeven dat zij gedetineerd zat heeft zij over een periode te veel uitbetaald gekregen. Het gaat om een bedrag van € 2.972,95. Eiseres moet dit bedrag terug betalen. Daarnaast heeft eiseres een boete opgelegd gekregen van € 1.486,48, omdat zij niet op tijd had doorgegeven dat zij gedetineerd was. [2]
2.2.
Op 22 augustus 2022 is eiseres in vrijheid gesteld en zij ontvangt vanaf september 2022 een remigratie-uitkering en tegemoetkoming ziektekostenverzekering. De SVB vordert de teveel betaalde uitkering en de boete in door maandelijks een bedrag in te houden op haar remigratie-uitkering. Bij het primaire besluit van 23 mei 2023 heeft de SVB de invorderingstermijn van 2 jaar verlengd naar 3 jaar. Hierdoor wordt met ingang van juni 2023 € 111,48 ingehouden. Het bedrag dat eiseres aan remigratie-uitkering en tegemoetkoming ziektekostenverzekering [3] uitbetaald krijgt bedraagt daardoor (€ 505,17 - € 111,49=) € 393,69 netto per maand. Vanaf juli 2023 wordt er € 112,- per maand ingehouden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering van de SVB om de boete te herzien. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Over de weigering om de boete te herzien
4.1.
Eiseres stelt dat de boete had moeten worden herzien, gelet op de omstandigheden, zoals het inkomen van eiseres en haar echtgenoot. Voorts heeft eiseres schulden en door de opgelegde boete zal ze jaren in armoede moeten leven.
4.2.
Volgens de SVB gaat het bij een herzieningsverzoek om nieuwe feiten en omstandigheden. Die zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Volgens de SVB is geen fout gemaakt bij het opleggen van de boete. De boete is niet onmiskenbaar onjuist. De SVB heeft verder aangegeven dat eiseres naar verwachting in september de schuld bij de SVB heeft afgelost.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat geen sprake is van een onmiskenbaar onjuiste boete. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan eiseres om feiten en omstandigheden te stellen. Het gaat hier immers om een verzoek om herziening. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dat niet dan wel onvoldoende heeft gedaan. De rechtbank licht dit toe. Op de uitkering van eiseres is beslag gelegd. Daarom is aannemelijk dat eiseres weinig te besteden heeft. In het geval van eiseres is bij de beslaglegging rekening gehouden met de beslagvrije voet. De beslagvrije voet zorgt er voor dat er een minimumbedrag overblijft om van te leven. Er kunnen zich evenwel situaties voordoen waardoor het haast niet mogelijk of nagenoeg onmogelijk is om in het levensonderhoud te voorzien vanwege het feit dat er een beslag ligt op het inkomen. Het is aan eiseres om inzichtelijk te maken dat zo’n situatie zich in haar geval voordoet. Dat heeft ze niet gedaan. Eiseres heeft geen inzicht in haar lasten en uitgaven gegeven. De financiële situatie waarin zij verkeert kan daardoor niet worden beoordeeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de SVB in het aangevoerde geen aanleiding had hoeven zien om tot herziening van de boete over te gaan.
4.4.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de gemeente Utrecht beslag heeft gelegd onder de SVB vanwege een grote schuld van eiseres bij die gemeente geen aanleiding om anders te oordelen. Het gaat hier om een schuld bij een andere instantie dan de SVB. Hoelang er inhoudingen op de uitkering zullen plaatsvinden vanwege die schuld is een toekomstige onzekere gebeurtenis. Daar komt bij dat de SVB daar niet over gaat.
Over de beslagvrije voet
5.1.
Eiseres voert aan dat de SVB ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de kwestie rondom de beslagvrije voet. Ondanks dat de regels omtrent de beslagvrije voet strikt genomen niet op haar van toepassing zijn, zijn haar omstandigheden niet anders dan van iemand die in Nederland woonachtig is. Het inkomen waar eiseres over beschikt is lager dan het sociaal minimum dat voor haar geldt. Eiseres is gehuwd en het inkomen van haar echtgenoot ligt rond de € 110,- per maand. Eiseres heeft ook schulden. Door de opgelegde boete zal ze jaren in armoede moeten leven.
5.2.
De SVB stelt zich op het standpunt dat het maandelijks op de uitkering ingehouden bedrag van thans € 112,- in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 475da van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). In dat artikel staat dat voor personen zonder woonadres in Nederland een beslagvrije voet geldt van 47,5% van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet (Pw) en dat voor een persoon in het buitenland hierop een factor wordt toegepast. Voor eiseres geldt factor 0,4.
Daarmee kan volgens de SVB de volgende berekening worden gemaakt:
47,5% van € 1.834,04 = € 871,17
€871,17 x 0,4 = € 348,47
Eiseres ontvangt een remigratie-uitkering van € 528,14. Rekening houdend met een beslagvrije voet van € 348,75 blijft er in elk geval een aflossingscapaciteit over van € 179,67. De SVB benut niet de hele aflossingscapaciteit, omdat de SVB de aflossing spreidt over 3 jaar in plaats van 2 jaar. Hierdoor houdt eiseres iedere maand meer over om van te leven.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres de berekening van de beslagvrije voet niet heeft bestreden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de berekening niet in overeenstemming zou zijn met de geldende regels. In de bijlage bij de uitspraak zijn deze regels opgenomen. Uit het enkele feit dat de SVB de regels inzake de beslagvrije voet toepast en de aflossingsperiode heeft veranderd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de SVB wel degelijk aandacht heeft besteed aan deze kwestie. Met betrekking tot hetgeen eiseres aanvoert over het gedurende lange tijd in armoede leven verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder “Over de weigering om de boete te herzien” heeft overwogen. De beroepsgrond over de beslagvrije voet treft geen doel.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de boete en het inhoudingsbedrag in stand blijven. Voor vergoeding van griffierecht of veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van R. Luiten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
De griffier is niet in staat te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel 475da

4. Indien de geëxecuteerde op grond van de basisregistratie personen geen woonadres in Nederland heeft, bedraagt de beslagvrije voet 47,5% van de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de Participatiewet. Indien de geëxecuteerde buiten Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, wordt de beslagvrije voet vermenigvuldigd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde factor.

Artikel 475fa

Indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, kan de kantonrechter op verzoek van de geëxecuteerde de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn verhogen.

Besluit beslagvrije voet

Artikel 6. Woonlandfactor

1. De factor, bedoeld in artikel 475da, vierde lid, van de wet wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
2. De factor wordt zodanig bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de schuldenaar woonachtig is en dat van Nederland maar tot maximaal een factor 1,0.

Regeling beslagvrije voet

Artikel 1. Woonlandfactor

1. De factor, bedoeld in artikel 6 van het Besluit beslagvrije voet, bedraagt de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen factor.
2. Als het land niet in bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen bedraagt de factor 1,0.

Bijlage 1. behorende bij artikel 1 van de Regeling beslagvrije voet

Suriname 0,4

Participatiewet

Artikel 21. Normen 21–pensioengerechtigde leeftijd

Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoners: € 1.283,83;
b. gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, zonder kostendelende medebewoners: € 1.834,04.

Voetnoten

1.Zie het besluit van 9 juni 2021.
2.Zie het besluit van 20 augustus 2021.
3.Het bedrag van € 505,17 is opgebouwd uit de remigratie-uitkering van € 441,06 en de tegemoetkoming ziektekostenverzekering van € 64,11.