7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft meerdere malen samen met anderen veelal bejaarde personen opgelicht door middel van zogenoemde babbeltrucs. Verdachte en medeverdachten hebben zich hierbij voorgedaan als bankmedewerkers en medewerkers van de politie, en hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij bij de slachtoffers wisten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal zijn de slachtoffers bewogen tot afgifte van sieraden, bankpassen, creditcards en pincodes en hebben zij toegang verleend tot hun bankrekening op hun laptop of telefoon. Op deze manier heeft verdachte met de ontfutselde bankpassen, creditcards en pincodes grote geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers gehaald. In een enkel geval is dit bij een poging gebleven.
Verdachte was uit op het snel in handen krijgen van hoge geldbedragen en heeft enkel uit financieel gewin en pure gemakzucht gehandeld. Verdachte heeft geen oog gehad voor de kwetsbaarheid en de belangen van de slachtoffers. Uit de aangiftes en de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij van [aangever] volgt ook dat verdachte met zijn handelen gevoelens van onveiligheid en angst heeft veroorzaakt. Door de geraffineerde en uiterst laffe wijze van oplichting heeft verdachte niet alleen geld en sieraden van de slachtoffers afgenomen, maar ook hun gevoel van vertrouwen in de medemens en veiligheid. Bovendien neemt verdachte ook niet daadwerkelijk de verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij lijkt zich niet schuldig te voelen en meent dat het allemaal zo ernstig niet is omdat de slachtoffers vaak (gedeeltelijk) gecompenseerd worden door de bank of de verzekering. Ter zitting heeft hij zich weliswaar tot de benadeelde partij [aangever] gewend met een verontschuldiging maar zij – een vrouw van in de 90 – heeft die verontschuldiging teruggekaatst met daarbij de opmerking ‘lamstraal, je bent een lamstraal’. Dat is gelet op de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan een invoelbare maar nog gematigde uitdrukking.
Bij dit alles komt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en daarvoor nog in een proeftijd liep én nadat zijn voorlopige hechtenis voor het op 17 april 2023 gepleegde feit was geschorst, opnieuw soortgelijke feiten is gaan plegen. Verdachte lijkt op geen enkele manier doordrongen te zijn dat zijn handelen, naast moreel verwerpelijk, in strijd is met de wet.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte tweemaal is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten (oplichting, fraude met betaalproducten) en dat hij ten tijde van het plegen van de huidige feiten in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 maart 2024. [naam 5] , reclasseringswerker, heeft ter zitting verklaard niet te hebben geweten dat verdachte een bekentenis heeft afgelegd, waardoor haar advies inhield om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ter zitting heeft zij haar advies gewijzigd en geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden als eerder geadviseerd in de rapportage van 11 augustus 2023, te weten als een meldplicht, ambulante behandeling (bij De Waag), begeleid wonen en meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening.
Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt dit advies met betrekking tot het volwassenenstrafrecht over, nu er gelet op de ontwikkeling van verdachte geen gronden zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie geven als richting voor oplichting van de omvang als hier aan de orde zes weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf per feit. De officier van justitie heeft zijn eis aan de hand van deze richtlijnen geformuleerd. De rechtbanken hebben hun eigen algemene oriëntatiepunten voor fraude, die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In deze zaak is de opgetelde waarde van het schadebedrag ruim € 26.000,- en is sprake is van medeplegen als strafverzwarende omstandigheid. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat (mede) gelet op de persoon van verdachte geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal daarom – mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten – afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 3.712,50 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd omdat in de bijlage ervan wordt verwezen naar 3 transacties van in totaal € 2.300,- en 2 van in totaal € 2.562,50 zonder dat zichtbaar is waar die bedragen op zien. Zij verzoekt daarom de vordering af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren.
Vaststaat dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden. Zij vordert minder dan de € 5.100,- die van haar gestolen zijn. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 3.712,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Omdat sprake is van medeplegen van oplichting zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 1.801,70 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd geen opmerkingen over deze vordering te hebben en verzoekt deze hoofdelijk op te leggen.
Vaststaat dat [benadeelde partij 2] als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden, die naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.801,70 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 8 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Omdat sprake is van medeplegen van de oplichting zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Benadeelde partij[naam 6] N.V.
[naam 7] , optredend namens [naam 6] N.V. vordert een bedrag van € 9.650,- wegens het schadeloosstellen van benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie vindt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat [naam 7] gerechtigd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de onderbouwing ontbreekt dat de heer [naam 7] bevoegd is om namens [naam 6] N.V. op te treden en dat de vordering evenmin is ondertekend.
De rechtbank stelt vast dat het voegingsformulier kennelijk door [naam 6] N.V. is ingediend maar niet is ondertekend. De rechtbank stelt verder vast dat zich in het dossier geen uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam 6] N.V. bevindt of een geldige volmacht. Daarmee is voor de rechtbank niet vast te stellen of [naam 7] gerechtigd is namens [naam 6] N.V. op te treden. Gelet daarop zal de rechtbank de vordering van [naam 6] N.V. niet-ontvankelijk verklaren.
Benadeelde partij[aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert een bedrag van € 17.727,29 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde, te weten € 500 aan gepind geld, € 16.375 voor weggenomen sieraden, €100 voor het opmaken van het taxatierapport van de sieraden en € 752,29 voor het vervangen van het slot van de voordeur van de benadeelde partij.
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het geldbedrag van € 500,- geen opmerkingen gemaakt. Met betrekking tot de sieraden verzoekt zij de vordering van € 16.375 aanzienlijk te matigen en – gelet op het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag van € 3.000,- – vervolgens niet -ontvankelijk te verklaren wegens een gebrek aan voldoende onderbouwing. Met betrekking tot de kosten voor het opstellen van het taxatierapport van € 100,- heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit geen materiële schade is.. De kosten voor het vervangen van sloten ad € 752,29 betreffen geen rechtstreekse schade. Zij verzoekt deze posten af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het taxatierapport en de sloten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen wat is bewezenverklaard en deze posten. De rechtbank wijst de vorderingen voor deze posten ad € 852,29 daarom af.
Met betrekking tot de vordering van € 16.375,- voor de gestolen sieraden is de rechtbank van oordeel dat het taxatierapport onvoldoende onderbouwing biedt voor het gevorderde bedrag. De taxatie is tot stand gekomen op basis van beknopte beschrijvingen en een aantal foto’s waarop te zien is dat er sieraden door de benadeelde partij worden gedragen Er is geen inventarisatie of taxatie beschikbaar die is opgemaakt toen de sieraden nog in bezit waren van het slachtoffer. De taxateur heeft aldus niet kunnen vaststellen van welke materialen de sieraden zijn gemaakt, hoeveel sieraden het betreft en hoe hun staat is. Mede gelet op de eerste – aanzienlijke lagere- schatting van de waarde van de sieraden ten tijde van de aangifte zal de rechtbank de waarde van de sieraden schatten op € 5.000,- Door de verzekeraar is inmiddels een bedrag van € 3.000,- vergoed zodat de rechtbank de vordering terzake de sieraden zal toewijzen voor een bedrag van € 2.000,-. Tevens wijst de rechtbank het bedrag van € 500,- toe, te weten het met de meegenomen bankpas gepinde bedrag. In totaal wijst de rechtbank dus een bedrag van € 2.500 aan materiële schade toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling en de vordering van de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk zal verklaren.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Omdat sprake is van medeplegen van de oplichting zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- telefoontoestel, merk Apple SE, kleur zwart (PL1300-2023085402-G6329114);
- enveloppe, kleur oranje (PL1300-2023085402-G6329116).
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, respectievelijk uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-180485-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 april 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
jeugddetentievoor de duur van 123 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel zich niet zal houden aan dit vonnis opgenomen bijzondere voorwaarden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.