3.4Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast, zoals die zijn gebleken uit het dossier.
Verdachte is de man die de bestuurder is geweest van het voertuig met kenteken [kenteken] op 27 maart 2024. Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2024, waarin verbalisanten dit voertuig met dit kenteken het parkeerterrein op zien rijden. De bestuurder was een man met een donkere huidskleur en een baard. Verdachte is even later door verbalisanten op de snelweg staandegehouden in verband met een verkeerscontrole. Op dat moment bevond verdachte zich in het voertuig met kenteken [kenteken]. Hij voldeed aan de omschrijving van de bestuurder die op het parkeerterrein is gezien. Op vordering van de verbalisanten overhandigde hij een kentekenbewijs met dit kenteken en een identiteitsbewijs waar zijn persoonsgegevens op stonden. Op vragen van de verbalisanten waar verdachte net vandaan kwam, antwoordde hij dat hij uit Amsterdam kwam. Aangezien verbalisanten verdachte uit Uithoorn hebben zien wegrijden, deelden zij hem de cautie mede. De verbalisanten vroegen nogmaals waar hij vandaan kwam. Verdachte antwoordde dat hij bij een vriend was geweest die woont in een hotel in Uithoorn. De naam van de vriend wil hij niet geven. Gelet op het voorgaande is de verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet degene is geweest die op het parkeerterrein van het hotel in Uithoorn is geweest volstrekt onaannemelijk.
Verder staat op basis van de waarnemingen van de verbalisanten zoals blijkt uit hetzelfde proces-verbaal van bevindingen vast dat medeverdachte [medeverdachte] de auto van verdachte is ingestapt op het parkeerterrein. Hij is weliswaar een minuut door de verbalisanten uit het oog verloren, maar daarna wordt immers gezien dat hij uitstapt. Voordat hij de auto instapte, had de medeverdachte slechts een telefoon in zijn hand. Toen [medeverdachte] – slechts een minuut later – de auto uitstapte, had hij een gele plastic tas van supermarkt Jumbo in zijn hand. De verbalisanten zagen dat deze tas gevuld was met een vierkante of rechthoekige voorwerp van twintig bij twintig centimeter. De tas moet uit de auto van verdachte zijn gekomen... Daarmee staat ook vast dat [medeverdachte] een gele plastic tas uit de auto van verdachte heeft gekregen.
De woning van [medeverdachte] is korte tijd later doorzocht. Daar is een gele plastic tas met daarin een groot contant geldbedrag aangetroffen. Dit geldbedrag is later door de politie geteld. Het bleek om een bedrag van € 109.000,- te gaan. Gelet op het zeer korte tijdbestek tussen het observeren van ‘de overdracht’ van de gele tas in de auto van verdachte en het aantreffen van een soortgelijke gele tas in de woning van medeverdachte [medeverdachte] en de beschrijving van verbalisanten dat de tas bij de overdracht vol leek te zitten met een rechthoekig voorwerp, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het om dezelfde tas gaat. De rechtbank stelt daarom vast dat de gele tas die in de woning is aangetroffen dezelfde isgele tas als die even daarvoor in de handen van [medeverdachte] is gezien moet zijn toen hij uit de auto van verdachte stapte. De rechtbank betrekt hierbij dat er ook geen enkele aanleiding is om aannemelijk te achten dat er een ander scenario is geweest; verdachte geeft geen enkele verklaring voor zijn aanwezigheid ter plaatste in Uithoorn- hij ontkent ter zitting immers daar te zijn geweest- en [medeverdachte] beroept zich op zijn zwijgrecht.
Voorhanden hebben en overdragen
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in zijn auto aangetroffen geld voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is. Voor het voorhanden hebben van dit geld is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het geldbedrag of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
Als bestuurder van de auto wordt verdachte wordt verondersteld dat verdachte weet wat er in die auto ligt, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven en uit het dossier zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit voortvloeit dat verdachte niet bekend was of kon zijn met het geldbedrag.
Dat de verbalisanten niet hebben gezien dat de tas fysiek uit de handen van verdachte in de handen van [medeverdachte] is gegeven, maakt dat niet anders. Ook het feit dat bij het DNA-onderzoek en het dactyloscopisch onderzoek geen sporen van verdachte zijn aangetroffen, is niet ontlastend. Immers staat in beide onderzoeksrapporten duidelijk dat het niet aantreffen van deze sporen niet uitsluit dat verdachte de tas en het geld heeft aangeraakt; vast staat alleen dat zijn (eventuele) sporen niet zijn gevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het geldbedrag in de gele tas. Verdachte had dit geldbedrag dan ook voorhanden en heeft dit overgedragen aan [medeverdachte].
Vermoeden van witwassen
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het geld dat in de gele tas is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit feit vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, zoals in de onderhavige zaak, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Witwassen bewezen
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft geen enkele verklaring voor de herkomst van het geldbedrag gegeven. Er kan dan ook onmogelijk worden gesproken over een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld in de gele tas onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit moet hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen met [medeverdachte] bewezen.