ECLI:NL:RBAMS:2024:4106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/133772-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag in vereniging met een ander

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 109.000,-. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het in vereniging witwassen van dit geldbedrag, dat op 27 maart 2024 in Uithoorn werd aangetroffen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de verdachte op het parkeerterrein van een hotel werd gezien in de nabijheid van een medeverdachte, die later met een gele plastic tas vol geld werd aangetroffen in zijn woning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van het geld en dat het afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het witwassen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er geen direct bewijs was van de overdracht van de tas. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden en het gedrag van de verdachte en de medeverdachte voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van het witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/133772-24
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M. Buchel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2024, te Uithoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) een contant geldbedrag van in totaal 109.000 euro, althans een of meer
voorwerpen
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 27 maart 2024 bevonden verbalisanten zich in burger gekleed en met een speciale opdracht belast op het parkeerterrein van het [naam hotel]. Zij zagen een man, die later medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte])bleek te zijn, het parkeerterrein op komen lopen. [medeverdachte] liep bellend en om zich heen kijkend het terrein over. Op een gegeven moment zagen zij een voertuig met kenteken [kenteken] in de richting van het parkeerterrein rijden. Verbalisanten zagen vervolgens dat [medeverdachte] in de richting van de auto liep. Na ongeveer een minuut geen zicht te hebben gehad op de situatie, zagen verbalisanten dat de auto geparkeerd stond voor de slagboom van het parkeerterrein van het hotel en dat [medeverdachte] daar met een gele plastic tas van supermarkt Jumbo uitstapte vanuit de bijrijderskant. In deze tas leek een vierkant of rechthoekig voorwerp te zitten, waardoor de tas strak gespannen stond. Bij verbalisanten ontstond daardoor het vermoeden dat zojuist in de auto een drugsdeal heeft plaatsgevonden. [medeverdachte] is weggelopen.. Het voertuig is weggereden. Dit is even later op de snelweg door andere verbalisanten gestopt in verband met een verkeerscontrole. Verdachte bleek de bestuurder. De verbalisanten hebben, na ondervraging van de verdachte, het voertuig doorzocht. Omdat de verbalisanten niets hadden gevonden, kon verdachte zijn weg vervolgen. Intussen ging het onderzoek naar [medeverdachte] ter plekke in Uithoorn door. Na enig onderzoek hebben verbalisanten de woning van [medeverdachte] gevonden, hem daar aangehouden in verband met een verdenking van drugshandel en de woning doorzocht. Bij die doorzoeking zijn (naar later bleek) verdovende middelen, verschillende goederen die in verband kunnen worden gebracht met drugshandel en een gele plastic tas van supermarkt Jumbo met daarin € 109.000,- contant geld aangetroffen. Verdachte had toen al zijn weg vervolgd. Hij is naar aanleiding van de vondst van het geld in de gele tas in de woning van [medeverdachte] gesignaleerd en later aangehouden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging witwassen van het contante geldbedrag in de gele tas.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen. Gelet op de omstandigheden waaronder het geldbedrag bij [medeverdachte] is aangetroffen en de waarnemingen van de verbalisanten van ‘de overdracht’ op het parkeerterrein, is er sprake van een witwasvermoeden. Verdachte heeft het geld voorhanden gehad en heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Daarmee staat vast dat het geld uit enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat verdachte daarvan wist.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent degene te zijn geweest die op het parkeerterrein is gestopt. Het dossier biedt geen bewijs dat verdachte de tas heeft overgedragen aan [medeverdachte], omdat de daadwerkelijke overdracht niet is waargenomen door de verbalisanten. Daarnaast is uit het dossier niet gebleken waar het geld vandaan zou komen. Verder staat niet vast dat de tas die in de woning is aangetroffen dezelfde tas betreft als die bij medeverdachte [medeverdachte] is gezien nadat hij volgens de verbalisant de auto van verdachte zou zijn uitgestapt. Ook is niet vast te stellen dat verdachte wetenschap en/of beschikkingsmacht over dit geld heeft gehad. Dit wordt ondersteund door het feit dat er DNA-onderzoek en dactyloscopisch onderzoek aan de tas en het geld heeft plaatsgevonden, maar dit niet heeft geleid tot ontdekking van sporen afkomstig van verdachte.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast, zoals die zijn gebleken uit het dossier.
Verdachte is de man die de bestuurder is geweest van het voertuig met kenteken [kenteken] op 27 maart 2024. Dit blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2024, waarin verbalisanten dit voertuig met dit kenteken het parkeerterrein op zien rijden. De bestuurder was een man met een donkere huidskleur en een baard. Verdachte is even later door verbalisanten op de snelweg staandegehouden in verband met een verkeerscontrole. Op dat moment bevond verdachte zich in het voertuig met kenteken [kenteken]. Hij voldeed aan de omschrijving van de bestuurder die op het parkeerterrein is gezien. Op vordering van de verbalisanten overhandigde hij een kentekenbewijs met dit kenteken en een identiteitsbewijs waar zijn persoonsgegevens op stonden. Op vragen van de verbalisanten waar verdachte net vandaan kwam, antwoordde hij dat hij uit Amsterdam kwam. Aangezien verbalisanten verdachte uit Uithoorn hebben zien wegrijden, deelden zij hem de cautie mede. De verbalisanten vroegen nogmaals waar hij vandaan kwam. Verdachte antwoordde dat hij bij een vriend was geweest die woont in een hotel in Uithoorn. De naam van de vriend wil hij niet geven. Gelet op het voorgaande is de verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet degene is geweest die op het parkeerterrein van het hotel in Uithoorn is geweest volstrekt onaannemelijk.
Verder staat op basis van de waarnemingen van de verbalisanten zoals blijkt uit hetzelfde proces-verbaal van bevindingen vast dat medeverdachte [medeverdachte] de auto van verdachte is ingestapt op het parkeerterrein. Hij is weliswaar een minuut door de verbalisanten uit het oog verloren, maar daarna wordt immers gezien dat hij uitstapt. Voordat hij de auto instapte, had de medeverdachte slechts een telefoon in zijn hand. Toen [medeverdachte] – slechts een minuut later – de auto uitstapte, had hij een gele plastic tas van supermarkt Jumbo in zijn hand. De verbalisanten zagen dat deze tas gevuld was met een vierkante of rechthoekige voorwerp van twintig bij twintig centimeter. De tas moet uit de auto van verdachte zijn gekomen... Daarmee staat ook vast dat [medeverdachte] een gele plastic tas uit de auto van verdachte heeft gekregen.
De woning van [medeverdachte] is korte tijd later doorzocht. Daar is een gele plastic tas met daarin een groot contant geldbedrag aangetroffen. Dit geldbedrag is later door de politie geteld. Het bleek om een bedrag van € 109.000,- te gaan. Gelet op het zeer korte tijdbestek tussen het observeren van ‘de overdracht’ van de gele tas in de auto van verdachte en het aantreffen van een soortgelijke gele tas in de woning van medeverdachte [medeverdachte] en de beschrijving van verbalisanten dat de tas bij de overdracht vol leek te zitten met een rechthoekig voorwerp, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het om dezelfde tas gaat. De rechtbank stelt daarom vast dat de gele tas die in de woning is aangetroffen dezelfde isgele tas als die even daarvoor in de handen van [medeverdachte] is gezien moet zijn toen hij uit de auto van verdachte stapte. De rechtbank betrekt hierbij dat er ook geen enkele aanleiding is om aannemelijk te achten dat er een ander scenario is geweest; verdachte geeft geen enkele verklaring voor zijn aanwezigheid ter plaatste in Uithoorn- hij ontkent ter zitting immers daar te zijn geweest- en [medeverdachte] beroept zich op zijn zwijgrecht.
Voorhanden hebben en overdragen
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in zijn auto aangetroffen geld voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is. Voor het voorhanden hebben van dit geld is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het geldbedrag of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
Als bestuurder van de auto wordt verdachte wordt verondersteld dat verdachte weet wat er in die auto ligt, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven en uit het dossier zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit voortvloeit dat verdachte niet bekend was of kon zijn met het geldbedrag.
Dat de verbalisanten niet hebben gezien dat de tas fysiek uit de handen van verdachte in de handen van [medeverdachte] is gegeven, maakt dat niet anders. Ook het feit dat bij het DNA-onderzoek en het dactyloscopisch onderzoek geen sporen van verdachte zijn aangetroffen, is niet ontlastend. Immers staat in beide onderzoeksrapporten duidelijk dat het niet aantreffen van deze sporen niet uitsluit dat verdachte de tas en het geld heeft aangeraakt; vast staat alleen dat zijn (eventuele) sporen niet zijn gevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het geldbedrag in de gele tas. Verdachte had dit geldbedrag dan ook voorhanden en heeft dit overgedragen aan [medeverdachte].
Vermoeden van witwassen
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het geld dat in de gele tas is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit feit vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, zoals in de onderhavige zaak, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Witwassen bewezen
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft geen enkele verklaring voor de herkomst van het geldbedrag gegeven. Er kan dan ook onmogelijk worden gesproken over een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld in de gele tas onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit moet hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen met [medeverdachte] bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 27 maart 2024, te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander
een contant geldbedrag van in totaal 109.000 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, in geval van een bewezenverklaring, een gevangenisstraf conform het voorarrest moet worden opgelegd, omdat verdachte een
first offenderis en hij bij een veroordeling zijn verblijfsrecht in de Europese Unie zal kwijtraken gelet op het door de Immigratie- en Naturalisatiedienst opgelegde inreisverbod naar aanleiding van deze strafzaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van ruim een ton samen met een ander. Dit bedrag droeg hij over aan die ander in een auto op een parkeerplaats. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daar met zijn handelen aan een bijdrage geleverd. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank hanteert de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten) die rechtbanken hebben vastgesteld als vertrekpunt voor de strafoplegging. Voor fraudedelicten, waaronder witwassen, geldt dat bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,- en € 125.000,- in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen vijf en negen maanden, in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Strafoplegging
Alles afwegende, acht de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. Aan verdachte wordt daarom een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het medeplegen van witwasssen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. C.P.E. Meewisse en mr. Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2024.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]