ECLI:NL:RBAMS:2024:4104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
13/108664-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor drugshandel en witwassen na aanhouding en doorzoeking

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie strafbare feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van 200 gram cocaïne en 550 gram heroïne, en het witwassen van een contant geldbedrag van € 109.000,-. De verdachte werd op 27 maart 2024 aangehouden na observaties door verbalisanten op een parkeerterrein in Uithoorn, waar hij verdacht gedrag vertoonde. Bij de doorzoeking van zijn woning werden niet alleen de verdovende middelen aangetroffen, maar ook diverse voorwerpen die bestemd waren voor de drugshandel, zoals telefoons, versnijdingsmiddelen en een weegschaal. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding en doorzoeking rechtmatig waren, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van de feiten, maar de rechtbank achtte hem wel schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen goederen verbeurd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/108664-24
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich op 27 maart 2024 in Uithoorn heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
het (medeplegen van het) opzettelijk telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/
afleveren/verstrekken/vervoeren/aanwezig hebben van 200 gram cocaïne en 550 gram heroïne;
Feit 2:
het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van heroïne en/of cocaïne door het voorhanden hebben van 200 gram cocaïne, 550 gram heroïne, een contant geldbedrag van € 109.645,-, telefoons, versnijdingsmiddelen, een weegschaal, een lamineermachine, een drukpers en persmallen;
Feit 3:
het medeplegen van het witwassen van een contant geldbedrag van € 109.000,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 27 maart 2024 bevonden verbalisanten zich op het parkeerterrein van het Amsterdam Hotel Uithoorn. Daar zien zij een man, die later verdachte blijkt te zijn, over het terrein lopen. Op een gegeven moment zien zij een voertuig het parkeerterrein op rijden. De verbalisanten verliezen ongeveer een minuut het zicht op de situatie en zien daarna verdachte de auto uitstappen met een gele plastic tas waarin een vierkant voorwerp zat van ongeveer 20 centimeter bij 20 centimeter. Bij verbalisanten ontstaat daardoor het vermoeden dat zojuist in de auto een drugsdeal heeft plaatsgevonden. Na enig onderzoek vinden verbalisanten de woning van verdachte. Zij treden binnen ter aanhouding en inbeslagneming. Zij doorzoeken de woning. Bij die doorzoeking zijn verdovende middelen, verschillende goederen die in verband kunnen worden gebracht met drugshandel en een gele plastic tas met daarin € 109.000,- contant geld aangetroffen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Er was sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De binnentreding, aanhouding en daarop volgende doorzoeking van de woning van verdachte op grond van de Opiumwet waren rechtmatig. Het daaruit verkregen bewijs is dan ook rechtmatig verkregen en leidt ertoe dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard. Met betrekking tot feit 1 en feit 2, verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van medeplegen omdat daarvan niet is gebleken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv en dus mocht verdachte niet worden aangehouden en zijn woning niet worden doorzocht. Er is sprake van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv en dus dienen alle goederen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen te worden uitgesloten van het bewijs. Dat heeft tot gevolg dat onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2. Verdachte verbleef pas een maand in de woning en de verhuurder van de woning is bij de politie bekend als iemand die in verband wordt gebracht met drugshandel. Verdachte had dan ook geen wetenschap van en geen beschikkingsmacht over de in de woning aangetroffen goederen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De rechtmatigheid van de aanhouding en doorzoeking van de woning
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de aanhouding en daaropvolgende doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig zijn geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor het toepassen van dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden als het aanhouden van verdachten en het doorzoeken van woningen, geldt dat sprake moet zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit gelet op artikel 27, eerste lid, Sv. Dit vermoeden moet zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden die op het moment van het toepassen van de dwangmiddelen bij de verbalisanten bekend zijn.
In het proces-verbaal van bevindingen van 27 maart 2024 is over dat vermoeden bij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het volgende opgenomen. De verbalisanten, die in burger waren gekleed, bevonden zich in een onherkenbaar politievoertuig op het parkeerterrein van het Amsterdam Hotel Uithoorn. Zij zagen daar een man met een mobiele telefoon aan zijn oor het parkeerterrein op lopen, terwijl deze zoekend om zich heen keek. Verbalisanten kregen de indruk dat de man op zoek was naar iemand die hij mogelijk niet kende. De verbalisanten zijn opgesplitst en in verschillende voertuigen verder gaan observeren. Verbalisant [verbalisant 2] zag de man (nog steeds bellend en om zich heen kijkend) over de Prinses Christinalaan in de richting van de Zijdelweg lopen. Vervolgens zag deze verbalisant dat over de Prinses Christinalaan een voertuig met kenteken [kenteken] aan kwam rijden. De bestuurder van deze auto en de telefonerende man keken elkaar aan en de telefonerende man draaide zich om en liep in de richting van de auto. Verbalisant [verbalisant 2] is vervolgens de parkeerplaats afgereden, om daarna om te keren. Na ongeveer een minuut had hij weer zicht op de auto, die toen stilstond voor de slagboom van het parkeerterrein. Verbalisant [verbalisant 2] zag de man die eerder aan het bellen was de auto uitstappen vanaf de bijrijderskant, met in zijn hand een gele plastic tas die hij eerder niet had. Te zien was dat de tas gevuld was met een vierkant of rechthoekig voorwerp van twintig bij twintig centimeter en dat de tas daardoor strak gespannen stond. De man is vervolgens al lopende weer uit het zicht van de verbalisant verdwenen en ook de auto reed weer weg. Op basis hiervan is bij verbalisanten het vermoeden ontstaan dat zojuist een overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden. Verdachte is kort daarop in zijn woning aangehouden en de woning is direct doorzocht.
In het proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2024 wordt daaraan het volgende toegevoegd door verbalisant [verbalisant 2] :
“Ik zag dat verdachte [verdachte] al bellend en zoekend op de genoemde parkeerplaats rond liep. Ik zag dat verdachte [verdachte] in de richting van mij en collega [verbalisant 1] liep, ons dringend en lang aankeek maar toen ik, verbalisant, wisselde van voertuig hij ineens omdraaide en weg liep. Ik vond dit bijzonder gedrag omdat hij kennelijk zonder duidelijk doel de parkeerplaats was op gelopen.
Verdachte [verdachte] heeft een zeer korte tijd in de genoemde Seat Altea XL voorzien van
kenteken [kenteken] plaatsgenomen en is daarna uitgestapt met in zijn handen een gele
plastic tas. Deze tas had hij even daarvoor nog niet bij zich. Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat de handel in verdovende middelen vaak in auto's plaatsvindt. Daarbij is een specifiek kenmerk dat de "koper" instapt, er een kort stuk gereden wordt of zelfs helemaal niet en de "koper" na zeer korte tijd weer uitstapt.
Ik zag dat verdachte [verdachte] uit het voertuig stapte met een gele tas in zijn hand. Ik zag dat deze tas door hem niet aan de hengsels werd vastgehouden maar dat hij de bovenkant en dus de opening van de tas samengeknepen vasthield. Op mij, verbalisant, kwam dit over alsof hij de inhoud van de tas wilde afschermen voor de buitenwereld. Het viel mij tevens op dat de vorm van de inhoud van de tas erg zwaar leek en erg rechthoekig van vorm was. Het is mij ambtshalve bekend dat verdovende middelen in grote volumes vaak in "blokken" geperst worden en dat deze rechthoekig van vorm zijn. Ik vermoedde dan ook dat er een blok of blokken met verdovende middelen in de tas zaten.”
Naar het oordeel van de rechtbank konden de verbalisanten op basis van deze genoemde feiten en omstandigheden redelijkerwijs vermoeden dat er een overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de auto. Met name het zeer korte bezoek van verdachte in de auto op een parkeerterrein van een hotel, het uitstappen van verdachte met een gevulde (supermarkt)tas die hij daarvoor niet had en zijn zoekende gedrag daarvoor maken dat dit vermoeden redelijkerwijs bij de verbalisanten kon bestaan. Dat in die tas uiteindelijk geen verdovende middelen, maar contant geld bleek te zitten (waar de rechtbank in paragraaf 3.4.3 verder bij stil zal staan) doet daar niet aan af. Verbalisanten mochten overgaan tot aanhouding van verdachte en, met de verkregen machtiging van de rechter-commissaris, tot doorzoeking van zijn woning. Deze dwangmiddelen zijn dan ook rechtmatig toegepast. Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en bewijsuitsluiting is niet aan de orde. de rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
3.4.2
Het oordeel over feiten 1 en 2
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk 200 gram cocaïne en 550 gram heroïne aanwezig heeft gehad. Deze stoffen zijn bij de doorzoeking van de woning aangetroffen en uit het laboratoriumrapport is gebleken dat het om cocaïne en heroïne ging. De cocaïne is aangetroffen in een kast en de heroïne onder het zitvlak van de bank in de woonkamer. Verdachte heeft verklaard dat hij al een maand in de woning verbleef en dat hij daar als enige verbleef. In beginsel mag een van een bewoner beschikkingsmacht en wetenschap worden verondersteld van de goederen die zich in zijn woning bevinden, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Verdachte heeft echter geen enkele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de goederen in de woning en uit het dossier zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit voortvloeit dat verdachte niet bekend was of kon zijn met de aanwezigheid van deze goederen. Vragen hieromtrent heeft hij ook op zitting niet willen beantwoorden. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte wist van die aanwezigheid van-, en dat hij de beschikkingsmacht had over de goederen.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij als enige in de woning verbleef en bij gebrek aan bewijsmiddelen voor het tenlastegelegde medeplegen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen.
Feit 2
In de woning en de daarbij behorende schuur/box (hierna te noemen: de box) zijn behalve bovengenoemde hoeveelheden verdovende middelen, ook andere stoffen en goederen aangetroffen. De sleutel van de box lag op de tafel in de woonkamer. Verdachte heeft verklaard gebruik te maken van de box. Er zijn meerdere verpakkingen met mannitol aangetroffen in slaapkamer, keuken en box. . Dit is een stof die veelal gebruikt wordt om verdovende middelen mee te versnijden, waardoor de opbrengst bij verkoop van die middelen kan worden verhoogd. Ook zijn meerdere telefoons in de woonkamer, een weegschaal in de keuken, een lamineermachine en een drukpers in de slaapkamer en persmallen in de box aangetroffen. Dit zijn goederen die, deels naar hun aard en overigens in onderlinge samenhang bezien, bestemd zijn voor de bevordering of voorbereiding van de bereiding, bewerking, verwerking en handel in verdovende middelen. Gelet op de hierboven beschreven verklaring van verdachte dat hij de enige bewoner van de woning was en daar al een mand verbleef, kan het niet anders dan dat hij wist van de aanwezigheid van deze goederen in zijn woning en bijbehorende box en dat hij daar beschikkingsmacht over had. Bij gebrek aan een andersluidende, geloofwaardige verklaring van verdachte, gaat de rechtbank er voorts van uit dat verdachte wist dat deze goederen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank zal ook bij dit feit verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
3.4.3
Het oordeel over feit 3
De gele tas met het contante geldbedrag
In de woning van verdachte is een gele plastic tas met daarin een groot contant geldbedrag van € 109.000,- aangetroffen
Gelet op het zeer korte tijdbestek tussen het observeren van verdachte die eerst zonder tas liep en na te zijn ingestapt in de auto bij medeverdachte [medeverdachte] , met een gele tas die auto uitstapte en het vervolgens aantreffen van een soortgelijke gele tas in de woning van verdachte en de beschrijving van verbalisanten dat de tas die verdachte droeg toen hij de auto uitstapte gevuld was met een rechthoekig voorwerp, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het om dezelfde tas met dezelfde inhoud gaat. Daarmee staat ook vast dat verdachte deze tas met dit contante geldbedrag in de auto overgedragen heeft gekregen van medeverdachte [medeverdachte] en dat hij dit geld voorhanden heeft gehad.
Voorhanden hebben en verwerven
Voor het bewezen verklaren van witwassen dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in zijn woning aangetroffen geld voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank beoordelen of dit geld van een misdrijf afkomstig is. Voor het voorhanden hebben van dit geld is vereist dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van dit geld, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp, waaronder begrepen de omvang van het geldbedrag of de exacte locatie ervan. Daarnaast moet vast staan dat verdachte hierover feitelijk heeft kunnen beschikken.
Als huurder/bewoner van de woning wordt verdachte bekend verondersteld met wat er in die woning ligt, tenzij er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven en uit het dossier zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit voortvloeit dat verdachte niet bekend was of kon zijn met het geldbedrag.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het geldbedrag in de gele tas. Verdachte had dit geldbedrag dan ook voorhanden en heeft dit verworven van medeverdachte [medeverdachte] .
Vermoeden van witwassen
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het geld dat in de gele tas is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit feit vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Witwassen bewezen
Gelet op de in paragraaf 3.4.2 omschreven omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen (de overdracht van de gele tas op het parkeerterrein van het hotel en het aantreffen van verdovende middelen en andere aan drugshandel gerelateerde stoffen en voorwerpen in de woning van verdachte), acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft zich op verschillende momenten op zijn zwijgrecht beroepen of geen antwoord willen geven. Over de herkomst van het geld heeft hij niets verklaard. Ter terechtzitting heeft verdachte wel verklaard dat hij het geld in zijn handen heeft gehad en dat hij het heeft geteld. Over de herkomst heeft hij gezwegen. Er kan dan ook onmogelijk worden gesproken van een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld in de gele tas onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit moet hebben geweten. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 27 maart 2024 te Uithoorn alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(in de woning)
- in totaal 200 gram cocaïne (goednr. 6481759), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- in totaal 550 gram heroïne (goednr. 6481779), in elk geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
op 27 maart 2024 te Uithoorn om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te bevorderen en/of voor te bereiden,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door het voorhanden hebben van:
(in de woning)
- in totaal 200 gram van een materiaal bevattende cocaïne (goednr. 6481759), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
- in totaal 550 gram heroïne (goednr. 6481779) zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- meerdere telefoons en
- meerdere verpakkingen met mannitol, en
- een weegschaal en
- een lamineermachine en
- een drukpers voor blokken en
(in de schuur/box)
- meerdere potten met mannitol, en
- meerdere tassen met persmallen;
Feit 3:
op 27 maart 2024, te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander een contant geldbedrag van in totaal 109.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, haar verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld en heeft een vrouw en kinderen in [geboorteland] , waarvoor hij financieel de zorg draagt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Hij heeft 200 gram cocaïne en 550 gram heroïne opzettelijk aanwezig gehad. Ook heeft hij allerlei voorwerpen, die bestemd waren voor de voorbereiding van drugshandel, voorhanden gehad in zijn woning. Harddrugs als cocaïne en heroïne zijn niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werken ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in harddrugs gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en die in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Drugswinsten worden vergroot door het vermengen van harddrugs met versnijdingsmiddelen zoals mannitol, welke ook in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Tot slot heeft verdachte een groot geldbedrag van ruim een ton witgewassen samen met een ander. Dit bedrag kreeg hij van die ander in een plastic tas overhandigd in een auto op een parkeerplaats. Gelet op de in de woning van verdachte aangetroffen verdovende middelen en voorwerpen, waaronder het boekje met een overzicht van inkomsten en uitgaven, en de wijze waarop de overdracht van dit geld is gegaan, bestaan er sterke aanwijzingen dat dit geld op enigerlei wijze te maken heeft met de handel in harddrugs. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank hanteert de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten) die rechtbanken hebben vastgesteld als vertrekpunt voor de strafoplegging. Bij het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid tussen de 500 en 1000 gram harddrugs geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt. Voor fraudedelicten, waaronder witwassen, geldt dat bij een benadelingsbedrag tussen € 70.000,- en € 125.000,- in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen vijf en negen maanden, in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Er zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld voor het treffen van voorbereidingshandelingen van handel in harddrugs.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 mei 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Strafoplegging
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest – conform de eis van de officier van justitie – passend en geboden. De rechtbank zal deze straf aan verdachte opleggen.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 108.530 euro (goednummer: 6482471);
  • 640 euro (goednummer: 6481771);
  • 470 euro (goednummer: 6482509);
  • 5 euro (goednummer: 6482056);
  • zeventien stuks verdovende middelen (goednummers: 6481748, 6481794, 6481768, 6481786, 6481759 en 6481779);
  • acht stuks poeder (goednummers: 6481774, 6481755, 6481768, 6481770, 6481764, 6481758, 6481767 en 6481773);
  • één boek (goednummer: 6481750);
  • drie tassen (goednummers: 6481789, 6482556 en 6482573);
  • één framepers (goednummer: 6481797);
  • één sealapparaat (goednummer: 6481801);
  • twintig stuks verpakkingsmateriaal (goednummer: 6482512);
  • vijf automaten (goednummers: 6481782, 6481783, 6481792, 6481793 en 6481797);
  • twee krikken (goednummers: 6481787 en 6481798).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen geldbedragen zullen worden verbeurdverklaard. Ten aanzien van de overige goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat deze zullen worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de geldbedragen van € 640,- en € 5,- te doen teruggeven aan verdachte, omdat deze geen verband houden met de verdovende middelen. Verdachte heeft deze bedragen zelf opgespaard en meegenomen vanuit [geboorteland] . De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de overige goederen.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen:
108.530 euro (goednummer: 6482471);
640 euro (goednummer: 6481771);
470 euro (goednummer: 6482509);
5 euro (goednummer: 6482056);
één boek (goednummer: 6481750);
drie tassen (goednummers: 6481789, 6482556 en 6482573);
één framepers (goednummer: 6481797);
één sealapparaat (goednummer: 6481801);
twintig stuks verpakkingsmateriaal (goednummer: 6482512);
behoren aan verdachte toe. Aangezien met betrekking tot de voorwerpen onder gedachtestreepje 1 en 3 het onder 3 bewezen geachte feit is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard. Ten aanzien van de voorwerpen onder gedachtestreepje 2 en 4 geldt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte dit geldbedrag heeft verdiend met de voorbereiding van drugshandel. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat bij verdachte grote hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen, maar ook materialen ter voorbereiding van de verkoop van harddrugs. Dat de geldbedragen van € 640,- en € 5,- door verdachte zijn opgespaard en meegenomen uit [geboorteland] , is niet aannemelijk geworden gelet op de door de verdediging ter terechtzitting overhandigde brief van de hand van de vrouw van verdachte waaruit blijkt dat verdachte slechts € 500,- per maand verdiende aan loon in [geboorteland] om een gezin van vijf personen te onderhouden en dat het daarom zeer moeilijk was om alles te betalen wat het gezin nodig had. Ook staat in deze brief dat het gezin daarom leningen is aangegaan bij de banken en vrienden. De inbeslaggenomen geldbedragen onder gedachtestreepje 2 en 4 zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 2 bewezen geachte is voorbereid. De rechtbank zal daarom deze geldbedragen verbeurdverklaren. Nu met betrekking tot de voorwerpen onder gedachtestreepjes 5 tot en met 9 het onder 2 bewezen geachte feit is begaan, worden ook deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu de volgende voorwerpen:
zeventien stuks verdovende middelen (goednummers: 6481748, 6481794, 6481768, 6481786, 6481759 en 6481779);
acht stuks poeder (goednummers: 6481774, 6481755, 6481768, 6481770, 6481764, 6481758, 6481767 en 6481773);
zijn bestemd tot het begaan van het onder 1 en 2 bewezen geachte en die feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave
Nu ten aanzien van de volgende voorwerpen:
vijf automaten (goednummers: 6481782, 6481783, 6481792, 6481793 en 6481797);
twee krikken (goednummers: 6481787 en 6481798);
geen relatie met de bewezen geachte feiten kan worden vastgesteld, beslist de rechtbank dat deze moeten worden teruggegeven aan verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van feit 3:
het medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • 10.8530 euro (goednummer: 6482471);
  • 640 euro (goednummer: 6481771);
  • 470 euro (goednummer: 6482509);
  • 5 euro (goednummer: 6482056).
  • één boek (goednummer: 6481750);
  • drie tassen (goednummers: 6481789, 6482556 en 6482573);
  • één framepers (goednummer: 6481797);
  • één sealapparaat (goednummer: 6481801);
  • twintig stuks verpakkingsmateriaal (goednummer: 6482512).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • zeventien stuks verdovende middelen (goednummers: 6481748, 6481794, 6481768, 6481786, 6481759 en 6481779);
  • acht stuks poeder (goednummers: 6481774, 6481755, 6481768, 6481770, 6481764, 6481758, 6481767 en 6481773).
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • vijf automaten (goednummers: 6481782, 6481783, 6481792, 6481793 en 6481797);
  • twee krikken (goednummers: 6481787 en 6481798).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. C.P.E. Meewisse en mr. Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2024.