In deze zaak, die op 3 juli 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op 11 september 2021 is overleden. De betrokken partijen zijn de kinderen van erflaatster: [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De procedure is gestart door [eiser] die vorderingen heeft ingediend met betrekking tot de nalatenschap, waaronder een vordering tot terugbetaling van een lening van € 6.000,- die erflaatster aan [gedaagde 1] heeft verstrekt voor de aankoop van een rolstoelauto, en een vordering van € 63.780,- voor pinopnames die [gedaagde 1] van de rekening van erflaatster zou hebben gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] € 5.000,- aan de nalatenschap moet terugbetalen, maar heeft de vordering van [eiser] met betrekking tot de pinopnames afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] zonder toestemming van erflaatster pinopnames heeft gedaan. De nalatenschap moet gelijkelijk worden verdeeld tussen de drie kinderen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over nalatenschappen, vooral als het gaat om leningen en financiële transacties binnen familieverbanden. De rechtbank heeft de belangen van alle partijen in overweging genomen en een evenwichtige oplossing voorgesteld voor de verdeling van de nalatenschap.