ECLI:NL:RBAMS:2024:4101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/13/742941 / HA ZA 23-1077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van erflaatster tussen de kinderen

In deze zaak, die op 3 juli 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op 11 september 2021 is overleden. De betrokken partijen zijn de kinderen van erflaatster: [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De procedure is gestart door [eiser] die vorderingen heeft ingediend met betrekking tot de nalatenschap, waaronder een vordering tot terugbetaling van een lening van € 6.000,- die erflaatster aan [gedaagde 1] heeft verstrekt voor de aankoop van een rolstoelauto, en een vordering van € 63.780,- voor pinopnames die [gedaagde 1] van de rekening van erflaatster zou hebben gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] € 5.000,- aan de nalatenschap moet terugbetalen, maar heeft de vordering van [eiser] met betrekking tot de pinopnames afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] zonder toestemming van erflaatster pinopnames heeft gedaan. De nalatenschap moet gelijkelijk worden verdeeld tussen de drie kinderen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in geschillen over nalatenschappen, vooral als het gaat om leningen en financiële transacties binnen familieverbanden. De rechtbank heeft de belangen van alle partijen in overweging genomen en een evenwichtige oplossing voorgesteld voor de verdeling van de nalatenschap.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/742941 / HA ZA 23-1077
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.P. den Besten,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.C. Kool,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] (Duitsland),
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 augustus 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met één productie,
- het op 13 december 2023 verleende verstek tegen [gedaagde 2] ,
- het tussenvonnis van 21 februari 2024 waarbij een mondelinge behandeling
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 mei 2024, met het daarin genoemde processtuk,
- de brief van mr. Den Besten van 3 juni 2024 met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Kool van 4 juni 2024 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 september 2021 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de kinderen van erflaatster.
2.2.
Vanaf 2017 tot aan het overlijden van erflaatster is ruim € 63.000,- aan contant geld opgenomen haar betaalrekening.
2.3.
In 2019 heeft [gedaagde 1] een rolstoelauto gekocht voor het vervoeren van erflaatster. Erflaatster heeft die aankoop van de rolstoelauto door [gedaagde 1] voor een deel gefinancierd door middel van een geldlening.
2.4.
Erflaatster heeft in haar testament geen erfgenamen benoemd, zodat [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van de wet haar enige erfgenamen zijn. De nalatenschap van erflaatster (hierna: de nalatenschap) moet tussen [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gelijkelijk worden verdeeld.
2.5.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. [gedaagde 1] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.6.
Erflaatster had twee bankrekeningen bij ABN AMRO Bank, een betaal- en een spaarrekening met rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de inboedel van erflaatster verdeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de nalatenschap van erflaatster verdeelt, dan wel zelf tot de verdeling over te gaan met inachtneming van het volgende:
a. de nalatenschap omvat het banksaldo van € 36.799,84, een vordering van € 6.000,- op [gedaagde 1] op grond van de geldlening bij aanschaf van de rolstoelauto en een vordering van € 63.780,- op [gedaagde 1] voor pinopnames van de bankrekening van erflaatster;
b. aan [eiser] en [gedaagde 2] komt in totaal een bedrag van € 35.526,61 toe;
c. [gedaagde 1] moet € 34.253,38 inleggen.
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot medewerking aan de verdeling van het banksaldo minus de bankkosten, alsmede [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt tot medewerking aan het opheffen van de bankrekeningen van erflaatster, dan wel om [eiser] – bij gebreke van medewerking van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] binnen vier weken na het vonnis – te machtigen om de bankrekeningen van erflaatster op te heffen en het banksaldo uit te (laten) keren aan [eiser] en [gedaagde 2] ;
III. [gedaagde 1] veroordeelt om aan [eiser] en [gedaagde 2] ieder € 17.126,69 te voldoen;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in de proceskoten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat erflaatster een lening van € 6.000,- aan [gedaagde 1] heeft verstrekt om ten behoeve van haar een rolstoelauto aan te schaffen. Dat bedrag heeft [gedaagde 1] niet terugbetaald en daarom heeft de nalatenschap een vordering van € 6.000,- op haar. Verder zijn vanaf 2017 tot het overlijden van erflaatster omvangrijke pinopnames gedaan van haar betaalrekening. In die periode is gemiddeld € 1.300,- per maand contant opgenomen en dat past niet in het normale uitgavenpatroon van erflaatster. Het ligt niet voor de hand dat deze bedragen aan erflaatster ten goede zijn gekomen, omdat zij de laatste jaren feitelijk aan huis was gebonden. [gedaagde 1] pinde jarenlang namens erflaatster en zij heeft geen (afdoende) rekening en verantwoording afgelegd voor de pinopnames. Daarmee heeft [gedaagde 1] schadeplichtig gehandeld en daarom heeft de nalatenschap een vordering op haar van € 63.780,- het totaal van de pinopnames vanaf 2017 tot het overlijden van erflaatster, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 2] is niet verschenen, terwijl wel alle formaliteiten in acht zijn genomen. Omdat [gedaagde 1] als medegedaagde wel is verschenen en verweer heeft gevoerd, wordt op grond van artikel 140 lid 2 Rv voor alle partijen één vonnis gewezen dat wordt beschouwd alsof het op tegenspraak is gewezen.
auto
4.2.
[eiser] stelt dat erflaatster een bedrag van € 6.000,- aan [gedaagde 1] heeft geleend voor de financiering van de aankoop van de rolstoelauto. Bij aanschaf van de rolstoelauto is een auto van [gedaagde 1] ingeruild. Het kenteken van de rolstoelauto is op naam van de echtgenoot van [gedaagde 1] gesteld. [gedaagde 1] erkent dat erflaatster haar ongeveer € 5.000,- heeft geleend om ten behoeve van haar een rolstoelauto te kopen. [gedaagde 1] voert aan dat een deel van dat bedrag is verrekend met kosten die zij in het kader van de zorg voor en het vervoer van erflaatster heeft gemaakt (autokosten). Het restant van € 1.500,- heeft erflaatster haar kwijtgescholden. Volgens [gedaagde 1] is zij dus niets meer verschuldigd terzake van de geldlening van erflaatster aan haar voor de aanschaf van de rolstoelauto.
4.3.
Het verweer van [gedaagde 1] dat zij met betrekking tot de geldlening voor de rolstoelauto niets meer is verschuldigd, omdat een deel van die aan haar verstrekte geldlening is terugbetaald door middel van verrekening en het overige is kwijtgescholden, is een bevrijdend verweer. Dat betekent dat het op de weg van [gedaagde 1] ligt om feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van haar verweer en – in geval van betwisting – deze te bewijzen. [gedaagde 1] heeft uitsluitend verwezen naar de aankoopfactuur van de auto. Daaruit blijkt echter niet welke afspraken zij met erflaatster heeft gemaakt over de aan haar verstrekte geldlening en het terugbetalen daarvan. Volgens [gedaagde 1] heeft zij met erflaatster alleen mondelinge afspraken gemaakt over de geldlening en is daarover niets op schrift vastgelegd. Belangrijker is nog dat [gedaagde 1] ook geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop een deel van het geleende bedrag is verrekend met kosten die zij bij het verlenen van zorg en voor het vervoer van erflaatster heeft gemaakt en evenmin met betrekking tot het deel dat volgens haar door erflaatster is kwijtgescholden. Dat maakt dat [gedaagde 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat het geleende bedrag deels is verrekend en deels is kwijtgescholden.
4.4.
Omdat [eiser] tegenover het standpunt van [gedaagde 1] dat het ging om een lening van
€ 5.000,- niet nader heeft toegelicht dat het € 6.000,- betrof, wordt gelet op het voorgaande beslist dat [gedaagde 1] € 5.000,- aan de nalatenschap moet terugbetalen.
pinopnames
4.5.
[eiser] heeft het vermoeden dat [gedaagde 1] zonder toestemming van erflaatster pinopnames van de bankrekening van erflaatster heeft gedaan. [eiser] heeft een ‘niet-pluis-gevoel’ bij die pinopnames, omdat deze – naast de pinbetalingen – niet in het normale uitgavepatroon van erflaatster zouden passen. Verder ligt het volgens haar – gelet op de fysieke toestand van erflaatster - niet voor de hand dat deze bedragen aan erflaatster ten goede zijn gekomen. [eiser] wil van [gedaagde 1] tekst en uitleg over de pinopnames die in de jaren voorafgaand aan het overlijden van erflaatster zijn gedaan. In formele zin noemt zij dat rekening en verantwoording.
4.6.
In deze procedure is niet vast komen te staan dat [gedaagde 1] zonder toestemming pinopnames van de bankrekening van erflaatster heeft gedaan. Het vermoeden van [eiser] dat [gedaagde 1] dat heeft gedaan en daarmee onrechtmatig geld aan de bankrekening van erflaatster heeft onttrokken, is vanuit [eiser] gezien, gegeven het wantrouwen dat tussen haar en [gedaagde 1] bestaat, weliswaar invoelbaar maar in rechte onvoldoende. [gedaagde 1] heeft betwist dat zij zonder de toestemming van erflaatster pinopnames van haar rekening heeft gedaan. [gedaagde 1] heeft verteld dat zij een deel van de pinopnames op verzoek van erflaatster heeft gedaan en direct daarna het geld met de pinbon aan erflaatster heeft gegeven. Daarbij is relevant dat erflaatster altijd handelingsbekwaam is geweest en dat ten aanzien van haar nooit een beschermingsmaatregel is ingesteld. Tussen partijen is ook niet in geschil dat erflaatster in de jaren voorafgaand aan haar overlijden nog goed bij de tijd was en zelf haar financiële zaken regelde. Gelet op het voorgaande, de familierelatie tussen erflaatster en [gedaagde 1] en de zorg die [gedaagde 1] aan erflaatster heeft verleend, moet ervan uit worden gegaan dat erflaatster de pinopnames zelf heeft gewild en dat zij daarover zelf heeft beslist. Dat [gedaagde 1] een deel van deze pinopnames feitelijk heeft gedaan, maakt dat niet anders. Erflaatster moet zelf in de gaten gehad kunnen hebben wat er met haar bankrekening gebeurde. Verder is relevant dat uit de bankafschriften blijkt dat erflaatster in ieder geval vanaf 2014 een vergelijkbaar patroon had van pinopnames en dat over al die jaren heeft voortgezet.
4.7.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] zonder toestemming van erflaatster pinopnames van haar bankrekening heeft gedaan. De nalatenschap heeft daarom geen vordering op [gedaagde 1] van € 63.780,- voor pinopnames.
4.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagde 1] evenmin gehouden is om tekst en uitleg te geven over de pinopnames van de bankrekening van erflaatster voorafgaand aan haar overlijden. Zoals hiervoor overwogen moet ervan uit worden gegaan dat erflaatster de pinopnames zelf heeft gewild en daarover zelf heeft beslist.
verdeling
4.9.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflaatster als volgt vast. Aan [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komt een gelijk deel van het saldo op de bankrekening(en) van erflaatster toe.
4.10.
Voor het verstrekken van een machtiging om tot opheffing van de bankrekening(en) te kunnen overgaan, heeft [eiser] geen gronden aangevoerd. Het daarop gerichte deel van haar vordering is niet toewijsbaar.
proceskosten
4.11.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan de nalatenschap van erflaatster € 5.000,- te betalen,
5.2.
bepaalt dat het saldo op de bankrekeningen met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , minus de bankkosten tot aan de opheffing van de bankrekeningen, toekomt aan [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , ieder voor 1/3 deel,
5.3.
beveelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] medewerking te verlenen aan de verdeling van het banksaldo en voor zover nodig medewerking te verlenen aan het opheffen van de bankrekeningen,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart de beslissing onder 5.1, 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.