ECLI:NL:RBAMS:2024:4076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
13-200110-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging van Belgische straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Hof van Beroep Antwerpen, België. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in België was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de Belgische straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat er geen redenen zijn om af te zien van de overname van de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Het verzoek van de raadsvrouw om schorsing van de gevangenhouding is afgewezen, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn gebleken. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder de artikelen 10a van de Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 12 van de Overleveringswet, in haar beslissing betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-200110-23
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2023 door het Hof van Beroep Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat in Amsterdam, waarnemend voor mr. T. Sönmez, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van Beroep Antwerpen van 19 januari 2022 - C5 kamer (referentie: 2020/PGA/2956, griffienummer 22/67).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1377 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De raadsvrouw heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
De rechtbank is van oordeel dat moet worden afgezien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het dossier volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en de strafrechtelijke procedure, dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld, althans laten instellen en dat hij een advocaat had die namens hem naar de zittingen is geweest. Tijdens de procedure (ook in hoger beroep) heeft de opgeëiste persoon altijd contact onderhouden met zijn advocaat. Onder deze omstandigheden leidt overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het omschreven feit naar Nederlands recht niet strafbaar is en dat de overlevering daarom moet worden geweigerd. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat het feit onvoldoende is voor een strafbaarstelling onder artikel 10a Opiumwet (OW).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het feit waarvoor de opgeëiste persoon in België is veroordeeld, zoals omschreven in het EAB en nader toegelicht bij aanvullende informatie van 18 april 2024, naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en taalkundige banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsvrouw heeft verzocht dit bevel te schorsen tot het moment dat het personeelstekort in Nederlandse gevangenissen is opgelost.
De officier van justitie heeft zich tegen het schorsingsverzoek verzet.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat een schorsing van dit bevel slechts in uitzonderlijke (persoonlijke) omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van dit bevel af nu van dergelijke omstandigheden niet is gebleken.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 10a Opiumwet en 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Hof van Beroep Antwerpen, België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.