ECLI:NL:RBAMS:2024:4007

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
13.028296.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak, waarbij de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.924.912,50. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen en de betalingsverplichting vastgesteld op € 1.150.000,-, in overeenstemming met gemaakte procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. De veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor meerdere feiten onder de Opiumwet en witwassen, heeft ingestemd met de procesafspraken en geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van het rapport van 15 april 2024, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemaakte procesafspraken recht doen aan de bewezen feiten in de hoofdzaak en heeft de betalingsverplichting gematigd, rekening houdend met de belangen van de samenleving en de efficiëntie van de afdoening. De rechtbank heeft ook de maximale duur van gijzeling vastgesteld op drie jaar, mocht de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.028296.22 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13.028296.22, tegen:
[veroordeelde] ,hierna te noemen: veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [woonadres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman - mede namens veroordeeldes andere raadsman, mr. Van Kleef - naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging in de ontnemingszaak gesloten overeenkomst over de door hen gemaakte procesafspraken, welke op 14 juni 2024 door partijen is ondertekend. Deze procesafspraken worden als
bijlageaan dit vonnis gehecht en gelden als hier ingevoegd.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 5 juni 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel dat voorlopig werd geschat op een bedrag van € 1.000.000,-.
Op de pro forma-zitting van 7 december 2023 is gebleken dat het Openbaar Ministerie en de verdediging gesprekken voerden over eventuele procesafspraken in de onderliggende strafzaak. Op de pro forma-zitting van 17 mei 2024 heeft de officier van justitie aangegeven dat er ook procesafspraken met betrekking tot de ontnemingsvordering werden gemaakt en dat er overeenstemming was op hoofdlijnen maar dat de afspraken nog nader werden uitgewerkt. Op 14 juni 2024 heeft de officier van justitie de getekende overeenkomsten in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak aan de rechtbank gemaild. In de overeenkomst met betrekking tot de ontnemingszaak zijn de volgende afspraken opgenomen.
Veroordeelde:
  • zal geen onderzoekswensen indienen;
  • zal geen bewijsverweren voeren en eerder ingediende onderzoekswensen intrekken;
  • hoeft geen (nadere) verklaring af te leggen;
  • zal geen verweer voeren tegen de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de gevorderde betalingsverplichting
Het Openbaar Ministerie:
- zal ter terechtzitting rekwireren tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 1.924.912,50 en oplegging van de betalingsverplichting voor een bedrag van € 1.150.00,-, met bepaling van de maximale duur van gijzeling overeenkomstig de gebruikelijke richtlijnen, te weten 3 (drie) jaren.
Tevens is afgesproken dat beide partijen afzien van hoger beroep indien de ontnemingsmaatregel door de rechtbank conform de overeenkomst/procesafspraken plaatsvindt.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2024 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van
het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en uit te lokken, meermalen gepleegd
en
het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, meermalen gepleegd
en
het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van witwassen, terwijl hij van witwassen een gewoonte maakt.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 april 2024. De conclusie van dit rapport luidt dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.924.912,50 bedraagt. De officier van justitie heeft - overeenkomstig de procesafspraken - gevorderd dat dit bedrag wordt vastgesteld als wederrechtelijk genoten voordeel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. De verdediging heeft aangevoerd dat hetgeen is overeengekomen veroordeelde in de gelegenheid stelt echt van de strafzaak af te komen en verder te kunnen gaan met zijn leven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Procesafspraken
De rechtbank heeft bij haar oordeel acht geslagen op de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gesloten procesafspraken. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en de ontnemingszaak van 18 juni 2024 heeft de rechtbank de procesafspraken met veroordeelde besproken, terwijl veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman. Daar heeft veroordeelde verklaard dat hij door zijn raadsman is voorgelicht over de procesafspraken en dat hij de consequenties daarvan begrijpt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, ook waar het gaat om de door veroordeelde te aanvaarden betalingsverplichting samenhangend met het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Verantwoordelijkheid rechtbank
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting plaatsvindt in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regeling. Dit betekent dat zij in de onderhavige zaak zelfstandig moet beoordelen of aan de voorwaarden van artikel 36e Sr is voldaan. Op grond van dit artikel kan aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie een ontnemingsmaatregel worden opgelegd, indien aannemelijk is dat dat feit er op enigerlei wijze toe heeft geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 april 2024. [1] Op grond van dit rapport is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 1.924.912,50, welk bedrag overeenkomt met het bedrag genoemd in de procesafspraken. De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [2]

5.De verplichting tot betaling

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te wijken.
De bevoegdheid van de rechter om het ontnemingsbedrag lager vast te stellen is niet beperkt tot specifieke gevallen, zoals bijvoorbeeld de draagkracht van de veroordeelde. Het is aan de ontnemingsrechter om te beslissen welke omstandigheden van belang zijn te achten voor de beslissing of de betalingsverplichting wordt gematigd en, zo ja, met welk bedrag. [3] Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook gemaakte procesafspraken een dergelijke omstandigheid zijn.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben afgesproken de rechtbank voor te stellen om de betalingsverplichting vast te stellen op € 1.150.000,-. Daartoe heeft de officier van justitie ter zitting onder meer aangevoerd dat
  • het waardebeslag ontoereikend is om het volledige bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen;
  • het onderzoek naar de vermogensbestanddelen van veroordeelde in het buitenland tijdrovend, complex en onzeker is;
  • om die reden is ingezet op een gegarandeerd bedrag dat niet eenvoudig op een andere wijze verhaald kan worden en
  • dit bedrag recht doet aan het feitencomplex.
Nu enerzijds vaststaat dat veroordeelde in ieder geval tot dat bedrag wederrechtelijk voordeel heeft genoten en anderzijds het belang van de samenleving ermee gediend is dat zowel in de hoofdzaak als in de ontnemingszaak tot een efficiënte afdoening wordt gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om de betalingsverplichting op het tussen partijen overeengekomen bedrag vast te stellen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat dit bedrag recht doet aan de in de hoofdzaak bewezen geachte feiten.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 1.150.00,-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als
wederrechtelijk verkregen voordeeleen bedrag van
€ 1.924.912,50(een miljoen negenhonderdvierentwintigduizend negenhonderdtwaalf euro en vijftig cent).
Legt op aan
[veroordeelde]de
verplichting tot betalingvan
€ 1.150.000,-(een miljoen honderdvijftigduizend euro) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.N.R. Narain en A.M.M. van Leuven, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2024.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 15 april 2024, inclusief onderliggende stukken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar onder nummer T-1291
2.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2024 onder parketnummer 13.028296.22
3.HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:67