ECLI:NL:RBAMS:2024:4

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/13/735580 / HA RK 23-204
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inzage in bescheiden en bewijsbeslag in civiele procedure tussen VanLoman B.V. en [verweerster]

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap VanLoman B.V. en [verweerster]. VanLoman had verzocht om inzage in bescheiden waarop zij bewijsbeslag had gelegd ten laste van [verweerster]. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en VanLoman veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

De procedure begon met een verzoekschrift van VanLoman, ingediend op 26 juni 2023, en omvatte een aantal belangrijke documenten, waaronder een tussenbeschikking van 24 augustus 2023 en een mondelinge behandeling op 21 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat VanLoman belangrijke feiten heeft verzwegen in haar verzoek, wat in strijd is met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit heeft geleid tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in Den Haag niet over alle relevante informatie beschikte bij het verlenen van verlof voor het bewijsbeslag.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat VanLoman niet heeft aangetoond dat zij een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage in de bescheiden, zoals vereist door artikel 843a Rv. De rechtbank concludeert dat er geen rechtsbetrekking bestaat tussen VanLoman en [verweerster] die rechtvaardigt dat VanLoman inzage kan vorderen in de bescheiden.

De rechtbank heeft daarom het verzoek van VanLoman afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,00. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters B.M. Visser en L. Voetelink.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/735580 / HA RK 23-204
Beschikking van 4 januari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANLOMAN B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. M.R. van Hall,
tegen
[verweerster],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. M.M. Hazewinkel.
Partijen zullen hierna VanLoman en [verweerster] worden genoemd.

1.Samenvatting

1.1.
In deze zaak ligt ter beoordeling voor of VanLoman recht heeft op inzage in bescheiden waarop zij bewijsbeslag heeft gelegd ten laste van [verweerster] . De rechtbank zal het verzoek tot inzage van VanLoman afwijzen. VanLoman zal in de proceskosten van [verweerster] worden veroordeeld.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.) en de over en weer ingestelde vorderingen omschrijven (onder 4.).

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 26 juni 2023 ingediende verzoekschrift, met bijlagen;
  • de tussenbeschikking van 24 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 november 2023;
  • de brief van 20 november 2023 met bijlage 12 t/m 14 van VanLoman;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2023 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Daarna is beschikking bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
VanLoman richt zich onder meer op het voeren van een fiscale adviespraktijk. [verweerster] is op 1 mei 2021 als Estate Planner in dienst getreden bij VanLoman. In verband hiermee zijn partijen op 17 maart 2021 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan (hierna: de arbeidsovereenkomst).
3.2.
Artikel 21 van de arbeidsovereenkomst bevat het volgende geheimhoudingsbeding (hierna: het geheimhoudingsbeding):
“Met betrekking tot alle zaken, zowel Werkgever als haar cliënten en leveranciers betreffende, is Werknemer verplicht, in aanvulling op het bepaalde in artikelen 272 en 273 Wetboek van Strafrecht, zich te houden aan een volledige en onvoorwaardelijke geheimhoudingsplicht, ook na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Werkgever.”
3.3.
In artikel 23 van de arbeidsovereenkomst is het volgende relatiebeding overeengekomen (hierna: het relatiebeding):
“(…)
Werknemer zal in zijn functie direct in contact treden met cliënten van Werkgever. Hij zal daarnaast specifieke kennis opbouwen van cliëntendossiers die andere medewerkers van werkgever zich pas eigen zullen hebben gemaakt nadat voor de desbetreffende cliënten alle aangiftes van een volgend jaar zijn gedaan.
Mocht deze arbeidsovereenkomst eindigen, dan wil Werkgever zijn relatie met haar cliënten kunnen voortzetten zonder dat Werknemer Werkgever met gebruikmaking van de gedurende het dienstverband opgedane cliëntenkennis op enigerlei wijze zal beconcurreren. Gedurende een periode van 12 maanden na het einde van deze arbeidsovereenkomst is het Werknemer daarom niet toegestaan, voor eigen rekening of voor anderen en in welke vorm dan ook, werkzaam te zijn ten behoeve van een cliënt of gewezen cliënt van Werkgever, ongeacht wie het initiatief daartoe heeft genomen. Werkgever en Werknemer realiseren zich da dit relatiebeding niet onredelijk bezwarend is voor Werknemer omdat er naast deze cliënten nog allerhande mogelijkheden zijn voor Werknemer om zijn vak uit te oefenen en inkomsten te genereren. (…)”.
3.4.
De arbeidsovereenkomst bevat daarnaast in artikel 26 het volgende boetebeding:
“(…)
“Partijen komen hierbij overeen dat zij afwijken van de verplichtingen op grond van artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW. Bij gehele of gedeeltelijke niet-nakoming van de artikelen
20 ( bedrijfseigendommen van Werkgever), 22 (geheimhoudingsbeding),
23 ( nevenwerkzaamheden), 24 (relatiebeding) (…) verbeurt Werknemer aan Werkgever –
zonder dat ingebrekestelling is vereist – een terstond opeisbare boete van € 2.269 per overtreding en voorts € 2.269 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Eén en ander laat onverlet het recht van de Werkgever tot vordering van volledige schadevergoeding uit hoofde van verlies van omzet op voorbedoelde cliënten in plaats van de voormelde boetes. (…).”.
3.5.
De werkzaamheden van [verweerster] als Estate Planner bestonden voornamelijk uit het adviseren op het gebied van fiscale estate planning, huwelijksvermogensrecht, erfrecht en het verrichten van aanverwante fiscale diensten. Als Estate Planner bij VanLoman verrichtte [verweerster] onder meer fiscale (erfrecht)advieswerkzaamheden voor Vicoma Beheer B.V. en Vicoma Holding B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Vicoma) en hun eigenaresse [naam 1] , later [naam 1] . (hierna: [naam 1] ) als natuurlijk persoon en aan diverse aan Vicoma gelieerde vennootschappen.
3.6.
[verweerster] heeft bij brief van 29 november 2021 aan VanLoman bericht dat zij haar dienstverband met VanLoman wenst te beëindigen. De arbeidsovereenkomst is op verzoek van [verweerster] op 15 januari 2022 geëindigd.
3.7.
Na uitdiensttreding bij VanLoman is [verweerster] op verzoek van
[naam 2] (hierna: [naam 2] ), statutair bestuurder van VanLoman, tot en met juli 2022 diverse werkzaamheden blijven verrichten voor Vicoma en [naam 1] . VanLoman heeft bepaalde werkzaamheden die van [verweerster] heeft verricht, doorbelast aan Vicoma.
3.8.
Bij e-mail van 25 augustus 2022 heeft [naam 1] de samenwerking tussen Vicoma, haarzelf als natuurlijk persoon, alsmede van aan Vicoma gelieerde vennootschappen en VanLoman opgezegd.
3.9.
In november 2022 heeft VanLoman bedrijfsrecherchebureau Hoffmann opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar mogelijke onrechtmatige gedragingen van één of meer (oud)medewerkers van VanLoman, waaronder [verweerster] .
3.10.
Bij e-mail van 29 november 2022 heeft Hoffmann aan VanLoman gerapporteerd. In de samenvattende bevindingen in deze e-mail staat het volgende:
(…)
“Het digitale onderzoek op de zakelijke laptop heeft de navolgende bevindingen opgeleverd:
- Een e-mailbericht van 2 augustus 2022 verstuurd door ‘ [e-mailadres 1] ’ gericht aan het zakelijke e-mailadres van de heer [naam 3] [destijds een collega van [verweerster] bij VanLoman, rechtbank]. Het e-mailbericht heeft de volgende eigenschappen:
- Een e-mailbericht van 3 augustus 2022 verstuurd door ‘ [e-mailadres 2] ’ gericht aan het zakelijke e-mailadres van de heer [naam 3] met de volgende eigenschappen:
- Het Word document ‘ [naam document] ’ heeft de volgende document eigenschappen:
-
Het pdf document ‘Schenking.pdf’ heeft de volgende document eigenschappen:
  • Opgemerkt wordt dat het Word document ‘ [naam document] ’ mogelijk als onderlegger heeft gediend voor het document ‘Schenking.pdf’;
  • Op het document ‘Schenking.pdf’ is onder de naam ‘ [naam 1] ’ de volgende ondertekening zichtbaar:
- De aangetroffen handtekening komt overeen met de originele handtekening van mevrouw [naam 4] . Echter is mevrouw [naam 4] op 2 september 2021 overleden, terwijl is vastgesteld dat beide documenten op 2 en 3 augustus 2022 zijn opgesteld;
(…)
Uit het onderzoek werd niet bekend wat de heer [naam 3] met beide documenten heeft gedaan. Het enige wat nu valt vast te stellen is dat de heer [naam 3] beide documenten ontving op zijn zakelijk e-mailadres en (mogelijk) kennis had van de inhoud.
Uit het digitale onderzoek op de zakelijke mobiele smartphone van de betrokkene en de zakelijke laptop zijn geen verdere relevante bevindingen bekend geworden.”.
3.11.
In februari 2023 heeft [verweerster] gedurende een korte periode [naam 1] geholpen met het ordenen van de administraties van haar vennootschappen. [verweerster] heeft voor deze werkzaamheden een factuur van € 6.050,- gestuurd. [naam 1] heeft deze factuur betaald.
3.12.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van
3 mei 2023 verlof verleend om ten laste van [verweerster] bewijsbeslag te leggen in haar woning, onder andere op de volgende correspondentie:
- alle e-mailcorrespondentie tussen [verweerster] en Vicoma en tussen [verweerster] en mevrouw [naam 1] in de periode vanaf 1 mei 2021 (de start van het dienstverband van [verweerster] ) tot en met 15 januari 2023 (het moment waarop de werking van het relatiebeding van [verweerster] afloopt).
Het gaat dus om alle e-mails die in deze periode zijn uitgewisseld tussen:
 ` ` [e-mailadres 3] ' en ' [e-mailadres 4] ', en tussen;
 ` ` [e-mailadres 3] ' en ‘ [e-mailadres 2] ', dan wel tussen;
 ` ` [e-mailadres 3] ' en enig ander aan mevrouw [naam 1] toebehorende-mailadres, dan wel tussen;
 ` enig ander aan [verweerster] toebehorend e-mailadres (niet zijnde haar e-mailadres destijds bij VanLoman) en een e-mailadres toebehorend aan mevrouw [naam 1] .
- alle WhatsApp-correspondentie tussen [verweerster] en mevrouw [naam 1] in de periode vanaf 1 mei 2021 (de start van het dienstverband van [verweerster] ) tot en met 15 januari 2023;
- de financiële administratie van [verweerster] , voor zover het betreft facturen of declaraties uit eigen (of een zakelijke) naam, gezonden aan Vicoma of aan Vicoma gelieerde vennootschappen en/of aan mevrouw [naam 1] als natuurlijke persoon, in de periode vanaf 15 januari 2022 (het moment van uitdiensttreding) tot en met 15 januari 2023.
3.13.
VanLoman heeft het bewuste bewijsbeslag op 8 juni 2023 gelegd. De in beslag genomen bescheiden zijn door DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) in gerechtelijke bewaring genomen.

4.Het verzoek en verweer

4.1.
VanLoman verzoekt (verkort weergegeven) om [verweerster] te veroordelen om afschrift en inzage aan haar te verstrekken in de bescheiden die genoemd zijn onder 3.12 hiervoor en in alle e-mailcorrespondentie tussen enig aan [verweerster] toebehorend
e-mailadres en enig aan [naam 3] toebehorend e-mailadres, die op enigerlei wijze verband houdt met de vermoedelijk vervalste schenkingsakte.
4.2.
De vordering van VanLoman is gegrond op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Zij stelt dat de opgevraagde bescheiden nodig zijn voor het vaststellen van het schenden van het tussen partijen geldende relatie- en geheimhoudingsbeding en de daarop verbeurde boetes alsook voor een te verrichten onderzoek naar haar verdenking dat [verweerster] fraude heeft gepleegd door het opmaken van een valse akte.
4.3.
[verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het verzoek van VanLoman zal worden afgewezen. De volgende twee gronden staan ieder voor zich in de weg aan de gevorderde inzage en afschrift van voornoemde bescheiden.
Schending van artikel 21 Rv
5.2.
Allereerst heeft VanLoman ernstig in strijd gehandeld met de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting om de feiten die van belang zijn volledig en naar waarheid aan te voeren. In haar beslagrekest, en ook in deze procedure, heeft VanLoman belangrijke feiten verzwegen. Dat VanLoman de bewuste informatie aan de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag heeft onthouden is in het bijzonder kwalijk, aangezien over een beslagverzoek wordt beslist zonder dat degene tegen wie het verzoek is gericht (in dit geval [verweerster] ) wordt gehoord. Nu [verweerster] geen gelegenheid had om verweer te voeren tegen het beslagverzoek, was de voorzieningenrechter volledig afhankelijk van de door VanLoman aangeleverde informatie. [verweerster] heeft in dit verband verwezen naar talloze e-mails en WhatsAppcorrespondentie waaruit blijkt dat VanLoman, in de persoon van [naam 2] , [verweerster] heeft benaderd met het verzoek om werkzaamheden te blijven te verrichten voor Vicoma dan wel [naam 1] . Zo sturen tussen 20 (vijf dagen na einde dienstverband) en 23 januari 2022 [verweerster] en [naam 2] de volgende berichten naar elkaar:
“[20-01-2022 19:18:31] [naam 2] : Hoi [verweerster] , ik hoop alles goed. Kunnen
we wellicht morgenochtend even bellen over brief van notaris van [naam 5] ? Fijne avond
[21-01-2022 08:42:22] [verweerster] : Hi ik heb in de ochtend tennisles. Daarna ga ik hardlopen.
Ergens in de middag? Groet [verweerster]
[21-01-2022 09:44:58] [naam 2] : Dat kan zeker. 1400?
[21-01-2022 15:07:57] [verweerster] : Hi bel je nog? Het kan nu of later. Ben gewoon thuis
[23-01-2022 20:17:39] [naam 2] : Dank voor je email. De leenovereenkomsten
liggen op mijn bureau. Ik bekijk alles morgen en zal finale draft versie maken. Als we
ergens na 1915 kunnen overleggen dan kunnen we dinsdag versturen. Fijne avond!”.
5.3.
Dat [verweerster] op structurele basis werkzaamheden is blijven verrichten blijkt ook uit de overgelegde correspondentie omtrent het opstellen van een conceptbrief en bijvoorbeeld een e-mail van 1 februari 2022 van [naam 2] waarin hij een e-mail van [naam 1] doorstuurt aan [verweerster] , met een inhoudelijke vraag over schenkbelasting. Dit alles wordt ook ondersteund door de e-mailcorrespondentie tussen [naam 1] , [naam 2]
en de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), tevens medewerker van VanLoman, van
28 februari 2022. [naam 3] schrijft in een e-mail, overgelegd als productie 5 bij verweerschrift, aan [naam 1] het volgende:
"Je vroeg me [verweerster] (toevoeging rechtbank: [verweerster] ) in de CC te zetten, maar ik kan zo snel niet het huidige emailadres van [verweerster] vinden, aangezien zij hier nu niet meer werkt weer ik niet of haar huidige e-mail nog werkt. Als ik [naam 2] , rechtbank] dadelijk spreek zal ik het hen vragen en zal ik de documenten ook naar [verweerster] doorsturen.".
5.4.
Dat voornoemde werkzaamheden na beëindiging dienstverband werden verricht door [verweerster] en dit bekend was bij zowel VanLoman als Vicoma blijkt ook uit door VanLoman overgelegde facturen (producties 7 en 8 bij verzoekschrift). Uit de urenspecificaties blijkt immers dat VanLoman bepaalde werkzaamheden van [verweerster] heeft doorbelast aan Vicoma.
5.5.
Het is dan ook zeer de vraag of de voorzieningenrechter het verlof tot het leggen van bewijsbeslag ook had verleend als zij kennis had gehad van het volledige feitencomplex. Desgevraagd stelt VanLoman zich op het standpunt dat zij dacht dat het gegeven dat VanLoman zelf [verweerster] gevraagd heeft ten behoeve van Vicoma te blijven werken ook al was zij inmiddels uit dienst, niet relevant zou zijn en onnodige informatie zou opleveren. Dit standpunt acht de rechtbank ongeloofwaardig nu VanLoman juist een beroep doet op schending van het relatiebeding. VanLoman behoorde te weten dat dit informatie was die ze had moeten overleggen. Het feit dat VanLoman in haar beide verzoekschriften heeft verzuimd te melden dat zij [verweerster] op eigen initiatief nog ruim zeven maanden na het einde van het dienstverband heeft betrokken bij dossiers van Vicoma is in strijd met artikel 21 Rv en in strijd met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het verzoek van VanLoman tot inzage en afschrift van de gevorderde bescheiden bijzonder kritisch te benaderen.
Niet voldaan aan vereisten van artikel 843a Rv
5.6.
Ten tweede is niet voldaan aan de in artikel 843a Rv neergelegde vereisten voor het recht op inzage of afschrift van bescheiden. Nog daargelaten of de opgevraagde bescheiden voldoende zijn bepaald, heeft VanLoman onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij inzage of afschrift van de beslagen bescheiden. Ook heeft VanLoman onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bewuste bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij [verweerster] partij is, welke rechtsbetrekking er volgens haar uit bestaat dat [verweerster] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld, dan wel tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van haar toenmalige arbeidsovereenkomst met VanLoman. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het rechtmatig belang van VanLoman bij haar vordering tot inzage op grond van schending van het relatiebeding ontbreekt. Het moet worden aangenomen dat een vordering op grond van schending van het relatiebeding omdat [verweerster] na haar dienstbetrekking bij VanLoman voor Vicoma en/of [naam 1] te werken terwijl zij op verzoek van VanLoman nog maanden na haar uitdiensttreding werkzaamheden heeft verricht voor deze zelfde cliënten, hoogstwaarschijnlijk wordt afgewezen. Anders dan VanLoman bepleit, biedt de vermeende vervalste schenkingsakte evenmin grond voor toewijzing van haar inzagevordering. Wat ook van die akte zij, [verweerster] heeft ter zitting verklaard dat zij de (voorbeeld) akte heeft opgemaakt lang nadat zij uit dienst was getreden bij VanLoman. Dit tijdsverloop volgt ook uit het onderzoek van Hoffman bedrijfsrecherche. Waarom betrokkenheid van [verweerster] bij het opstellen van die akte onrechtmatig zou zijn ten opzichte van VanLoman is in het licht van dit tijdspad onvoldoende toegelicht. Het enkele gegeven dat [verweerster] deze akte naar een medewerker van VanLoman heeft gestuurd, is daarvoor onvoldoende.
Conclusie
5.8.
Nu geen sprake is van een rechtsbetrekking, althans het rechtmatig belang ontbreekt, behoeven de andere vereisten van artikel 843a Rv geen behandeling. Het verzoek zal worden afgewezen.
5.9.
VanLoman zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.196,00 (2,0 × tarief II € 598,00)
- nakosten
€ 173,00 +(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.683,00.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzochte af,
6.2.
veroordeelt VanLoman in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 1.683,00. Als VanLoman niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet VanLoman € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. L. Voetelink, rechter, op 4 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: