Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Tussenbeslissing 31 mei 2024
2.Aanvullende informatie
3.Beoordeling
4.Beslissing
wijst het verzoek om toestemming af.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024 een verzoek om aanvullende toestemming afgewezen, ingediend door de officier van justitie op 18 april 2024. Het verzoek was gedaan in het kader van de Overleveringswet (OLW) door het Landgericht Bamberg, met betrekking tot een overgeleverde persoon die momenteel in Duitsland gedetineerd is. De rechtbank heeft in een eerdere tussenbeslissing van 31 mei 2024 verzocht om aanvullende informatie over de mogelijkheid voor de overgeleverde persoon om zijn opmerkingen en bezwaren naar voren te brengen.
De Duitse autoriteiten hebben op 3 juni 2024 meegedeeld dat de overgeleverde persoon al expliciet was gehoord over de kwestie van de specialiteit en het verzoek om een aanvullend oordeel. Echter, de rechtbank constateert dat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat de overgeleverde persoon daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren kenbaar te maken. Dit is in strijd met de eisen van effectieve rechterlijke bescherming, zoals vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank concludeert dat de rechten van de verdediging van de overgeleverde persoon niet volledig zijn geëerbiedigd, waardoor een toewijzing van het verzoek niet mogelijk is. De rechtbank wijst erop dat de Duitse autoriteiten een nieuw verzoek kunnen indienen zodra de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren te uiten. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.