ECLI:NL:RBAMS:2024:3944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/13/751324 / HA ZA 24-570
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vruchtgebruik en zaaksvervanging in een verstekprocedure met betrekking tot een appartementsrecht

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Amsterdam, staat een recht van vruchtgebruik centraal dat is gevestigd op de verkoopopbrengst van een woning. De vruchtgebruiker heeft met deze opbrengst een appartement gekocht, maar de hoofdgerechtigden tot de verkoopopbrengst hebben niet meegewerkt aan de koop en levering van het appartement. De rechtbank moet beoordelen of deze hoofdgerechtigden op grond van artikel 3:213 BW van rechtswege hoofdgerechtigde zijn geworden. De rechtbank concludeert van wel.

De procedure begint met de vaststelling dat op 3 juli 2024 een vonnis is gewezen in een verstekprocedure. De rechtbank behandelt de vraag of de hoofdgerechtigden, de kinderen van de erflater, recht hebben op het appartement dat door de vruchtgebruiker is gekocht. De rechtbank stelt vast dat de vruchtgebruiker, die het recht van vruchtgebruik heeft, bevoegd was om het appartement te kopen zonder medewerking van de hoofdgerechtigden. Dit is in overeenstemming met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, die de rechten van de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigden regelen.

De rechtbank oordeelt dat de hoofdgerechtigden van rechtswege hoofdgerechtigden zijn geworden tot het appartement, en dat de vruchtgebruiker het vruchtgebruik heeft verkregen. Dit vonnis bevestigt de werking van zaaksvervanging zoals geregeld in artikel 3:213 BW, en benadrukt dat de wet geen aanvullende voorwaarden stelt voor de overdracht van registergoederen in dit geval. De rechtbank spreekt ook de nietigheid uit van de dagvaarding tegen andere belanghebbenden, omdat de procedure niet correct is gevolgd. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/751324 / HA ZA 24-570
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,

2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg,
tegen

1.[gedaagde] ,wonende te [woonplaats 3] ,

2.
ALLE BELANGHEBBENDENop het registergoed, te weten het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met balkon gelegen op de tweede verdieping, met een afzonderlijke berging gelegen in het souterrain, gelegen te [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 3] , sectie [sectie] , complexaanduiding [nummer] , appartementsindex [indexnr. 1] ,
en op het registergoed, te weten het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de parkeerplaats, gelegen in het souterrain, gelegen nabij [adres 1] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 3] , sectie [sectie] complexaanduiding [nummer] , appartementsindex [indexnr. 2] ,
gedaagde partijen,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- het tegen gedaagde onder 1 verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
In deze verstekprocedure staat een recht van vruchtgebruik centraal dat is gevestigd op de verkoopopbrengst van een woning. De vruchtgebruiker heeft met dat geld een appartement gekocht. De hoofdgerechtigden tot de verkoopopbrengst hebben niet meegewerkt aan de koop en levering van het appartement. De vraag is of zij daartoe op grond van artikel 3:213 BW van rechtswege hoofdgerechtigde zijn geworden. De rechtbank beantwoordt die vraag met ja.

3.De feiten

3.1.
Op [overlijdensdatum] 2022 is in [overlijdensplaats] overleden [erflater] . In zijn testament heeft hij als erfgenamen aangewezen zijn kinderen [eiser 1] en [eiser 2] (eisende partijen). Daarbij heeft hij het legaat opgelegd om binnen acht maanden na zijn overlijden een recht van vruchtgebruik van zijn woning op het adres [adres 2] te geven aan zijn partner [gedaagde] (gedaagde partij onder 1).
3.2.
Het testament bepaalt dat [gedaagde] de woning zonder medewerking of toestemming van [eiser 1] en [eiser 2] kan vervreemden. Het vruchtgebruik komt dan te rusten op de goederen die daarvoor in de plaats treden:
“De vruchtgebruiker heeft het recht de goederen [...] die onder het vruchtgebruik vallen te vervreemden en te bezwaren. Daarvoor is geen medewerking of toestemming van de hoofdgerechtigden nodig. [...] Op de goederen die in de plaats treden van de goederen waarover bevoegdelijk is beschikt, komt het vruchtgebruik ook te rusten.”
3.3.
Op 16 juni 2023 heeft [gedaagde] van [naam] gekocht het appartement met parkeerplaats op het adres [adres 1] . [eiser 1] en [eiser 2] zijn geen partij bij de koopakte. De koopakte vermeldt dat [gedaagde] de koopsom zal betalen uit de verkoopopbrengst van de woning in [adres 2] , dat [gedaagde] het vruchtgebruik zal krijgen van die verkoopopbrengst, dat [gedaagde] daarmee het vruchtgebruik zal verwerven van het appartement in [woonplaats 3] en dat [eiser 1] en [eiser 2] van rechtswege de hoofdgerechtigden tot het appartement worden:
“De koopsom zal door koper worden voldaan uit het vruchtgebruikkapitaal dat haar bij de levering van het verkochte ter beschikking zal staan. Dat vruchtgebruikkapitaal zal haar ter beschikking staan op grond van de nog op te stellen akte van vestiging vruchtgebruik, hetgeen geschiedt zo spoedig mogelijk nadat het woonhuis c.a. [adres 2] is geleverd aan de koper die het woonhuis gekocht heeft en de koopsom door de erfgenamen van thans wijlen de heer [erflater] , hierna te noemen “erflater”, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] negentienhonderd tweeënveertig, is ontvangen (en hetgeen geschiedt voordat de levering van het verkochte plaatsvindt). Dat vruchtgebruik komt de koper toe op grond van het in werking getreden laatstelijke testament van erflater. Het kapitaal waarvan de koper het vruchtgebruik krijgt zal (met de ontvangst van bedoelde koopsom ter zake van het woonhuis c.a. [adres 2] krachtens zaaksvervanging, art. 3:167 BW) tot de nalatenschap van erflater behoren, waartoe de erfgenamen, te weten de kinderen van erflater [...] tezamen en voor gelijke delen, gerechtigd zijn.
Na de vestiging van het vruchtgebruik zal de vruchtgebruiker het zakelijk recht van vruchtgebruik van dat vruchtgebruikkapitaal hebben en daarover beschikkingsbevoegd zijn. Door de voldoening van de koopsom door koper uit het vruchtgebruikkapitaal zal het recht van vruchtgebruik na de levering van het verkochte middels zaaksvervanging (art. 3:213 BW) van rechtswege komen te rusten op het verkochte. De bloot-eigendom van het verkochte zal na de levering van rechtswege toekomen aan erflaters hiervoor genoemde kinderen als erfgenamen in zijn nalatenschap, welk bloot-eigendom van het verkochte dan tussen de erfgenamen/bloot eigenaren nog steeds (wederom krachtens zaaksvervanging, art. 3:167 BW) tot de onverdeelde nalatenschap van erflater zal behoren, net zolang totdat deze (partieel) verdeeld zal worden.”
3.4.
De woning in [adres 2] is verkocht en op 12 juli 2023 overgedragen. De netto-verkoopopbrengst van € 1.299.203,01 is geboekt op een afzonderlijke bankrekening bij ASN Bank ten name van [gedaagde] , [eiser 1] en [eiser 2] . Bij akte van 31 juli 2023 hebben partijen ten behoeve van [gedaagde] een recht van vruchtgebruik gevestigd op het saldo van die bankrekening. Daarbij is bepaald dat de bepalingen van het testament van [erflater] gelden, dat [gedaagde] van het geld het appartement in [woonplaats 3] zal kopen, dat van rechtswege zaaksvervanging plaats zal vinden, en dat het appartement tot het vruchtgebruikvermogen gaat behoren.
3.5.
Bij notariële akte van 14 augustus 2023 heeft [naam] het appartement in [woonplaats 3] geleverd aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft de koopprijs van € 682.500,00 betaald vanaf de genoemde bankrekening bij ASN Bank. [eiser 1] en [eiser 2] zijn geen partij bij de leveringsakte. De akte vermeldt echter dat zij door de levering hoofdgerechtigden zijn geworden tot het appartement en dat [gedaagde] daarvan het vruchtgebruik verwerft.
“[ [gedaagde] ] verklaarde dat de koopprijs door haar is voldaan met gelden, die zijn belast met het recht van vruchtgebruik, ten behoeve van haar. Het recht van vruchtgebruik komt [ [gedaagde] ] toe krachtens erfrecht en is gevestigd bij een onderhandse akte, getekend op eenendertig juli tweeduizend drieëntwintig, van welke onderhandse akte een kopie aan deze minuut is gehecht. Op grond van de zaaksvervangingsregeling van artikel 213 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek treedt het verkochte in de plaats van de aan het vruchtgebruik onderworpen koopprijs, waardoor het recht van vruchtgebruik middels zaaksvervanging is komen te rusten op het verkochte. Het voorgaande heeft tot gevolg dat [ [gedaagde] ] vruchtgebruiker is geworden van het verkochte en als hoofdgerechtigden van het verkochte zijn aan te merken de in gemelde onderhandse akte gemelde bloot-eigenaren, zijnde [ [eiser 1] en [eiser 2] ].”
3.6.
Op 14 augustus 2023 is deze leveringsakte in het kadaster ingeschreven en is [gedaagde] vermeld als gerechtigde tot het appartementsrecht.
3.7.
Op 3 oktober 2023 heeft de bewaarder van het kadaster een waarschuwingsbrief in de zin van artikel 3:19 lid 4 BW verstuurd, aangezien de rechtshandeling volgens hem mogelijk door een onbevoegde is verricht. De bewaarder heeft zijn waarschuwingsbrief achter de leveringsakte in het kadaster gevoegd, samen met een bewaardersverklaring. In de Basisregistratie Kadaster is als waarschuwing aangetekend: “Beoogde rechtsgevolg komt mogelijk niet tot stand”.
3.8.
De waarschuwingsbrief vermeldt:
“Ik vermoed dat de in te schrijven rechtshandeling door een onbevoegde is verricht, aangezien voor de totstandkoming van de op pagina 9 vermelde zaaksvervanging inzake het vruchtgebruik alsmede de overdracht van het eigendom dienen tevens de genoemde hoofdgerechtigden (bloot-eigenaren) als partij op te treden.”
Op 25 januari 2024 heeft de bewaarder van het kadaster daaraan de volgende verklaring toegevoegd:
“De reden voor de waarschuwing dient te luiden: aangezien het beoogde rechtsgevolg, blooteigendom op naam gesteld van de hoofdgerechtigden belast met vruchtgebruik, mogelijk niet tot stand komt omdat ingeval van registergoederen geen zaaksvervanging in de zin van artikel 3:213 lid 2 Burgerlijk Wetboek optreedt vanwege het feit dat de vruchtgebruiker als verkrijger optreedt en niet als onmiddellijk vertegenwoordiger van de hoofdgerechtigden.”

4.De vordering

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen in deze procedure een verklaring als bedoeld in artikel 3:27 BW, luidende dat zij bloot-eigenaren zijn geworden van het registergoed en dat [gedaagde] het vruchtgebruik heeft verkregen, één en ander krachtens de verrichte rechtshandeling en de van rechtswege werkende zaaksvervanging als bedoeld in artikel 3:213 BW, met veroordeling van partijen in hun eigen proceskosten.
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben overwogen de leveringsakte te laten rectificeren en het kadaster te vragen de registratie bij te werken. In de rectificatie zou het appartementsrecht dan alsnog worden geleverd aan [gedaagde] , die daarbij dan handelt als hun onmiddellijk vertegenwoordiger, waardoor het goed op hun naam zou komen. Zij hebben deze optie echter verworpen omdat dan nog steeds geen zekerheid zou bestaan met betrekking tot de beoogde rechtstoestand. Zij vinden levering aan hen fundamenteel onjuist omdat de de koop is gesloten tussen [gedaagde] en de verkoper en niet tussen hen en de verkoper. [gedaagde] was de koopsom verschuldigd en heeft deze betaald vanaf de vruchtgebruikrekening bij ASN Bank.
4.3.
Volgens [eiser 1] en [eiser 2] moet worden geconstateerd dat zij door de toepassing van artikel 3:213 BW van rechtswege hoofdgerechtigde zijn geworden tot het appartement in [woonplaats 3] .

5.De beoordeling

In de procedure tegen [gedaagde]

5.1.
Tegenover [gedaagde] zal de rechtbank de gevorderde verklaring van recht geven. Wel kiest zij iets andere bewoordingen, zonder daarmee van de bedoeling van de vordering te willen afwijken.
5.2.
Bij de vestiging van een vruchtgebruik kan aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid worden gegeven over de goederen te beschikken, ook als deze niet bestemd zijn om vervreemd te worden. Dat staat in artikel 3:212 lid 2 BW. Hetgeen in de plaats van aan vruchtgebruik onderworpen goederen treedt doordat daarover bevoegdelijk wordt beschikt, behoort aan de hoofdgerechtigde toe en is eveneens aan het vruchtgebruik onderworpen. Dat staat in artikel 3:213 lid 1 BW.
5.3.
In de akte van 31 juli 2023 is aan [gedaagde] de bevoegdheid verleend om over de verkoopopbrengst op de rekening bij ASN Bank te beschikken. Dat betekent dat zij daarover bevoegd heeft beschikt door daarmee het appartement in [woonplaats 3] te kopen en dat de medewerking van [eiser 1] en [eiser 2] daarvoor niet nodig was. Een andere opvatting zou onverenigbaar zijn met artikel 3:212 lid 2 BW.
5.4.
Door deze beschikking zijn [eiser 1] en [eiser 2] van rechtswege gerechtigd geworden tot het appartement in [woonplaats 3] . Een andere opvatting zou meebrengen dat hun recht op het saldo op de rekening bij ASN Bank gedeeltelijk zou zijn geëindigd zonder dat zaaksvervanging zou zijn opgetreden. Dat gevolg zou in strijd zijn met artikel 3:213 lid 1 BW.
5.5.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de bewaarder van het kadaster dat ingeval van registergoederen geen zaaksvervanging optreedt. Dat gevolg treedt van rechtswege in, zonder dat de wet daaraan nadere voorwaarden stelt. Met name eist de wet niet dat de vruchtgebruiker voor de overdracht de medewerking van de hoofdgerechtigde nodig heeft, wat in strijd zou komen met artikel 3:212 lid 2 BW. Evenmin bevat de wet een nadere regeling voor registergoederen. Wel bevat artikel 3:24 BW een bepaling voor feiten die niet in het kadaster zijn ingeschreven. Deze bepaling regelt echter niet wie welke rechten toekomen, maar slechts wanneer ze aan een verkrijger kunnen worden tegengeworpen.
5.6.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn dus van rechtswege hoofdgerechtigden geworden tot het appartement in [woonplaats 3] .
In de procedure tegen de andere belanghebbenden
5.7.
Wie beweert enig recht op een registergoed te hebben, kan alle belanghebbenden bij openbare oproeping, en daarnaast hen die als rechthebbende of beslaglegger op dat goed ingeschreven staan, ieder bij name dagvaarden om te horen verklaren dat hem het recht waarop hij aanspraak maakt, toekomt. Dat staat in artikel 3:27 lid 1 BW. [eiser 1] en [eiser 2] hebben deze weg willen volgen en hebben naast [gedaagde] alle belanghebbenden in een openbare oproeping willen laten dagvaarden.
5.8.
Op grond van artikel 3:27 lid 4 BW moest de openbare oproeping worden gedaan overeenkomstig artikel 54 lid 2 Rv. Het exploot van dagvaarding van gedaagde partijen onder 2 moest daarom worden betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Amsterdam. Aan die eis is niet voldaan. De dagvaarding is alleen betekend aan het adres van [gedaagde] . Het openbaar ministerie is daarmee de mogelijkheid onthouden om eventuele belanghebbenden op de hoogte te stellen van de dagvaarding.
5.9.
De rechtbank zal daarom ten aanzien van de gedaagde partijen onder 2 de nietigheid van de dagvaarding uitspreken.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart in de procedure tegen [gedaagde] dat [eiser 1] en [eiser 2] hoofdgerechtigden zijn geworden tot het appartement met parkeerplaats op het adres [adres 1] en dat [gedaagde] daarvan het vruchtgebruik heeft verkregen, één en ander krachtens de overdracht aan haar en de van rechtswege werkende zaaksvervanging als bedoeld in artikel 3:213 BW,
6.2.
spreekt in de procedure tegen de gedaagde partijen onder 2 de nietigheid van de dagvaarding uit;
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.