ECLI:NL:RBAMS:2024:3921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/13/747905 / KG ZA 24-212
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming hypotheekovereenkomst en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. [eiser] vorderde nakoming van een hypotheekovereenkomst, waarin hij stelde dat hij recht had op een meeneemhypotheek bij verhuizing naar een andere woning. De zaak draait om de uitleg van de hypothecaire geldlening die in 2003 is afgesloten, waarbij [eiser] geen inkomen had en de lening was verstrekt op basis van de WOZ-waarde van het onroerend goed. Rabobank heeft geweigerd om de hypotheek mee te verhuizen naar een nieuw pand, omdat [eiser] niet voldeed aan de huidige financieringsvoorwaarden. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2024 heeft [eiser] zijn vorderingen toegelicht, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt over de verhuisregeling. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde [eiser] in de proceskosten van € 4.174,00. De uitspraak benadrukt dat de uitleg van de overeenkomst niet alleen op de tekst is gebaseerd, maar ook op de omstandigheden en gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/747905 / KG ZA 24-212 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 25 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij conceptdagvaarding van 2 april 2024,
advocaat mr. J.M. Wagenaar te Enschede,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. M. van den Broek te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 11 april 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met zijn echtgenote en mr. Wagenaar;
- aan de zijde van Rabobank: [naam 1] , teamlead wonen regio Midden Nederland, en [naam 2] , teamlead financieel advies Midden en Oost Nederland, met mr. Van den Broek.

2.De feiten

2.1.
Op 29 december 2003 heeft [eiser] bij (een rechtsvoorganger van) Rabobank een aflossingsvrije hypothecaire geldlening afgesloten voor een bedrag van € 240.000,00 voor onbepaalde tijd tegen een rente van 3,6% per jaar. Namens Rabobank had [naam 3] contact met [eiser] . In 2003 was [eiser] 60 jaar oud. Hij had geen vast dienstverband of ander inkomen, omdat hij vanwege gezondheidsredenen was gestopt met werken. Rabobank was hiervan op de hoogte.
2.2.
In de overeenkomst van geldlening staat, voor zover van belang, het volgende:

(…)
Zekerheid
Te vestigen hypotheek ter grootte van € 240.000,--
  • als eerste op appartement en toebehoren gelegen aan de Merelhof 36 te Baarn.
  • als eerste op het perceel grond met woonhuis en toebehoren gelegen aan de Golfstroom 50 te Huizen.
De offerte is onder voorbehoud van:

De juistheid en volledigheid van de door ons gehanteerde uitgangspunten. In verband hiermee ontvangen wij graag zo spoedig mogelijk van u:
-WOZ-beschikking van de in deze offerte opgenomen registergoederen.
(…)
Overige bepalingen

Indien u uw woning overdraagt in verband met de verhuizing naar een ander huis dat u heeft gekocht, kunt u de overeengekomen rentecondities van uw hypothecaire financiering meeverhuizen naar een nieuwe hypothecaire financiering, mits:
- wordt voldaan aan alle financieringsvoorwaarden (bijvoorbeeld inkomen en waarde van de woning) die de bank op dat moment hanteert voor een nieuwe hypothecaire financiering met soortgelijke rentecondities; en
- de nieuwe hypothecaire financiering niet hoger is dan de oorspronkelijke financiering.
2.3.
Op de hypothecaire geldlening zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2003 (hierna: de AV) van toepassing. In artikel 18 van de AV staat het volgende:
“Als u binnen zes maanden na algehele aflossing van de geldlening, in geval van verkoop, gevolgd door juridische levering van het registergoed en verhuizing van de debiteur, een geldlening van een Rabobank verkrijgt, tot zekerheid waarvan een ander registergoed dat als uw hoofdverblijf dient of gaat dienen hypothecair voor uw verplichtingen wordt verbonden ten behoeve van die Rabobank, zal die Rabobank de rente die gold voor de afgeloste lening op uw verzoek, eveneens met u overeenkomen en voor de nieuwe geldlening tot maximaal het bedrag van de afgeloste lening op het moment van aflossing en voor de resterende rentevastperiode van de afgeloste geldlening, mits u, het nieuwe registergoed, de financiering en de zekerheden voldoen aan de voorwaarden (zoals uw inkomen en de executiewaarde van de nieuwe woning) die de bank op dat moment voor een dergelijke geldlening stelt.”
2.4.
Op 2 februari 2004 is het hypotheekrecht gevestigd op het appartement in Baarn en de woning in Huizen en is de geldlening aan [eiser] verstrekt. [eiser] woonde destijds in de woning in Huizen en het appartement in Baarn verhuurde hij aan zijn dochter.
2.5.
De dochter van [eiser] is in 2005 overleden. In oktober 2005 heeft [eiser] het appartement in Baarn verkocht.
2.6.
In juni 2006 heeft [eiser] de woning in Huizen verkocht.
2.7.
De verkoopopbrengst van het appartement en het woonhuis, althans de door Rabobank verstrekte lening van € 240.000,00, is door [eiser] begin 2007 aangewend voor de aankoop van het appartement aan de [adres] . Rabobank heeft medewerking verleend aan deze transactie en verkreeg een hypotheekrecht op het appartement in [adres] dat in de plaats trad van de eerdere hypotheekrechten op het appartement in Baarn en de woning in Huizen. Het leningnummer van de hypothecaire geldlening is niet gewijzigd. Het appartement in [adres] wordt sinds 2008 verhuurd.
2.8.
In september 2011 heeft [eiser] aan Rabobank gevraagd of het mogelijk is de bestaande hypotheek te verplaatsen naar een woning in de regio Soest en welke minimale WOZ-criteria Rabobank daaraan stelt. In september 2011 heeft [eiser] gesproken met een medewerker van Rabobank die naar aanleiding van dat gesprek, voor zover van belang, het volgende heeft geschreven aan [eiser] :

(…)
U geeft aan het bestaande onderpand van deze lening te willen verkopen en een alternatief onderpand te willen geven.
Hierbij hebben wij gesproken over het aanbieden van een andere woning als onderpand.
Mocht deze woning de eigen woning zijn dan valt uw aanvraag onder de nieuwe gedragscode hypothecaire financieringen. Dit betekent ondermeer dat u maximaal 50% van de waarde van het onderpand aflossingsvrij mag lenen en de rest afgelost dient te worden.
Mocht de woning niet de eigen woning zijn (dit is de woning waar u uw feitelijk woonadres heeft) maar bijvoorbeeld een te verhuren pand dan gelden andere regels.
In beide situaties zal de bank een nieuwe financieringsaanvraag opstellen waarbij de oude hypotheek geroyeerd wordt en een nieuwe hypotheek wordt gevestigd.
(…).”
2.9.
Bij e-mail van 20 november 2013 heeft [eiser] aan Rabobank verzocht de bestaande hypotheek in 2014 te verhuizen naar een ander pand met een WOZ-waarde van ongeveer € 220.000,00. Bij brief van 10 december 2013 heeft Rabobank aan [eiser] laten weten dat hij niet aan de voorwaarden voldoet en Rabobank niet aan het verzoek van [eiser] kan voldoen.
2.10.
In 2014 heeft [eiser] € 48.000,00 op de hypothecaire geldlening afgelost.
2.11.
Bij brief van 16 juli 2016 heeft [eiser] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan Rabobank:

(…)
Op basis van de oude afspraken met Rabo Soest, zoals dit uitvoerig is omschreven in de brief van 24 december 2003, wens ik de bestaande hypotheek met cessie rechten op 2 appartementen, zoals voorheen in Baarn en Huizen, opnieuw voor de derde keer te herhalen.
(…)
Tot mijn grote ergernis is mij mondeling meegedeeld, dat bovenstaand scenario niet mogelijk is i.v.m. nieuwe wetgeving A.F.M. Kunt u dit bevestigen dan wel ontkennen?
(…).
2.12.
Bij brief van 16 juli 2016 heeft Rabobank aan [eiser] geantwoord dat het door hem geschetste scenario inderdaad niet zondermeer mogelijk is, omdat het wijzigen van het onderpand een toetsmoment is. Verder staat in die brief dat dit betekent dat Rabobank opnieuw de betaalbaarheid en zekerheid van de hypothecaire geldlening beoordeelt, waarbij wordt getoetst aan de huidige wet- en regelgeving.
2.13.
Rabobank heeft in april 2017 een overbruggingsfinanciering van € 108.000,00 aan [eiser] en zijn echtgenote verstrekt voor de aankoop van een (nieuwbouw)woning in [woonplaats 1] . Deze financiering zou in beginsel lopen tot 30 mei 2018. In het kader van deze financiering is ten behoeve van Rabobank een eerste hypotheekrecht op de woning in [woonplaats 1] gevestigd en een tweede hypotheekrecht op het appartement in [adres] . Eind december 2019 heeft [eiser] de overbruggingsfinanciering afgelost met een lening van ABN AMRO. [eiser] woont in de woning in [woonplaats 1] .
2.14.
Bij brief van 8 augustus 2018 heeft Rabobank, voor zover van belang, het volgende geschreven aan [eiser] :
“(…)
(…)
(…).”
2.15.
In 2019 is de schoondochter van [eiser] getroffen door een hersenbloeding, waardoor zij blijvend invalide is geraakt. Om het gezin van zijn zoon en schoondochter, die samen vier kinderen hebben, te ondersteunen, wil [eiser] bij hen in de buurt van [woonplaats 2] wonen.
2.16.
Op 22 maart 2022 hebben [eiser] en zijn echtgenote met Mateboer Projectontwikkeling B.V. (hierna: Mateboer) een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 551.000,00 voor een nieuwbouwappartement in Kampen. In de overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen, in te roepen tot 22 mei 2022, dat daarna is verlengd tot 1 oktober 2022.
2.17.
[eiser] heeft zich vervolgens tot de Rabobank gewend met het verzoek om een financiering voor het appartement in Kampen. [eiser] heeft Rabobank verzocht onder de hypothecaire geldlening uit 2004 een financiering te verstrekken dan wel een overbruggingsfinanciering te verstrekken. Rabobank is hiertoe niet overgegaan, omdat [eiser] volgens Rabobank niet aan de daaraan te stellen voorwaarden voldeed. Bij brief van 24 mei 2022 heeft Rabobank aan [eiser] bericht dat zijn aanvraag is afgewezen, omdat zijn inkomen niet toereikend is om de financiering te kunnen voldoen, zijn financiële lasten niet passen naast de nieuwe hypotheeklasten en zijn situatie niet in aanmerking komt voor een overbruggingsfinanciering.
2.18.
Bij brief van 1 mei 2023 heeft Mateboer de koop/aannemingsovereenkomst met [eiser] en zijn echtgenote ontbonden. Mede vanwege de persoonlijke omstandigheden heeft Mateboer de in de overeenkomst opgenomen boete van 10% gematigd tot 5%. Op 18 juli 2023 heeft Mateboer [eiser] en zijn echtgenote gesommeerd tot betaling van € 27.550,00 aan contractuele boete.
2.19.
Bij brief van 19 januari 2024 van zijn advocaat heeft [eiser] Rabobank gesommeerd om het bedrag van € 27.550,00, zijnde de boete van Mateboer, aan [eiser] te betalen. Verder is Rabobank gesommeerd de overeenkomst tussen partijen na te komen, waaronder het meenemen van de bestaande rente bij de verhuizing van [eiser] naar een andere woning en geen andere voorwaarden daaraan te stellen dan de twee bestaande voorwaarden, zijnde een hoofdsom van niet hoger dan € 240.000,00 en een onderpand niet lager dan € 240.000,00. Bij deze brief zat als bijlage een verklaring van [naam 3] (voormalig medewerker van Rabobank, zie 2.1) waarin, voor zover van belang, het volgende staat:

Over alle puntsgewijze gebeurtenissen die hieronder beschreven verklaar ik dat:
1. Volgens de overeenkomst van 24 december 2003 de hypotheekgever [eiser] één pandrecht als hypotheek zou verstrekken in 2004 op totaal 3 appartementen als onderpand voor een maximale lening van € 240.000,- om die te kunnen verhuren aan zijn kinderen en aan derden.
2. Hypotheekgever [eiser] was echter in 2003 reeds om gezondheidsredenen helemaal gestopt met werken en had daardoor geen salaris meer uit loondienst of uit zijn adviesbureau (…).
3. Als criteria van zekerheid vroeg Rabobank bij deze aflossingsvrije lening voor onbeperkte tijd, dat de totale WOZ-waarde van de lening nooit hoger zou zijn dan € 240.000,- met een periodieke hypotheekrente.
4. De bedeling was een ‘meeneem’ hypotheek dat toekomstige verhuizingen mogelijk zou maken door verhuur aan zijn kinderen of aan derden. Als eigenaar van 3 appartementen in Baarn en Huizen, verhuurde hij in Baarn aan zijn beide kinderen, (…).
Kortom
  • De lening werd in 2003 verstrekt als een ‘meeneem’ lening aan [eiser] voor onbepaalde tijd.
  • In 2008 was [eiser] inmiddels AOW-er en had de woning in Baarn en in Huizen verkocht in overleg met de Rabobank en een appartement aan de [adres] gekocht om te kunnen verhuren aan ‘expats’ in [adres] als aanvullend netto inkomen bij zijn AOW.
(…).”
2.20.
Bij brief van 20 februari 2024 heeft Rabobank de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.21.
Op 14 maart 2024 is een bod van [eiser] en zijn echtgenote op een woning in Harderwijk geaccepteerd onder voorbehoud van financiering.
2.22.
In een e-mail van 5 april 2024 van [naam 3] aan de advocaat van Rabobank staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
(…).”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, Rabobank:
I. te veroordelen tot nakoming van de meeneemhypotheek en medewerking te verlenen en uitvoering te geven aan de vervanging van het onderpand, zolang de WOZ-waarde minimaal € 240.000 bedraagt en de lening niet meer dan € 240.000,00 bedraagt, met behoud van de 2,4% rente vast;
II. Rabobank te verbieden om nadere voorwaarden aan de nakoming en/of medewerking daaraan te stellen, welke geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst, althans geen onredelijke voorwaarden die de uitvoering daarvan kunnen belemmeren of frustreren;
III. te veroordelen bij wijze van voorschot tot betaling aan [eiser] van € 29.578,00 aan schadevergoeding, op straffe van een dwangsom;
IV. te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten, alle te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] heeft, samengevat, het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. De overeenkomst van hypothecaire geldlening moet zo worden uitgelegd dat zolang de lening niet meer dan € 240.000,00 bedraagt en zolang het onderpand minimaal een WOZ-waarde van € 240.000,00 heeft, [eiser] de bestaande rente steeds mag meenemen in geval van verhuizing naar een andere woning, dan wel vervanging van het onderpand. Rabobank heeft in 2003 de geldlening verstrekt zonder inkomenstoets, maar op basis van de financiële- en/of vermogenspositie van [eiser] , namelijk het onderpand met een minimale WOZ-waarde van € 240.000,00. [eiser] had in 2003 ook geen vast inkomen of dienstverband meer.
Zo is het destijds ook met [naam 3] besproken en [eiser] heeft mogen vertrouwen op de uitlatingen die [naam 3] namens de bank heeft gedaan. Rabobank heeft ook de schijn opgewekt dat de overeenkomst op deze manier moet worden uitgelegd, althans [eiser] heeft daar gerechtvaardigd op mogen vertrouwen. Rabobank is immers al twee of drie keer eerder akkoord gegaan met en verleende medewerking aan vervanging van het onderpand, namelijk bij de verkoop van het appartement in Baarn en het woonhuis in Huizen en de aankoop van het appartement in [adres] . Toen heeft Rabobank geen aanvullende eisen of voorwaarden gesteld. Rabobank heeft ten onrechte niet willen meewerken aan de financiering van de woning in Kampen. Hierdoor is [eiser] aan Mateboer een ontbindingsboete verschuldigd, waarvoor Rabobank aansprakelijk is.
3.3.
Rabobank heeft, samengevat, als volgt verweer gevoerd. In de overeenkomst en de AV zijn partijen een zogenaamde verhuisregeling overeengekomen. Die houdt in dat bij de verkoop van de woning en de aankoop van een nieuwe woning de overeengekomen rente van de lening meeverhuist naar de nieuwe lening, mits wordt voldaan aan de financieringsvoorwaarden die Rabobank op dat moment hanteert voor een nieuwe lening met soortgelijke rentecondities. De overeenkomst en de AV bevatten de standaardbepaling die in die periode in iedere offerte werd opgenomen en wijken dus niet af van bepalingen uit andere offertes uit die periode. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt niet dat met [eiser] afwijkende afspraken zijn gemaakt over de verhuisregeling. Ook uit de verklaring van [naam 3] blijkt niet dat met [eiser] afwijkende afspraken zijn gemaakt. Sinds 2007, toen het hypotheekrecht op het appartement in [adres] in de plaats trad van de eerdere hypotheekrechten op het appartement in Baarn en de woning in Huizen, hebben er geen wijzigingen meer plaatsgevonden met betrekking tot de lening. Het is dus niet zo dat Rabobank al ‘twee of drie keer’ eerder akkoord is gegaan met vervanging van het onderpand. Dat het leningnummer niet is gewijzigd, betekent niet dat Rabobank toen niet heeft getoetst of de nieuwe situatie voldeed aan de wet- en regelgeving en het acceptatiebeleid van Rabobank op dat moment. Van een door Rabobank opgewekte schijn dat de lening mee kon worden genomen op basis van de WOZ-waarde van het onderpand is dan ook geen sprake. Rabobank heeft dit ook al sinds 2011 in correspondentie aan [eiser] laten weten. Rabobank is niet bereid een nieuwe financiering aan [eiser] te verstrekken, omdat Rabobank dat met het oog op (het verbod van) overkreditering onverantwoord en niet toegestaan acht. Omdat [eiser] niet aan de voorwaarden voldeed, hoefde Rabobank hem geen financiering te verstrekken. Rabobank heeft dit tijdig aan [eiser] laten weten en het was aan [eiser] om zich tijdig te beroepen op het financieringsvoorbehoud in de overeenkomst met Mateboer. Rabobank is niet aansprakelijk voor de door Mateboer van [eiser] gevorderde boete.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen onder 3.1 onder I en II van [eiser] strekken tot nakoming van gemaakte afspraken. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag wat zij in de overeenkomst van hypothecaire geldlening van december 2003 hebben afgesproken. Voor de uitleg van de inhoud van een overeenkomst is niet (alleen) de tekst van belang, maar komt het (ook) aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de uitleg van de overeenkomst. [1]
4.3.
Voorshands lijkt bij het aangaan van de hypothecaire geldlening in december 2003 sprake te zijn (geweest) van maatwerk. [eiser] had destijds al geen inkomen uit werk meer en dit was bij de Rabobank bekend. Er is dus niet gefinancierd op basis van (een) inkomen(stoets), maar uitsluitend op de WOZ-waarde van het onroerend goed in Baarn en Huizen.
4.4.
In de offerte en in de AV is wel uitdrukkelijk de bepaling opgenomen dat de overeengekomen rentecondities van de hypothecaire financiering kunnen meeverhuizen, mits op dat moment wordt voldaan aan alle financieringsvoorwaarden die Rabobank op dat moment hanteert.
4.5.
Het is aan [eiser] om aannemelijk te maken dat in zijn geval aan deze bepaling(en) geen toepassing kan worden gegeven, omdat andere afspraken zijn gemaakt. In dat kader heeft [eiser] een beroep gedaan op de verklaring van [naam 3] en op de gang van zaken na het afsluiten van de hypothecaire geldlening.
4.6.
De verklaring die [naam 3] aan [eiser] heeft gegeven is niet voldoende om te concluderen dat zijn uitleg van de overeenkomst de juiste is. In die verklaring staat niet dat partijen afwijkende afspraken zijn overeenkomen. Wel staat in de verklaring dat het een meeneemhypotheek betreft, maar dat betwist Rabobank op zichzelf ook niet. Zoals gezegd moet [eiser] volgens Rabobank bij de aanvraag van een financiering voldoen aan de op dat moment geldende voorwaarden. In een latere verklaring van [naam 3] aan Rabobank heeft hij verklaard aan die voorwaarde niet te hebben willen afdoen, omdat die onderdeel is van de gemaakte afspraken.
4.7.
Begin 2007 is het hypotheekrecht op het appartement in [adres] in de plaats getreden van de eerdere hypotheekrechten op het appartement in Baarn en de woning in Huizen. Dit wordt gezien als één wijziging van het onderpand onder de lening en niet van twee of drie, zoals [eiser] heeft aangevoerd. Het leningnummer van de hypothecaire geldlening is toen niet gewijzigd. Ook dat legt echter onvoldoende gewicht in de schaal om te komen tot de uitleg van de overeenkomst zoals [eiser] die stelt. Het zou zo kunnen zijn, zoals Rabobank heeft aangevoerd, dat toen is getoetst of de nieuwe situatie voldeed aan de wet- en regelgeving en het acceptatiebeleid van Rabobank op dat moment. [eiser] heeft in ieder geval niet onderbouwd dat dit toen niet het geval was.
4.8.
Sinds 2011 heeft [eiser] meerdere keren bij Rabobank verzocht de rente van de hypothecaire geldlening te mogen ‘meenemen’, althans om een ander onderpand eronder te mogen zetten. Dit is telkens door Rabobank geweigerd met als reden dat [eiser] niet aan de op dat moment geldende financieringsvoorwaarden voldeed.
4.9.
De conclusie van bovenstaande is dat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval afwijkende afspraken zijn gemaakt over de verhuisregeling, dan wel dat Rabobank de schijn heeft opgewekt dat partijen afwijkende afspraken hebben gemaakt. Daarvoor is nadere bewijsvoering nodig, bijvoorbeeld door het horen van [naam 3] . Hier leent een kort geding zich echter niet voor.
4.10.
Rabobank is niet meer bereid aan [eiser] een hypotheek te verstrekken, omdat hij onvoldoende inkomen heeft en omdat zij dat met het oog op (het verbod op) overkreditering onverantwoord en niet toegestaan acht. Rabobank doet in dat kader een beroep op ‘beleid’ en de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Zonder nadere toelichting, die Rabobank niet heeft gegeven, is echter volstrekt onduidelijk welke ‘toets’ Rabobank heeft toegepast, want daarover heeft zij geen openheid van zaken gegeven. Weliswaar heeft [eiser] geen inkomen uit arbeid, maar hij heeft wel inkomen uit de verhuur van een van zijn woningen en bovendien hebben beide woningen van [eiser] naar het zich laat aanzien een aanzienlijke overwaarde. Het zou Rabobank – zoals ter zitting besproken – sieren als zij (een van haar hypotheekadviseurs) met [eiser] om de tafel gaat zitten om hem uit te leggen waarom de hypothecaire lening uit 2003 niet kan worden ‘meegenomen’ en eventuele andere financieringsmogelijkheden te bespreken, indachtig de persoonlijke omstandigheden van [eiser] . Hij lijkt immers over voldoende onderpand te beschikken zodat de een of andere financiering – zonder een voor Rabobank onaanvaardbaar risico – mogelijk zou moeten zijn.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.174,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.174,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 indien hij niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en dit vonnis moet worden betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024. [2]

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572 (rov. 3.5: “(…) dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg”)
2.type: MvG