ECLI:NL:RBAMS:2024:3920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
13/198765-23 (zaak A) en 13/101561-23 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij ontploffing en schuldheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en schuldheling. De ontploffing vond plaats op 9 augustus 2023 bij een restaurant in Amsterdam, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omstanders was te duchten. De verdachte heeft op verzoek van een onbekende persoon een poster op de ruit van het restaurant geplakt, wat leidde tot de explosie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een medeverdachte, die het explosief heeft aangestoken. De rechtbank legde een jeugddetentie van vijf maanden op, met een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) van twaalf maanden, rekening houdend met de adolescentenstrafrechtelijke regels. In de tweede zaak, die betrekking had op de heling van gestolen iPhones, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor materiële en immateriële schade als gevolg van de ontploffing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/198765-23 (A) en 13/101561-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 17 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen op 9 augustus 2023 te Amsterdam, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
zaak B:
heling van een iPhone 7 en een iPhone 8, toebehorende aan [bedrijf] , in de periode van 8 juli 2022 tot en met 9 juli 2022 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie kwalificeert zaak B als opzetheling. Verdachte heeft gestolen telefoons verkocht voor een ander, voor een zeer laag bedrag ten opzichte van de marktwaarde en tegen een beloning. De officier van justitie heeft zich op basis van voornoemde omstandigheden subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren en daarmee de schuldheling bewezen kan worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, moet worden vrijgesproken. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte). Ze hadden ieder een andere opdracht. Verdachte had de opdracht gekregen om een poster op te plakken. De medeverdachte had daarentegen de opdracht gekregen om een stuk voorwerp tot ontploffing te brengen. Voorts kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat er een ontploffing zou plaatsvinden. Dat verdachte en medeverdachte enige tijd samen hebben doorgebracht voorafgaand aan de ontploffing, doet daar niets aan af.
Zaak B
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde heling. Hij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoons wist dat deze door misdrijf waren verkregen. Bovendien had verdachte dit ook niet redelijkerwijs hoeven te vermoeden, aangezien het tweedehandse telefoons waren en hij deze voor een realistische prijs moest verkopen. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het oordeel ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Op 9 augustus 2023 is er in de vroege ochtend een explosief tot ontploffing gebracht bij restaurant [naam restaurant] in Amsterdam. De ontploffing is teweeggebracht door middel van een explosieve constructie aan de voorgevel van het restaurant. Op het naastgelegen pand was een wit karton van A2-formaat op de ruit geplakt.
Tijdens het politieverhoor en ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij het papier op de ruit heeft geplakt. Zijn motief betrof financieel gewin. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij via social media werd benaderd door een onbekend gebleven persoon met de vraag of hij tegen een beloning van € 100,- een poster wilde plakken op de ruit van een pand. De poster zou een bedreigende tekst bevatten. Verdachte is hiermee akkoord gegaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 augustus 2023 de medeverdachte en de onbekend gebleven derde heeft ontmoet. Deze onbekend gebleven persoon heeft aan hem een poster gegeven en verteld waar hij deze moest opplakken. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte een halfuur tot drie kwartier gewacht totdat zij naar het restaurant toe zijn gegaan. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachte gedurende deze periode bij elkaar zijn gebleven en gezamenlijk de straat overstaken. Op de momenten dat er een opvallende politieauto langsreed, bleven ze stilstaan en kozen ze een ander moment om samen naar het restaurant te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit op een vergaande coördinatie tussen verdachte en de medeverdachte. Vervolgens heeft de medeverdachte het explosief aangestoken bij het restaurant en heeft verdachte de poster op de ruit van het naastgelegen pand geplakt. Direct na het opplakken van de poster is hij samen met de medeverdachte gaan rennen in dezelfde richting, waarna het explosief tot ontploffing is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verdachte wist dat hij direct weg moest rennen. De verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van wat de medeverdachte zou gaan doen en dus niets wist van de ontploffing, acht de rechtbank daarom niet geloofwaardig. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte en dat er daarom sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met de medeverdachte opzettelijk een explosief tot ontploffing heeft gebracht aan de voorgevel van restaurant [naam restaurant] .
Gevaar voor goederen, levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel
Uit het forensisch onderzoek en de beschrijvingen van de verbalisanten ter plaatse is gebleken dat als gevolg van de ontploffing schade is ontstaan aan het restaurant zelf, aan de goederen in het restaurant en aan de omliggende panden. De ontploffing heeft ervoor gezorgd dat de glazen panelen in de voorgevel van het restaurant zijn verbrijzeld waardoor er stukken glas verspreid lagen in het restaurant en over het trottoir. De balie van het restaurant was aan de straatzijde gedeformeerd, het metaal van de balie was ingedeukt en het hout was versplinterd. Ook bij nabijgelegen panden was sprake van schade. De voorgevel van het pand gelegen aan de overzijde van het restaurant had twee beschadigingen in het hout. Voor dit pand lag ook een gebogen traanplaat, afkomstig vanaf het trottoir bij het restaurant.
Op het moment van de explosie waren er twee personen in het pand aanwezig. Zij hebben als gevolg van de ontploffing letsel en gehoorschade opgelopen. Voorts is op camerabeelden zichtbaar dat er passanten op straat waren toen de explosie tot ontploffing werd gebracht. Uit het NFI explosievenonderzoek volgt dat voor personen in de directe omgeving van de ontploffing, te weten tot op een afstand van één meter in een vrije baan, zeer ernstig lichamelijk letsel tot dodelijk letsel een gegeven is. Daarnaast is gevaar voor lichamelijk letsel tot dodelijk letsel door rondvliegende scherven en brokstukken niet uit te sluiten voor personen die zich op tientallen meters afstand van de ontploffing bevonden. De rechtbank wijst erop, dat het een feit van algemene bekendheid is, dat een explosie van een voorgevel veel schade kan aanrichten en dat de kracht van een dergelijke ontploffing, al dan niet door rondvliegend puin, ernstig letsel met mogelijk fatale gevolgen kan veroorzaken. Dat geldt dus niet alleen voor personen tot één meter van de ontploffing vandaan.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat door de impact en de kracht van de ontploffing, in een dichtbevolkt (uitgaans)gebied van Amsterdam, het gevaar voor het restaurant en de omliggende panden, het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in de directe nabijheid van de ontploffing bevonden, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
3.3.2.
Het oordeel ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de telefoons bij zich had en deze via Marktplaats heeft verkocht. Verdachte heeft verklaard dat een kennis hem heeft benaderd met de vraag of hij tegen een beloning van € 30,- de telefoons wilde verkopen. Volgens verdachte had deze kennis zelf geen Marktplaats-account en heeft verdachte de telefoons daarom via zijn eigen account aangeboden.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoons van misdrijf afkomstig waren. Of verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoons wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, kan de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen. De rechtbank acht opzetheling daarom niet bewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft onderzocht of de telefoons als gestolen geregistreerd stonden. Hij heeft daarnaast nagelaten om door te vragen naar de herkomst van de telefoons of om te vragen naar aankoopbewijzen. Verdachte is hierdoor tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. Dat het tweedehands telefoons betrof doet daaraan niet af. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte onder de gegeven omstandigheden op zijn minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen telefoons betroffen.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 9 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht aan restaurant [naam restaurant] , door een zwaar explosief voorwerp aan de voorzijde van het pand te bevestigen en dit vervolgens aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voornoemd pand en goederen in voornoemd pand en nabijgelegen panden (waaronder hotel [hotel] ) en goederen in die nabijgelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aldaar in en in de directe nabijheid van dat pand aanwezige personen (onder wie [persoon 1/benadeelde partij] en [persoon 2/benadeelde partij] en [persoon 3] ), in elk geval levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
ten aanzien van zaak B:
in de periode van 8 juli 2022 tot en met 9 juli 2022 te Amsterdam, een iPhone 7 en een iPhone 8, die geheel aan [bedrijf] toebehoren, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Oplegging van een straf of maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ten aanzien van de strafmaat heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van twaalf maanden verzocht, zoals deze is geadviseerd door de reclassering.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hij heeft geen verweer gevoerd tegen oplegging van de GBM. Bij de strafoplegging heeft de raadsman verder verzocht om een straf op te leggen waarbij verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met de GBM.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft uit geldelijk gewin op verzoek van een ander samen met de medeverdachte een ontploffing teweeg gebracht bij een restaurant. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij een dreigement moest overbrengen, vanwege de tekst die op de poster stond. Hij heeft zich voor een klein bedrag gemengd in een conflict waar hij – naar eigen zeggen – niets vanaf wist en met deze actie heeft hij anderen enorme vrees aangejaagd. De explosie had een enorme knal en aanzienlijke materiële schade tot gevolg aan het restaurant. De ontploffing heeft naast gevaar voor goederen, ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt voor personen in de directe nabije omgeving ervan. Er waren twee personen aanwezig in het restaurant op het moment dat de ontploffing plaatsvond. Daarnaast liepen er meerdere passanten over straat. Als gevolg van de ontploffing hebben de twee personen in het restaurant letsel opgelopen. Ook ondervinden zij nog iedere dag last en nadeel van de ontploffing, zoals angstklachten en slaapproblemen. Verdachte heeft hiermee onverantwoorde risico’s in het leven geroepen ten aanzien van de veiligheid en gezondheid van alle aanwezigen in en nabij het restaurant. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Bovendien loopt het aantal gerichte ontploffingen in Nederland steeds verder op. Door de toename van de gerichte ontploffingen groeit het gevoel van angst en onveiligheid in de samenleving als geheel. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf, in het voordeel van verdachte, er rekening mee dat de rol van verdachte bij de ontploffing kleiner is geweest dan de rol van de medeverdachte.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 december 2023. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens misdrijven. Ter terechtzitting is echter gebleken dat verdachte recentelijk is veroordeeld. De rechtbank zal daarom rekening houden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapportages van 17 november 2023 en 4 maart 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog T.J. van Vrijaldenhoven. De psycholoog heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een lichte normoverschrijdende-gedragsstoornis en een ander gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Door de psycholoog is ook vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid. Geconcludeerd wordt, dat sprake is geweest van doorwerking van de gedragsstoornis en de zwakbegaafdheid ten tijde van het plegen van het strafbare feit in zaak B. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit in zaak A is sprake geweest van doorwerking van beide psychische stoornissen en de zwakbegaafdheid. De psycholoog adviseert daarom om het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte dienen te worden toegerekend en zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
De psycholoog heeft het risico op recidive als laag tot matig ingeschat. De voornaamste risico’s worden gezien in de cognitieve beperking van verdachte, in zijn weerbaarheid en probleemoplossingsvaardigheden en in het ontbreken van dagbesteding. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd om begeleiding en behandeling op te leggen in het kader van een GBM voor de duur van twaalf maanden. De GBM zal een beschermende invloed hebben op verdachte.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland van 22 maart 2024, opgemaakt door [naam 1] . De reclassering heeft gerapporteerd dat de door de psycholoog vastgestelde stoornissen en het ontbreken van een dagbesteding, het snel geld willen verdienen en de negatieve beïnvloeding door het sociaal netwerk risicofactoren zijn. Beschermende factoren zijn daarentegen dat verdachte gevoelig lijkt voor pedagogische beïnvloeding en openstaat voor hulpverlening. De reclassering schat het recidiverisico gemiddeld tot hoog in. Om het risico op recidive terug te dringen, acht de reclassering, evenals de psycholoog, een GBM passend.
Uit het haalbaarheidsonderzoek GBM van de jeugdreclassering van 11 april 2024, opgemaakt door [naam 2] , volgt dat een GBM haalbaar lijkt te zijn, omdat er voldaan kan worden aan dagbesteding en behandeling bij de start van de GBM. Zowel verdachte als zijn moeder zijn gemotiveerd om mee te werken aan de GBM. [naam 2] koppelt de volgende voorwaarden aan de GBM: dag- of vrijetijdsbesteding, elektronische controle, een avondklok en een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachte.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte had ten tijde van het plegen van het strafbare feit in zaak B de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt. Ten tijde van het plegen van het strafbare feit van zaak A was verdachte achttien jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
Zowel de psycholoog als de reclassering hebben in de hiervoor genoemde rapporten geadviseerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit toepassing van het wegingskader Adolescentenstrafrecht blijkt dat er voldoende indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Volgens de psycholoog heeft verdachte beperkingen op het gebied van zijn handelingsvaardigheden, waardoor hij onder andere moeite heeft met het overzien van situaties en het inschatten van risico’s. Verdachte heeft baat bij een pedagogische benadering. De reclassering heeft overwogen dat verdachte jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden. Er is sprake van zwakbegaafdheid, hij handelt impulsief en schat het risico van zijn handelen slecht in. Verdachte is bovendien ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank onderschrijft het advies van de psycholoog en de reclassering en maakt de conclusies uit de rapporten tot de hare.
De straf
Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht is bij het bepalen van de strafmaat gekeken naar de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd aan jeugdigen. De rechtbank acht, rekening houdend met het hiervoor overwogene en de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. Verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding tot oplegging van de GBM voor de (maximale) duur van twaalf maanden met de door de jeugdreclassering in haar advies genoemde voorwaarden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen Restaurant [naam restaurant] , [persoon 2/benadeelde partij] en [persoon 1/benadeelde partij] hebben zich gevoegd in het strafgeding. De vorderingen zijn ter terechtzitting door de advocaat respectievelijk de gemachtigde nader onderbouwd.
8.1.
De vordering van de benadeelde partij restaurant [naam restaurant]
De benadeelde partij [benadeelde partij] , gevolmachtigd namens restaurant [naam restaurant] , vordert ten aanzien van zaak A € 31.905,75 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 1.629,- aan proceskosten.
De materiële schade is als volgt opgebouwd:
- kosten bestuursrechtelijke sluiting € 898,60
- camera’s € 541,32
- beveiliging G-sec € 6.994,-
- telefoon € 47,44
- herstel € 5.000,-
- omzetderving € 5.353,15
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevraagde schadevergoeding ten aanzien van de kosten bestuurlijke sluiting, camera’s, beveiliging G-sec en de telefoon in zijn geheel worden toegewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd en rechtstreeks uit het bewezenverklaarde voortvloeien. De schadeposten herstel en omzetderving dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie verzocht dat aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief.
De raadsman heeft gelet op de primair bepleite vrijspraak voor zaak A verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schadepost omzetderving op het standpunt gesteld dat de kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Hij heeft verzocht dat de rechtbank aansluiting zoekt bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in het vonnis van de medeverdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.487,36, bestaande uit de kosten bestuurlijke sluiting, camera’s, en de telefoon voldoende onderbouwd is en zal de vordering in zoverre toewijzen.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij aangevoerd dat de schadepost omzetderving als winstderving moet worden gezien. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de geschatte winstmarge 75 procent van de opgevoerde omzet betreft. De rechtbank is van oordeel dat de winstderving onvoldoende is onderbouwd, aangezien enkel bonnen zijn overlegd waaruit kan worden opgemaakt wat de omzet op andere dagen is geweest.
Gelet op de omstandigheid dat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt. Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Dit betekent dat het liquidatietarief dient te worden gehanteerd. Bij de toepassing van het liquidatietarief is de hoogte van de vordering doorslaggevend voor het toe te wijzen tarief. De totale vordering van de benadeelde partij, zonder de proceskosten, komt neer op een geldswaarde van € 31.905,75. Deze vordering is boven de € 25.000,- waarvoor aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven. Gelet op de geldswaarde is sprake van tarief III. Dit tarief geldt met betrekking tot zaken in eerste aanleg van een geldswaarde van € 20.000,- tot € 40.000,-. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 786,- met een maximum van zeven punten. De rechtbank zal de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief, gelet op de omvang van de verrichte werkzaamheden, bepalen op € 786,- (1 punt à € 786,-).
Conclusie
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.487,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de ontploffing plaats heeft gevonden, te weten 9 augustus 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit geldt ook voor de post herstel nu restaurant [naam restaurant] hierom zelf heeft verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen nu verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde te betalen, tenzij (een) ander(en) het hele bedrag al heeft/hebben betaald.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 786,-.
8.2.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 2/benadeelde partij]
De benadeelde partij [persoon 2/benadeelde partij] vordert, na aanpassing door zijn gemachtigde op de zitting, op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), ten aanzien van zaak A € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevraagde schadevergoeding in zijn geheel wordt toegewezen.
De raadsman heeft gelet op de primair bepleite vrijspraak voor zaak A verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat de rechtbank aansluiting zoekt bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in het vonnis van de medeverdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is
toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding
toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel
heeft opgelopen en/of op andere wijze in de persoon is aangetast. Daarvan kan onder meer
sprake zijn bij psychisch letsel.
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing allereerst vast dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier volgt immers dat hij wonden aan zijn slaap en zijn voet had door glassplinters. Hierdoor is inbreuk gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van het door hem gestelde psychische leed als gevolg van het bewezen verklaarde feit, geldt dat hiervoor door middel van concrete gegevens aannemelijk moet worden gemaakt dat er sprake is van dergelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat hiervan sprake is. Uit het overgelegde huisartsen journaal blijkt immers dat hij door de huisarts is doorverwezen voor psychologische hulp vanwege angstklachten als gevolg van een ontploffing tijdens zijn werkzaamheden. De schade als gevolg hiervan wordt door de rechtbank, rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot op € 2.000,-.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de ontploffing plaats heeft gevonden, te weten 9 augustus 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen nu verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde te betalen, tenzij (een) ander(en) het hele bedrag al heeft/hebben betaald.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
8.3.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1/benadeelde partij]
De benadeelde partij [persoon 1/benadeelde partij] vordert ten aanzien van zaak A € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevraagde schadevergoeding in zijn geheel wordt toegewezen.
De raadsman heeft gelet op de primair bepleite vrijspraak voor zaak A verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht dat de rechtbank aansluiting zoekt bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij in het vonnis van de medeverdachte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is
toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding
toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel
heeft opgelopen en/of op andere wijze in de persoon is aangetast. Daarvan kan onder meer
sprake zijn bij psychisch letsel.
Voor wat betreft de schade door psychisch letsel heeft de benadeelde partij aangevoerd dat hij is gevlucht uit Syrië voor het oorlogsgeweld aldaar en dat hij op zijn tweede werkdag in Nederland met de explosie werd geconfronteerd. Deze aanslag is ook hierom zeer traumatisch voor hem geweest. Hij had nachtmerries en is nog steeds in verwarring door de gebeurtenissen. De rechtbank overweegt dat vergoeding van immateriële schade door psychisch letsel wordt toegewezen indien het bestaan van dit letsel door het slachtoffer naar objectieve maatstaven wordt aangetoond. Dit heeft hij niet gedaan. Uit geen enkel document blijkt dat hij getraumatiseerd is. Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat hij uit Syrië is gevlucht.
De rechtbank komt niettemin tot het oordeel dat sprake is van psychisch letsel en overweegt
daartoe als volgt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit – namelijk het
teweegbrengen van een explosie waardoor (onder meer) zwaar lichamelijk letsel of dodelijk
letsel te duchten is – en de omstandigheid dat de benadeelde partij nietsvermoedend op enkele
meters van de explosie aan het werk was, liggen de nadelige gevolgen voor hem zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen ook zonder concrete onderbouwing door middel van stukken. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat ook bij de benadeelde partij [persoon 2/benadeelde partij] , die ten tijde van de explosie vlak naast de benadeelde partij [persoon 1/benadeelde partij] stond, psychisch letsel als gevolg van de explosie is aangenomen. Om die reden zal de rechtbank immateriële schade door psychisch letsel toewijzen tot hetzelfde bedrag als aan de benadeelde partij [persoon 2/benadeelde partij] is toegewezen.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de ontploffing plaats heeft gevonden, te weten 9 augustus 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen nu verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde te betalen, tenzij (een) ander(en) het hele bedrag al heeft/hebben betaald.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Plakband (Omschrijving: G6379439, Grijs, merk: Bison);
1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: G6379480);
1 STK Plakband (Omschrijving: G6379483);
1 FLS Fles (Omschrijving: G6379486);
1 STK Papier (Omschrijving: G6379490).
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen de bewezen geachte ontploffing is begaan.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 77gg, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 157 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van zaak B:schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM)voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Stelt als voorwaarden bij de GBM:
-
Dag- of vrijetijdsbesteding
Veroordeelde moet meewerken aan de dagbesteding. Dagbesteding wordt ingezet op 4 (vier) dagen per week bij WMK, van 12.00 – 20.00 uur.
-
Elektronische Controle (haalbaarheidsonderzoek)
Veroordeelde moet meewerken aan elektronisch toezicht als de jeugdreclassering dit nodig acht. Wanneer de elektronische controle ingezet dient te worden, moet er een haalbaarheidsonderzoek worden aangevraagd bij Reclassering Nederland.
-
Avondklok tijden
Veroordeelde moet meewerken aan de avondklok, voor de duur van ten minste 4 (vier) maanden en daarna voor zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de medeverdachte
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [plaats 1], zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer
[persoon 2/benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 2] te [plaats 2] ( [geboorteland 1] ), zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer
[persoon 1/benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum 3] te [plaats 3] ( [geboorteland 2] ), zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Beslag
Verklaart verbeurd:
  • 1 STK Plakband (Omschrijving: G6379439, Grijs, merk: Bison);
  • 1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: G6379480);
  • 1 STK Plakband (Omschrijving: G6379483);
  • 1 FLS Fles (Omschrijving: G6379486);
  • 1 STK Papier (Omschrijving: G6379490).
T.a.v. zaak A: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij restaurant [naam restaurant] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Restaurant [naam restaurant]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.487,37(duizend vierhonderdzevenentachtig euro en zevenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 786,-(zevenhonderdzesentachtig euro).
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Restaurant [naam restaurant] aan de Staat
€ 1.487,37(duizend vierhonderdzevenentachtig euro en zevenendertig eurocent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. zaak A: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 2/benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2/benadeelde partij]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.000,-(tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2/benadeelde partij] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. zaak A: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 1/benadeelde partij] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1/benadeelde partij]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.000,-(tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1/benadeelde partij] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I. Timmermans, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2024.
[--]
[--]
[--]
[--]
[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]