ECLI:NL:RBAMS:2024:3913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
AMS 23/5686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering beoordeeld. Eiser, werkzaam als boxmedewerker bij een bloemenveiling, had zich op 13 september 2021 ziekgemeld. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 9 augustus 2023 de beëindiging van de Ziektewetuitkering heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft op 13 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest. Hoewel de verzekeringsarts geen lichamelijke afwijkingen heeft vastgesteld, is de rechtbank van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met de rugklachten van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de zitting niet in staat was om gedurende de hele zitting te blijven zitten, wat de noodzaak voor aanvullende beperkingen op het gebied van zitten onderstreept. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten van eiser vergoedt.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak om alle relevante medische informatie in overweging te nemen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust en dat de belangen van eiser niet adequaat zijn gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Uithoorn , eiser

(gemachtigde: mr. S. Karami),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door mr. A. Azauiyat, die als waarnemer van de gemachtigde van eiser heeft opgetreden. Als tolk was aanwezig F.O. El Handouni. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als boxmedewerker bloemenveiling voor gemiddeld 24 uur per week. Op 13 september 2021 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk. Op 9 februari 2023 heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden.
2.2.
Met het primaire besluit van 13 maart 2023 heeft verweerder bepaald dat eiser voor 92,66% arbeidsgeschikt is en de Ziektewetuitkering van eiser daarom beëindigd per 14 april 2023. Verweerder heeft daaraan een rapport van een arts, gecontrasigneerd door een verzekeringsarts, van 17 februari 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 13 maart 2023 ten grondslag gelegd.
2.3.
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 heeft verweerder de beëindiging van de Ziektewetuitkering gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2023 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de eerder geselecteerde functie Medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010) laten vervallen en het maatmaninkomen aangepast naar de beoordelingsdatum in maart 2023. Na de heroverweging wordt eiser voor 89,55% arbeidsgeschikt geacht.
2.4.
De zaak zou aanvankelijk behandeld worden op een zitting van 15 februari 2024. Kort voor deze zitting heeft eiser zijn medisch dossier overgelegd. Verweerder heeft verzocht om verdaging van de zitting van 15 februari 2024, omdat verweerder nog wenste te reageren op het medisch dossier. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Verweerder heeft vervolgens een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 maart 2024 overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 14 april 2023 (de datum in geding) juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen zorgvuldig en correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand gekomen?
4.1.
Eiser voert aan dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder ten onrechte geen stukken heeft opgevraagd bij derden, zoals de huisarts en orthopeed. Als verweerder dit wel had gedaan, zou verweerder een ander besluit hebben genomen.
4.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de arts eiser in de primaire fase heeft gezien op een spreekuur, onder supervisie van een verzekeringsarts. Verder heeft de arts de dossiergegevens van eiser bestudeerd. Het rapport van de arts in de primaire fase is akkoord bevonden door een verzekeringsarts. De rechtbank ziet verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser ook heeft gezien op een medisch spreekuur en dat deze de dossiergegevens heeft bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting informatie opgevraagd en verkregen, namelijk een brief van de huisarts van
4 juli 2023, inclusief een brief van de orthopeed van 22 juni 2023 als bijlage. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat verweerder geen stukken heeft opgevraagd bij derden, volgt de rechtbank hem daarom niet. Eiser heeft verder niet onderbouwd welke informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naast de al opgevraagde informatie, verder had moeten opvragen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rapporten waarop verweerder zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
5.1.
Eiser voert aan dat hij last heeft van slapeloosheid, waardoor hij problemen heeft om zich te concentreren, en dat hij psychische problematiek heeft. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een stuk overgelegd waaruit blijkt dat hij is verwezen naar een psycholoog en dat hij daarvoor op een wachtlijst is gezet. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van zijn concentratieproblematiek en zijn psychische problematiek. Eiser stelt dat voor deze problematiek ook een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden heeft hoeven zien om aanvullende beperkingen of een urenbeperking aan te nemen voor de concentratieproblematiek en de psychische problematiek. Dit volgt namelijk niet enkel uit het feit dat eiser op de wachtlijst is gezet voor een behandeling bij een psycholoog.
5.3.
Eiser voert verder aan dat hij chronisch last heeft van rugklachten. Volgens eiser had de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom beperkingen moeten aannemen op het gebied van zitten.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 juli 2023 gemotiveerd welke beperkingen hij heeft aangenomen ten aanzien van de rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld geen verdere beperkingen te hebben aangenomen ten aanzien van de rugklachten, omdat de ingewonnen informatie van de orthopeed geen enkele afwijking toont bij het lichamelijk onderzoek en bij het beeldvormend onderzoek. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat eiser al jaren rugklachten heeft. Uit het dossier van de huisarts komt naar voren dat eiser meermaals melding heeft gemaakt van zijn rugklachten. Volgens de primaire (verzekerings)arts zijn de door eiser ervaren belemmeringen in langdurig zitten, staan, tillen, bukken en vooroverbuigen passend bij zijn rugklachten. Deze belemmeringen zijn ook consistent. Om aan de rugklachten tegemoet te komen, hebben de primaire (verzekerings)arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen voor de beoordelingspunten tillen, dragen, knielen of hurken, staan en staan tijdens het werk. Met die beperkingen wordt zware rugbelasting voorkomen. Hoewel het lichamelijk en beeldvormend onderzoek geen lichamelijke afwijkingen heeft getoond, vindt de rechtbank dat niet goed valt in te zien waarom geen aanvullende beperkingen nodig zijn op het gebied van zitten, nu andere beperkingen wel zijn aangenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de primaire (verzekerings)arts in zijn rapport heeft vermeld dat eiser tijdens het spreekuur enkele keren moest verzitten en dat eiser heeft aangegeven pijn te hebben bij het zitten. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport vermeld dat eiser enkele keren moest verzitten door naar voren over de tafel te leunen en naar links over te hellen. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat eiser op de zitting bij de rechtbank meermaals moest gaan staan. Eiser kon niet gedurende de hele zitting blijven zitten. De beroepsgrond slaagt.
5.5.
Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de klachten aan zijn linkerpink. De arts en de verzekeringsarts in de primaire fase hebben over de klachten aan de linkerpink gesteld dat eiser geen verminderde functie van zijn linkerpink heeft, zodat hiervoor geen beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangesloten bij de conclusies van de (verzekerings)arts in de primaire fase en heeft zelf geen conclusies getrokken over de klachten aan eisers linkerpink. Omdat eiser geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen aan de linkerpink zijn onderschat, is rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt de termijn voor het nemen van een nieuw besluit vast op zes weken.
6.2.
De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt [1] € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2023;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.