ECLI:NL:RBAMS:2024:3898

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/13/734485 / FA RK 23-3557
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met toepassing van Turks en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 24 juli 2010 in Nevșehir, Turkije, zijn getrouwd. De man, met zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit, en de vrouw, met de Turkse nationaliteit, hebben samen drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de vrouw als huurder van de echtelijke woning aangewezen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat uiterlijk op 11 november 2024 moet worden ingediend. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot kinderalimentatie en partneralimentatie aangehouden tot na het raadsonderzoek.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Turkse recht van toepassing is op de periode van het huwelijk tot 24 juli 2020, en dat het Nederlandse recht van toepassing is op de periode daarna. De rechtbank heeft de man de gelegenheid gegeven om de echtelijke woning en parkeerplaats over te nemen tegen de taxatiewaarde, en heeft de verdeling van de inboedel en bankrekeningen vastgesteld. De rechtbank heeft ook de benoeming van een deskundige voor de waardering van de aandelen in de besloten vennootschap Potesta Holding B.V. goedgekeurd, en de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde deskundige en diens vragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/734485 / FA RK 23-3557 (MO/CS)
C/13/746744 / FA RK 24-1145
Beschikking d.d. 27 juni 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G. Çekiç,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Pinarbasi-Ilbay.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 1 juni 2023;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw d.d. 10 oktober 2023
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullende verzoeken van de man;
- een brief met bijlagen van de man d.d. 2 mei 2024
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw d.d. 7 mei 2024;
- een brief met bijlagen van de man d.d. 7 mei 2024;
- een akte uitlating en wijziging verzoek van de vrouw d.d. 14 mei 2024.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 14 mei 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn verschenen partijen met hun advocaten, een tolk voor de vrouw alsmede mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] , de zoon van partijen, gevraagd wat hij van het verzoek vindt. [minderjarige 1] heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn mening te geven.
1.4.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
- een brief met bijlagen van de man d.d. 29 mei 2024;
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw d.d. 30 mei 2024.
Verder is nog binnengekomen:
- een F9-formulier met als bijlage een taxatierapport d.d. 25 juni 2024.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 24 juli 2010 in Nevșehir (Turkije) met elkaar getrouwd.
2.2.
De man heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit.
2.3.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2019 te [geboorteplaats] .
2.4.
De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2023 zijn de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
  • de minderjarigen zijn aan de man toevertrouwd;
  • een voorlopige zorgregeling is vastgesteld voor de twee jongste kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als volgt:
o zij verblijven doordeweeks op woensdag, donderdag en vrijdag bij de vrouw, waarbij de vrouw de kinderen van school haalt een na het avondeten weer bij de man terugbrengt;
o zij verblijven daarnaast eenmaal per veertien dagen in het weekend van vrijdag na school tot en met zondag na het avondeten bij de vrouw, waarbij de vrouw de kinderen van school haalt en op zondag bij de man terugbrengt;
  • het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning is aan de vrouw toegekend;
  • de beslissing ten aanzien van de onderhoudsbijdrage is pro forma aangehouden tot 8 april 2024.
Voorts heeft de rechtbank bij beschikking van 15 maart 2024 in het kader van deze bodemprocedure een onderzoek door de Raad gelast en verzocht zijn rapport en advies ten aanzien van de kinderen uit te brengen uiterlijk 11 november 2024.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 april 2024 heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen de verzoeken tot het vaststellen van kinderalimentatie alsmede het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een partneralimentatie afgewezen.

3.De verzoeken en verweren

3.1.
De man verzoekt thans de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat het door beide partijen ondertekende ouderschapsplan integraal onderdeel uitmaakt van de af te geven beschikking;
III. de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te bepalen;
IV. het huurrecht van de echtelijke huurwoning aan de [adres 1] aan de man toe te wijzen;
V. de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen zoals onder punt 27 tot en met 38 in zijn aanvullend verzoek is verzocht;
althans een zodanige beslissing te nemen ten aanzien van de verzoeken van ieder van partijen als de rechtbank in goede justitie verneemt te behoren.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank het verzochte af te wijzen, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding. De vrouw verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
een zorgregeling vast te stellen zoals verzocht onder (naar de rechtbank begrijpt) 16 van haar verzoekschrift, te weten een zorgregeling waarbij de man van zaterdag van 12:00 uur tot 19:00 uur en op zondag van 12:00 uur tot 17:00 uur contact heeft met de kinderen, waarbij de man de kinderen ophaalt en weer terugbrengt naar de vrouw;
te bepalen dat de man maandelijks € 776,- dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, telkens vooruit per maand te voldoen aan de vrouw, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
te bepalen dat de man een bedrag van € 427,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van inschrijving van de beschikking in de register van de burgerlijke stand, dan wel door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
de verzoeken van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals verzocht onder 25 t/m 33 van haar verzoekschrift;
kosten rechtens.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank het zelfstandig door de vrouw verzochte af te wijzen.
3.4.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.2.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
4.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
4.4.
In de wet staat dat ouders in beginsel pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). In dat ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over:
  • de manier waarop zij de zorg over hun kind(eren) zullen verdelen;
  • hoe zij elkaar over hun kind(eren) zullen informeren en elkaar raadplegen over belangrijke zaken over de kinderen, en;
  • hoe zij de kosten van de kinderen zullen delen.
4.5.
De ouders hebben op 2 februari 2023 een ouderschapsplan gesloten dat in beginsel aan deze eisen voldoet. Dit plan is door de man overgelegd in deze procedure. Gebleken is dat de vrouw zich niet meer kan vinden in dit ouderschapsplan, de rechtbank zal dan ook in het navolgende ingaan op de verzoeken van partijen met betrekking tot de kinderen. Desalniettemin kan de man worden ontvangen in zijn verzoek tot echtscheiding.
4.6.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
4.7.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Verblijfplaats en zorgregeling
4.8.
Ieder van partijen heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem respectievelijk haar te bepalen en voorts is in geschil de vast te stellen zorgregeling.
4.9.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.10.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 maart 2024 is een Raadsonderzoek gelast en is de Raad verzocht zijn rapport en advies uit te brengen uiterlijk 11 november 2024. De rechtbank zal dan ook de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aanhouden.
4.11.
Aangezien er momenteel geen contact meer is tussen [minderjarige 1] en de vrouw, is er tijdens de mondelinge behandeling wel besproken of er hangende het raadsonderzoek mogelijkheden bestaan voor contactherstel. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken dat zij – gelet op de problematiek die speelt – professionele hulp in dat kader noodzakelijk acht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad toegezegd contact op te nemen met het OKT om te bespreken welke professionele begeleiding voor contactherstel zou kunnen worden ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling toegezegd open te staan voor professionele begeleiding, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Uit telefonische terugkoppeling van de Raad laatstelijk op 25 september 2024 is gebleken dat het OKT in overleg is met KoMee. De rechtbank gaat ervan uit partijen zullen meewerken aan de in te zetten hulpverlening. Mocht dit evenwel niet van de grond komen of ten einde komen voordat het raadsonderzoek is afgerond, dan staat het partijen vrij de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen zodat de verdere voortgang van de procedure kan worden bepaald.
Kinderalimentatie en partneralimentatie
4.12.
De vrouw heeft verzocht een door haarzelf te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 776,- per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 427,- per maand vast te stellen.
4.13.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
4.14.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
4.15.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.16.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.17.
De rechtbank zal de verzoeken met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie, op verzoek van partijen, aanhouden in afwachting van het raadsonderzoek.
Huurrecht van de woning
4.18.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
4.19.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
4.20.
Op grond van de wet zijn echtgenoten automatisch samen huurders van een woning, zolang die woning hun hoofdverblijf is (zij het grootste deel van die tijd in de woning wonen). [1] Dit is ook het geval als de huurovereenkomst al door een van de echtgenoten was aangegaan vóór het huwelijk. Als partijen daarvoor een verzoek doen, kan de rechter bij het uitspreken van de echtscheiding bepalen wie van de echtgenoten na de scheiding voortaan alleen de huurder zal zijn. [2] Bij die beslissing moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij stelt de rechter ook vast op welke dag die beslissing ingaat. Op die dag eindigt de huur van de andere echtgenoot. De verhuurder is gebonden aan deze beslissing van de rechter, ook al is de verhuurder geen partij in deze procedure.
4.21.
Zowel de man als de vrouw hebben verzocht om de huurder te mogen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw hierbij het meeste belang heeft. De man is voornemens de nieuwbouwwoning over te nemen en volgens eigen zeggen is hij hier financieel ook toe in staat. De man zal in dat geval dus andere woonruimte kunnen betrekken. Daarbij komt dat het de man de afgelopen twee jaar ook gelukt is om ergens anders te verblijven. Mocht onverhoopt blijken dat de man de nieuwbouwwoning toch niet kan overnemen, dan geldt tot slot dat hij op basis van zijn inkomen meer financiële ruimte heeft om andere woonruimte te vinden dan de vrouw. Daarom bepaalt de rechtbank dat de vrouw voortaan de huurder van de woning is.
Verdeling
4.22.
Ieder van partijen heeft een verzoek gedaan met betrekking tot de verdeling dan wel verrekening van het huwelijksvermogen.
4.23.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.24.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna alleen de nationaliteit van Turkije gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
Partijen hebben na de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna hun eerste gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, te weten in Nederland. De gemeenschappelijke nationaliteit van partijen is die van een zogenaamd nationaliteitsland. Het land van de gemeenschappelijke nationaliteit is geen verdragsland.
4.25.
Nu het land van de eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking een verdragsland is, dat de verklaring van artikel 5 van het Verdrag heeft afgelegd, werd op grond van het bepaalde in artikel 4, lid 2 aanhef en sub 2 aanhef en onder a. van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het gemeenschappelijke nationale recht van partijen, te weten het recht van Turkije, van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
4.26.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, en dus een automatische wijziging van het toepasselijke recht heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is op het huwelijksvermogensregime over de periode 24 juli 2010 tot 24 juli 2020 Turks van toepassing en over de periode daarna Nederlands recht van toepassing.
4.27.
Overwogen wordt dat het “wagonstelsel” van het Verdrag inhoudt dat de wijziging van het huwelijksvermogensregime slechts gevolgen heeft voor de toekomst. De beperkte gemeenschap van goederen naar Nederlands recht omvat daarom slechts de activa die zijn verworven en de schulden die zijn aangegaan vanaf het moment dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Op hetgeen ieder van partijen voordien heeft verworven, en de voordien aangegane schulden blijft het Turkse huwelijksvermogensregime van toepassing.
Turks recht
4.28.
Het Turkse recht kent sinds 1 januari 2002, als gevolg van de inwerkingtreding van het (nieuwe) Turkse Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW), als wettelijk huwelijksvermogensregime een zogenoemd deelgenootschap in vermogensopbouw.
Gesteld noch gebleken is dat partijen voor een ander huwelijksgoederenregime hebben gekozen zodat van dit regime zal worden uitgegaan.
4.29.
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. De op het tijdstip van de beëindiging van het huwelijk aanwezige verwervingen worden verrekend naar de waarde van het tijdstip van de feitelijke vereffening (artikel 235 TWB).
Nederlands recht
4.30.
Het Nederlandse recht kent sinds 1 januari 2018 de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, zodat dit regime vanaf 24 juli 2020 op het huwelijksvermogen van partijen van toepassing is. Een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen omvat, samengevat, alle goederen die reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen (behoudens enkele uitzonderingen), alle gemeenschappelijke schulden die de echtgenoten bij aanvang van de gemeenschap hadden en alle daarna tijdens het huwelijk ontstane schulden.
4.31.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang en samenstelling van de ontbonden wettelijke beperkte gemeenschap van goederen van partijen heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 1 juni 2023. Voor wat betreft de waarde van de vermogensbestanddelen zal ten aanzien van de schulden en de banksaldi worden uitgegaan van de waarde per 1 juni 2023. Ten aanzien van de overige vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van de waarde op het moment van de feitelijke verdeling dan wel een datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, derhalve de datum van deze beschikking.
4.32.
De rechtbank zal de verzoeken met inachtneming van het voorgaande beoordelen.
Bestanddelen
4.33.
Uit de stukken het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de verdeling dan wel de verrekening van de volgende vermogensbestanddelen tussen partijen al dan niet in geschil is:
De woning aan [adres 4] ;
De parkeerplaats gelegen aan [adres 5] ;
De hypothecaire geldlening bij Stichting PVF Particuliere Hypothekenfonds met contractnummer [nummer 1] ;
De overlijdensrisicoverzekering bij TAF met polisnummer [nummer 2] ;
De inboedel;
Het saldo op de bankrekening bij ABN AMRO bank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 1] ;
Het saldo op de bankrekening bij Rabobank op naam van de man met nummer [rekeningnummer 2] ;
Het saldo op de bankrekening bij Ziraat Bankasi (Turkije) op naam van de man met nummer [rekeningnummer 3] ;
Het saldo op de bankrekening bij Rabobank op naam van de vrouw met nummer [rekeningnummer 4] ;
De aandelen op naam van de man in de besloten vennootschap Potesta Holding B.V.;
Het onroerend goed in Turkije, adres [adres 3] :
a. Huis in [adres 2] ;
b. Stuk grond, [perceelnr. 1] ;
c. Stuk grond, [perceelnr. 2] ;
d. Stuk grond, [perceelnr. 3] ;
e. Stuk grond, [perceelnr. 4] ;
De schuld aan [bedrijf] VOF;
De schuld aan [naam 2] ;
De schuld aan [naam 3] ;
De schuld aan [naam 4] ;
De schuld aan Potesta Holding B.V.
De woning, de parkeerplaats, de hypothecaire geldlening en de overlijdensrisicoverzekering (posten a t/m d)
4.34.
Deze woning met parkeerplaats is aangekocht in 2022. Het betreft een nieuwbouwwoning in aanbouw en valt, samen met de hypothecaire geldlening en de overlijdensrisicoverzekering, in de Nederlandse beperkte gemeenschap van goederen.
4.35.
De man heeft te kennen gegeven de woning en de parkeerplaats over te willen nemen, waar de vrouw op zich geen bezwaar tegen heeft. Ter zitting zijn partijen overeengekomen de woning bindend te laten taxeren. Op 25 juni 2024 heeft de vrouw mede namens de man een taxatierapport van Tol Makelaardij in het geding gebracht waarin de waarde van de woning op 3 juni 2024 is bepaald. Dit is een datum dicht bij de feitelijke verdeling. De rechtbank gaat er daarom van uit dat partijen dit rapport als een bindende taxatie beschouwen. Niet bekend is of de man de woning tegen de genoemde taxatiewaarde zal kunnen overnemen. Verder is het de rechtbank niet duidelijk geworden of de overlijdensrisicoverzekering een waarde vertegenwoordigt nu de man daarvan geen stukken in het geding heeft gebracht en hij dit ter zitting ook niet nader heeft toegelicht. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
De inboedel (post e)
4.36.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel aan de vrouw toegedeeld kan worden zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank zal aldus beslissen.
De saldi op de bankrekeningen (post f t/m i)
4.37.
Partijen zijn het eens dat de saldi van de bankrekeningen per 1 juni 2023 met elkaar verdeeld dienen te worden. De rechtbank zal de verdeling van de saldi dan ook vaststellen in die zin dat ieder de op zijn of haar naam staande bankrekening(en) behoudt onder de verplichting de helft van de saldi op de peildatum (1 juni 2023) aan elkaar te betalen. Als op dat moment sprake was van een negatief saldo, was er in feite sprake van een schuld aan de bank. In dat geval moeten partijen ieder de helft van die schuld dragen. Voor zover de man respectievelijk de vrouw meer dan de helft heeft voldaan, kan de man respectievelijk de vrouw dat meerdere verhalen op de ander.
De aandelen in Potesta Holding B.V. (post j)
4.38.
Vast staat dat de man 100% van de aandelen houdt in Potesta Holding B.V. De man is de onderneming tijdens het huwelijk gestart en ook vóór 24 juli 2020, zodat de waarde van de aandelen naar Turks recht beoordeeld dient te worden.
4.39.
Niet in geschil dat de man de aandelen zal houden/voortzetten. De man is de onderneming tijdens het huwelijk gestart zodat de aandelen een huwelijkse verwerving zijn en de waarde bij helfte verrekend dient te worden. Partijen zijn het hier ook over eens. In geschil tussen partijen is de waarde van de aandelen. Partijen hebben de rechtbank verzocht voor de waardering van de aandelen een deskundige te benoemen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Naar Turks recht is de peildatum voor de waardering het tijdstip van de feitelijke vereffening (artikel 235 TWB). Het staat partijen vrij om in onderling overleg van deze datum af te wijken en bijvoorbeeld het einde van het boekjaar 2023 als peildatum voor de waardering te kiezen.
4.40.
De rechtbank stelt als deskundige voor:
drs. B. Berlemon, van het kantoor De Hooge Waerder
adres: [adres 6]
om advies uit te brengen met betrekking tot de waardering van de aandelen in Potesta Holding B.V. per peildatum 27 juni 2024 of een andere datum zo dicht mogelijk gelegen bij voornoemde peildatum indien partijen het hier over eens zijn en in ieder geval daarbij de volgende vragen te beantwoorden:
Welke waarderingsmethode van de aandelen Potesta Holding B.V. is de meest reële waarderingsmethode in dit geval, mede in aanmerking genomen de branche waarin de vennootschap werkzaam is en de omstandigheid dat de aandelen worden gewaardeerd in het kader van verrekening bij echtscheiding?
Wat is, uitgaande van de meest reële waarderingsmethode, volgens u de waarde van de aandelen Potesta Holding B.V. in het economisch verkeer per 27 juni 2024?
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak c.q. de beoordeling daarvan?
4.41.
Voormelde deskundige heeft de rechtbank reeds laten weten voormeld onderzoek te kunnen uitvoeren. De kosten voor het waarderen van de aandelen van de vennootschap begroot de deskundige op basis van de beperkte informatie aan hem gegeven tijdens een telefoongesprek met de griffier tegen een uurtarief van € 227,- exclusief btw op een bedrag van € 11.000,- inclusief btw.
4.42.
Voormelde deskundige heeft de rechtbank het volgende bericht.
We hebben elkaar gesproken inzake de mogelijke waardering van Potesta Holding B.V. te Amsterdam en haar deelneming Onere B.V. (werkmaatschappij). Deze waardering is benodigd inzake de verdeling van de boedel als gevolg van een scheiding tussen twee echtelieden. De peildatum is mij nog onbekend. Indien de peildatum niet op een jaarultimo vastgesteld wordt, maar op een andere datum is het zaak dat we naast de historische jaarrekeningen ook de tussentijdse verslaglegging tot aan peildatum ontvangen. Deze informatie dient van een kwalitatief goed niveau te zijn en afgegeven door een accountant.
Wanneer wij de holding (Potesta) en haar deelneming (Onere) gaan waarderen zullen wij de volgende werkzaamheden verrichten:

Het verzamelen van de benodigde informatie ten behoeve van het klantacceptatieproces.

Het bespreken van de opdracht en het verzamelen van de benodigde informatie. Feitelijk betreft dit de intake.

Het berekenen van de indicatieve waarde van de Holding inclusief haar deelneming. Voor het berekenen van de indicatieve waarde van de aandelen van de Holding is inzicht benodigd in de toekomstverwachtingen van de deelneming. Wij zullen hierbij uitgaan van een nog aan te leveren exploitatieprognose en investeringsbegroting voor de komende jaren (bij voorkeur een versie die door beide partijen gedeeld wordt). Wij zullen de prognoses toetsen op redelijkheid van de aannames en consistentie van de berekeningen. Wij zullen schriftelijk rapporteren in de vorm van een beknopt document waarin de uitgangspunten en de berekeningen worden toegelicht.
Wanneer wij dit vertalen naar uren, is onze ureninschatting als volgt:
De tijdsbesteding wordt geraamd op circa 36-40 uur. Deze schatting is indicatief, en uitsluitend gebaseerd op summiere publieke informatie omtrent de te waarderen onderneming (website, deponeringsstukken handelsregister). De feitelijke tijdsbesteding is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de aan ons te verstrekken informatie, eventuele bijzondere aandachtspunten bij de waardering, alsmede van de aard en omvang van de reacties op het (concept) rapport.
De werkzaamheden zullen worden verricht door ondergetekende, waarbij tevens een collega bedrijfsadviseur kan worden ingeschakeld. De feitelijke tijdsbesteding zal gefactureerd worden tegen een uurtarief van € 227 ex 21% BTW. Uitgaande van de geschetste stappen en tijdsbesteding, verzoek ik een voorschot te bepalen op afgerond € 11.000 inclusief BTW.
Wat expliciet niet in de prijs zit inbegrepen:

Werkzaamheden inzake het mogelijk laten toetsen van de jaarrekening(en).
4.43.
Partijen zullen te zijner tijd verzocht worden ieder de helft van het voorschot te voldoen. De rechtbank zal bij de benoeming van de deskundige nog bepalen dat deze een concept-deskundigenbericht aan partijen zal toesturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reactie van partijen op het concept bespreken.
4.44.
Partijen hebben tot
15 juli 2024de gelegenheid zich uit te laten over de voorgestelde deskundige en de aan deze te stellen vragen.
Onroerend goed in Turkije (post k)
4.45.
In geschil tussen partijen is of er op de peildatum onroerend goed in Turkije op naam van de vrouw staat, zoals door de man gesteld en door de vrouw betwist. Zoals afgesproken is de vrouw nog in de gelegenheid gesteld nadere stukken hierover in het geding te brengen. Naar de rechtbank begrijpt heeft de vrouw een melding vanuit E-Devlet (Turkse elektronische omgeving) in het geding gebracht en hieruit blijkt dat er geen record is gevonden in de archieven van de kadaster dat overeenkomt met het ID-nummer van de vrouw. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw geen onroerend goed in Turkije bezit, zodat er geen sprake kan zijn van verdeling c.q. verrekening hiervan.
Diverse schulden (posten l t/m p)
4.46.
Vast staat dat deze schulden van na 24 juli 2020 zijn, zodat deze naar Nederlands recht beoordeeld moeten worden.
4.47.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat ieder van de echtgenoten de helft van de op de peildatum aanwezige schulden moet dragen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan de rechtbank op verzoek van een partij een andere draagplicht vaststellen, namelijk als een gelijke draagplicht naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Niet is gebleken dat die uitzonderlijke situatie zich hier voordoet.
4.48.
Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij niet op de hoogte is geweest van het bestaan van de schulden (doordat zij de taal slecht sprak, zij door de man niet op de hoogte werd gehouden over de financiën en zij nooit goed heeft geweten waar zij haar handtekening voor heeft gezet), maar ook als dit juist is maakt dit niet dat deze schulden niet bij helfte in de verdeling betrokken dienen te worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man het bestaan van de schulden op de peildatum voldoende onderbouwd. Uit de overgelegde bankafschriften en de afrekening van de notaris blijkt immers dat partijen de woning niet volledig gefinancierd kregen en zij dus een aanzienlijk bedrag zelf moesten betalen. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het flexibel krediet bij ABN AMRO moest worden afgelost en de erfpachtsom plus rente moest worden betaald. Omdat de kosten voor de woning de hoogte van de rekening-courant schuld van € 60.000,- overschreden, is de rechtbank van oordeel dat de man genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook in familiaire kring heeft moeten (bij)lenen. De man heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat gelet op de hoge kosten die de man op dit moment heeft (o.a. de kostbare echtscheidingsprocedure) hij de leningen in familiaire kring nog niet heeft afgelost, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de schulden nog volledig bestaan. Daar profiteert de vrouw ook van in die zin dat daarmee de saldi van de bankrekeningen niet zijn verminderd.
4.49.
De rechtbank zal bepalen dat ieder van partijen in hun onderlinge verhouding de helft van de genoemde schulden per de peildatum moet dragen. Voor zover een van partijen uiteindelijk meer dan de helft van de totale schuld zou hebben betaald, kan diegene dat meerdere verhalen op de ander.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met zaaknummer C/13/734485 / FA RK 23-3557
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Nevșehir (Turkije) op 24 juli 2010;
5.2.
bepaalt dat vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres 1] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de kinderalimentatie, de partneralimentatie en de proceskosten
PRO FORMAaan tot
11 november 2024in afwachting van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure.
in de zaak met zaaknummer C/13/746744 / FA RK 24-1145
5.5.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning aan [adres 4] , de parkeerplaats aan [adres 5] , de hypothecaire geldlening en de overlijdensrisicoverzekering:
- ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
- de man krijgt gedurende drie maanden vanaf de datum van deze beschikking de gelegenheid om schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of de woning, de parkeerplaats en de rechten en verplichtingen uit de overlijdensrisicoverzekering kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan en de eventuele waarde van de overlijdensrisicoverzekering, waarbij:
 de man de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
 de man de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde van de woning, plus de waarde van de parkeerplaats plus de eventuele waarde van de overlijdensrisicoverzekering, na aftrek van de hypothecaire schuld op het moment van de notariële overdracht, aan de vrouw zal vergoeden;
- indien de man de woning en parkeerplaats kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning, de parkeerplaats en de rechten en verplichtingen uit de overlijdensrisicoverzekering aan de man plaats te vinden binnen één maand, nadat de man de vrouw binnen de termijn van drie maanden na het opmaken van het taxatierapport schriftelijk heeft bericht dat hij de woning kan overnemen;
- de kosten van het notariële transport van de woning komen voor rekening van de man;
[voor het geval toedeling niet binnen vier maanden na de taxatie zal zijn gerealiseerd of (anderszins) niet aan een voorwaarde voor toedeling is voldaan]
- indien de hiervoor genoemde voorwaarde niet wordt vervuld, dient de woning en de parkeerplaats te worden verkocht en geleverd aan een derde;
- partijen zullen dan uiterlijk binnen 14 dagen na het verstrijken van de genoemde termijn, gezamenlijk opdracht tot verkoop geven aan de makelaar die de woning in het kader van deze procedure heeft getaxeerd (Tol Makelaardij);
- indien partijen niet uiterlijk binnen deze termijn gezamenlijk een verkoopopdracht hebben gegeven aan genoemde makelaar, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd deze makelaar - mede als vertegenwoordiger van de ander - opdracht tot verkoop te geven;
- partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
- indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning en de parkeerplaats te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
- als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning en parkeerplaats;
- na verkoop moet met de verkoopopbrengst en de eventuele uitkering van de overlijdensrisicoverzekering, de hypothecaire geldlening worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
5.6.
stelt voor het overige de verdeling vast als volgt:
a. ten aanzien van de inboedel:
 deelt de inboedelgoederen toe aan de vrouw zonder nadere verrekening met de man;
ten aanzien van de bankrekeningen:
 bepaalt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 1] bij de ABN AMRO bank wordt voortgezet door de man en veroordeelt de man om de helft van het saldo op de peildatum te betalen aan de vrouw;
 bepaalt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 2] bij de Rabobank wordt voortgezet door de man en veroordeelt de man om de helft van het saldo op de peildatum te betalen aan de vrouw;
 bepaalt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 3] bij de Ziraat Bankasi (Turkije) wordt voortgezet door de man en veroordeelt de man om de helft van het saldo op de peildatum te betalen aan de vrouw;
 bepaalt dat de rekening met nummer [rekeningnummer 4] bij de Rabobank wordt voortgezet door de vrouw en veroordeelt de vrouw om de helft van het saldo op de peildatum te betalen aan de man;
5.7.
bepaalt ten aanzien van de schulden dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is ten aanzien van de te noemen schulden op de peildatum (1 juni 2023):
 de schuld aan [bedrijf] VOF;
 de schuld aan [naam 2] ;
 de schuld aan [naam 3] ;
 de schuld aan [naam 4] ;
 de schuld aan Potesta Holding B.V.
5.8.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk
15 juli 2024schriftelijk uit te laten over de door de rechtbank voorgestelde te benoemen deskundige, diens voorschotnota en de aan die deskundige te stellen vragen, zoals hiervoor onder 4.40 en 4.41 opgenomen;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling c.q. verrekening van de aandelen aan tot de
pro formabehandeling van
15 juli 2024en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Overmars, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.K. Soeters op 27 juni 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek