ECLI:NL:RBAMS:2024:388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
1329336323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Trybunalski, Polen. Het EAB, dat dateert van 28 oktober 2019, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot vrijheidsstraffen voor diefstal en poging tot diefstal. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 11 januari 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moet worden, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingsdatum in Polen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de dagvaarding correct is uitgereikt en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting en dat de weigeringsgrond niet van toepassing is.

Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van een verzamelvonnis in Polen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er op dat moment geen verzamelvonnis was en de vonnissen die ten grondslag liggen aan het EAB voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.293363-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 25 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2019 door
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
  • vonnis van
  • vonnis van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat (
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden (
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 2/19moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de informatie van de Poolse autoriteiten dat hij in persoon zou zijn gedagvaard, niet kan kloppen, aangezien hij in 2019 in Oostenrijk in detentie verbleef. Van een dagvaarding in persoon aan de opgeëiste persoon kan dan ook geen sprake zijn. De opgeëiste persoon is bij verstek veroordeeld, zonder dat hij op de hoogte is geraakt van de zittingsdatum in Polen. Overlevering zou daarom een schending zijn van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet op het vonnis met kenmerk
II K 2/19van toepassing is, omdat de dagvaarding voor de procedure die tot dat vonnis heeft geleid, in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt.
Oordeel van de rechtbank
II K 2/19
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de aanvullende informatie van 9 januari 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 21 januari 2019 verbleef op het adres Aresztu Śledczego w Piotrkowie Trybunalskim, zijnde een Poolse detentie-instelling, en dat de naar dat adres verzonden dagvaarding voor de zitting in de procedure II K 2/19 aldaar door hem in ontvangst is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon hiermee anderszins daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van de datum en de plaats van het proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces. Daarbij is de opgeëiste persoon er, blijkens het EAB, van in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt, zodat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en doet de weigeringsgrond van artikel 12 zich niet voor. De enkele, niet onderbouwde stelling van de opgeëiste persoon dat hij ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding in Oostenrijk gedetineerd zat, is - mede gelet op het vertrouwensbeginsel - onvoldoende om niet van de juistheid van de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten uit te gaan. De weigeringsgrond in artikel 12 OLW is, gelet op het voorgaande, niet van toepassing.
II K 594/18
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting van 10 april 2019 die heeft geleid tot het vonnis II K 594/18. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal;
  • poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
  • diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.Verzoek om aanhouding

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de behandeling van het EAB aan te houden, in afwachting van een in Polen ingestelde procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis. De mogelijkheid bestaat immers dat het EAB, gelet op het te verwachten verzamelvonnis, zal worden ingetrokken door de uitvaardigende justitiële autoriteit, waarmee de grondslag van de vordering van het openbaar ministerie zou komen te vervallen. Daarbij leert de praktijk dat het succes van een dergelijk cumulatieverzoek afneemt, indien de executie – nadat overlevering heeft plaatsgevonden – al is aangevangen. Gelet op het grote belang van de opgeëiste persoon bij een cumulatief vonnis, moet de beslissing op voornoemd verzoek dan ook worden afgewacht, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. In de overleveringsprocedure dient te worden beslist op het voorliggende EAB, mede gelet op het verstrijken van de termijn. Het is de officier van justitie daarbij ambtshalve bekend dat het geregeld voorkomt dat vonnissen ook nog worden samengevoegd nadat opgeëiste personen inmiddels zijn overgeleverd en in Polen zijn gedetineerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op dit moment geen sprake is van een verzamelvonnis en dat de vonnissen die ten grondslag liggen aan het EAB voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. Het is niet duidelijk of, en zo ja, wanneer een verzamelvonnis zal worden gewezen. Daarmee is ook niet concreet of, en zo ja, wanneer het EAB zou worden ingetrokken. Mededelingen hierover van de zijde van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontbreken en ook een datum waarop het cumulatieverzoek in Polen behandeld zou worden, ontbreekt. Daarbij is de rechtbank gehouden binnen de daarvoor geldende termijnen op het overleveringsverzoek te beslissen. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB af. De stelling dat de kans op een succesvol cumulatieverzoek zou afnemen nadat overlevering reeds heeft plaatsgevonden, is niet onderbouwd en het is de rechtbank ook ambtshalve niet bekend dat dit het geval zou zijn. Deze stelling geeft dan ook geen aanleiding anders te beslissen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.