ECLI:NL:RBAMS:2024:387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
1329328323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Piotrków Trybunalski, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die in Nederland was aangehouden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon zich niet had kunnen verdedigen in de oorspronkelijke procedure in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn adres niet had doorgegeven aan de Poolse autoriteiten.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszaak en dat hij had nagelaten zijn adreswijzigingen door te geven. Hierdoor kon de rechtbank de overlevering toestaan, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank wees het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak af, omdat er geen verzamelvonnis was en de termijn voor de beslissing op het EAB in acht moest worden genomen. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.293283-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 25 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 september 2021 door
the Regional Court in Piotrków Trybunalski(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Piotrków Trybunalskivan 22 januari 2019, referentie:
II K 604/18(onherroepelijk geworden op 20 februari 2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, waarvan de gehele straf nog moet worden uitgezeten, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [2]
Blijkens het EAB, aangevuld met aanvullende informatie van 9 januari 2024, was de vrijheidsstraf van zes maanden aanvankelijk voorwaardelijk opgelegd, maar is bij vonnis van 4 september 2019 (II Ko 1262/19) de tenuitvoerlegging bevolen, omdat de opgeëiste persoon zich had onttrokken aan het aan hem opgelegd toezicht en Polen had verlaten zonder toestemming van de rechtbank.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is naar Oostenrijk gegaan en is daar gedetineerd geraakt. Dat is de reden dat hij niet kon reageren op oproepen in het kader van deze procedure, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie van 9 januari 2024 dat de opgeëiste persoon met betrekking tot de procedure die tot het vonnis van 22 januari 2019 heeft geleid, een adresinstructie heeft gekregen en dat hij deze niet heeft opgevolgd. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om, gelet hierop, af te zien van de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De tenuitvoerleggingsbeslissing van 4 september 2019 is geen beslissing die valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Vonnis van 22 januari 2019 (II K 604/18)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu uit de aanvullende informatie van 9 januari 2024 het volgende blijkt.
De opgeëiste persoon heeft in de loop van het strafrechtelijk onderzoek zijn adres opgegeven aan de Poolse autoriteiten. Daarbij heeft de opgeëiste persoon op 4 mei 2018 een adresinstructie ontvangen, waarbij hij onder meer is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Gelet op die omstandigheden staat namelijk vast dat hij er van op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en dat, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Hij had, ook in het geval hij ten tijde van belang inderdaad gedetineerd zat in het buitenland, moeten doorgegeven waar hij bereikt zou kunnen worden. Dat hij heeft nagelaten dit te doen, komt voor zijn rekening en risico. Artikel 12 OLW staat dus niet aan overlevering in de weg.
Het vonnis van 4 september 2019 (II Ko 1262/19)
Zoals uit het voorgaande blijkt (zie onder 3.), is bij het vonnis van 22 januari 2019
(II K 604/18)de vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd en is bij vonnis van 4 september 2019 van
the District Court in Piotrków(II Ko 1262/19) de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon zich aan het hem opgelegde toezicht had onttrokken. Die beslissing tot tenuitvoerlegging is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [3] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling van
the District Court in Piotrków Trybunalskivan 22 januari 2019 waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. De stelling van de raadsvrouw dat de opgeëiste persoon ten tijde van de tenuitvoerleggingsbeslissing in Oostenrijk in detentie zou hebben gezeten en daarom de reden voor het onttrekken aan het toezicht niet heeft kunnen toelichten, kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Verzoek om aanhouding

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de behandeling van het EAB aan te houden, in afwachting van een in Polen ingestelde procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis. De mogelijkheid bestaat immers dat het EAB, gelet op het te verwachten verzamelvonnis, zal worden ingetrokken door de uitvaardigende justitiële autoriteit, waarmee de grondslag van de vordering van het openbaar ministerie zou komen te vervallen. Daarbij leert de praktijk dat het succes van een dergelijk cumulatieverzoek afneemt, indien de executie – nadat overlevering heeft plaatsgevonden – al is aangevangen. Gelet op het grote belang van de opgeëiste persoon bij een cumulatief vonnis, moet de beslissing op voornoemd verzoek dan ook worden afgewacht, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek. In de overleveringsprocedure dient te worden beslist op het voorliggende EAB, mede gelet op het verstrijken van de termijn. Het is de officier van justitie daarbij ambtshalve bekend dat het geregeld voorkomt dat vonnissen ook nog worden samengevoegd nadat opgeëiste personen zijn overgeleverd en in Polen zijn gedetineerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op dit moment geen sprake is van een verzamelvonnis en dat de vonnissen die ten grondslag liggen aan het EAB voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. Het is verder niet duidelijk of, en zo ja, wanneer een verzamelvonnis zal worden gewezen. Daarmee is ook niet concreet of, en zo ja, wanneer het EAB zou worden ingetrokken. Mededelingen hierover van de zijde van de uitvaardigende justitiële autoriteit ontbreken en ook een datum waarop het cumulatieverzoek in Polen behandeld zou worden, ontbreekt. Daarbij is de rechtbank gehouden binnen de daarvoor geldende termijnen op het overleveringsverzoek te beslissen. De rechtbank wijst daarom het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het EAB af. De stelling dat de kans op een succesvol cumulatieverzoek zou afnemen nadat overlevering reeds heeft plaatsgevonden, is niet onderbouwd en het is de rechtbank ook ambtshalve niet bekend dat dit het geval zou zijn. Deze stelling geeft dan ook geen aanleiding anders te beslissen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Piotrków(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. E. Biçer en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van F.M.H. Albarda, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (