In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk niet betalen van aangiften loonheffing. Het onderzoek vond plaats tijdens zittingen op 18 april en 13 juni 2024, en ook op een eerdere zitting voor de politierechter op 14 december 2022. De verdachte was niet aanwezig bij de zittingen en had geen advocaat meer na de verwijzing van de zaak naar de meervoudige kamer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, in overweging genomen. De tenlastelegging omvatte het feit dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan een bedrijf bij het niet betalen van loonheffing over de periode van januari 2015 tot en met december 2017, en het niet verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan het opzettelijk niet betalen van belasting, maar sprak hem vrij van het niet verstrekken van informatie, omdat de verzoeken daartoe geen verplichting voor het bedrijf met zich meebrachten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, rekening houdend met de benadeling van de Belastingdienst en de lange tijdsduur van de procedure. De rechtbank overwoog ook de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte, die in Engeland verbleef. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69a AWR.