ECLI:NL:RBAMS:2024:3838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/6682, 23/4051 en 23/6707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van urgentieverklaring en maatschappelijke opvang voor een dakloze vrouw door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024, wordt de aanvraag van een dakloze vrouw, aangeduid als [eiseres], om een urgentieverklaring en maatschappelijke opvang beoordeeld. De gemeente Amsterdam heeft haar aanvragen afgewezen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak. De rechtbank behandelt drie zaken: de verlenging van de noodopvang, de afwijzing van de aanvraag voor maatschappelijke opvang, en de afwijzing van de urgentieverklaring. De rechtbank oordeelt dat de gemeente de aanvragen onvoldoende heeft onderzocht en dat de afwijzingen niet goed zijn gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep in de zaak betreffende de urgentieverklaring gegrond, terwijl de beroepen in de andere twee zaken ongegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de gemeente met betrekking tot de urgentieverklaring en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Locatie Albert Camuslaan
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/6682, 23/4051 en 23/6707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres (hierna: [eiseres] )

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder (hierna: de gemeente)
(gemachtigden: mr. U. Tasdelen en E.D Mensingh van Charante ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eiseres] tegen de hierna te noemen besluiten van de gemeente.
1.2.
Met een besluit van 12 januari 2023 heeft de gemeente de plaatsing van [eiseres] in de noodopvang met drie maanden verlengd (primair besluit I). Met een besluit van 17 januari 2023 heeft de gemeente de aanvraag voor maatschappelijke opvang voor gezinnen afgewezen (primair besluit II). Met een besluit van 11 mei 2023 heeft de gemeente de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen (primair besluit III).
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2023 (het bestreden besluit I) heeft de gemeente het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard. Met de bestreden besluiten van respectievelijk 24 mei 2023 (het bestreden besluit II) en 6 oktober 2023 (het bestreden besluit III) is de gemeente bij de afwijzing van de aanvragen voor maatschappelijke opvang voor gezinnen en voor een urgentieverklaring gebleven.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 april 2024 op zitting gezamenlijk behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiseres] , de gemachtigde van [eiseres] en de gemachtigden van de gemeente.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of de gemeente de bestreden besluiten op goede gronden heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres] .
2.2
De rechtbank verklaart het beroep in de zaken 23/6682 en 23/4051 ongegrond en het beroep in de zaak 23/6707 (over de urgentieverklaring) gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1.
In alle drie de beroepsprocedures heeft [eiseres] het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft de Filipijnse nationaliteit en is in 2007, toen zij 25 jaar oud was, naar Nederland gekomen. Eerst heeft zij als au-pair gewerkt, later onder meer als schoonmaakster. In 2013 werd haar dochter [naam ] geboren, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De vader van [naam ] is niet meer in beeld. In 2014 zijn [eiseres] en [naam ] , naar eigen zeggen noodgedwongen vanwege de verblijfsstatus van [eiseres] , teruggekeerd naar de Filipijnen. In 2018 keerden zij terug naar Amsterdam. In 2017 bleek dat [eiseres] vanwege het arrest Chavez-Vilchez [1] sinds de geboorte van [naam ] verblijfsrecht had in Nederland. Sinds 2018 is zij dakloos, en verbleef zij eerst op adressen binnen haar netwerk. Sinds oktober 2022 verblijven [eiseres] en haar dochter in de noodopvang.
3.2.
De rechtbank zal hierna de drie beroepen afzonderlijk behandelen.
Noodopvang (zaaknummer 23/6682)
4.1
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft de gemeente aan [eiseres] een plek in de noodopvang toegekend. Daaraan heeft de gemeente voorwaarden verbonden. Een van de voorwaarden is dat [eiseres] ook naar een woning moet zoeken buiten de regio Amsterdam. [eiseres] is het niet eens met deze voorwaarde. Zij vindt dat voor haar een uitzondering moet worden gemaakt, gezien de omstandigheden waaronder zij in 2014 Amsterdam heeft verlaten en in 2018 weer is teruggekeerd.
4.2.
De gemeente heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de gemeente heeft [eiseres] geen procesbelang omdat de noodopvang steeds is verlengd, en de vraag of [eiseres] wel of niet reageert op woningen buiten de regio nog niet aan de orde is geweest.
4.3.
De rechtbank overweegt dat [eiseres] niet aanvoert dat de gemeente deze voorwaarde in het algemeen niet kan stellen. Op de zitting heeft [eiseres] gezegd dat zij ook reageert op woningen die vrijkomen buiten de regio Amsterdam. Volgens de gemeente is er nu geen enkele aanleiding om te denken dat [eiseres] niet aan deze voorwaarde voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] op dit moment dan ook geen procesbelang. Pas als [eiseres] niet zou voldoen aan deze voorwaarde, en de gemeente vervolgens besluit de noodopvang op grond daarvan te beëindigen, kan [eiseres] dat besluit aanvechten. Dan komt aan de orde of de gemeente, gezien alle omstandigheden, de noodopvang kan beëindigen puur en alleen omdat [eiseres] zich niet aan deze voorwaarde heeft gehouden. Het beroep is dan ook ongegrond.
Maatschappelijke opvang (zaaknummer 23/4051)
5.1.
De gemeente heeft de aanvraag van [eiseres] voor maatschappelijke opvang afgewezen. Dit besluit heeft de gemeente gebaseerd op een screening door de GGD op 19 december 2022. Uit de screening volgt volgens de gemeente dat [eiseres] voldoende zelfredzaam is, en dus niet voor maatschappelijke opvang in aanmerking komt.
5.2.
[eiseres] stelt allereerst dat de gemeente aan een onjuist criterium heeft getoetst. Voor maatschappelijke opvang geldt volgens haar niet het criterium van zelfredzaamheid, omdat artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dat criterium niet noemt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente het juiste criterium heeft gehanteerd. Weliswaar noemt artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo inderdaad de term zelfredzaamheid niet, maar artikel 4.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, doet dat wel. Daarmee is er een wettelijke grondslag voor het criterium zelfredzaamheid voor het bepalen of iemand in aanmerking komt voor maatschappelijk opvang.
5.4.
Volgens [eiseres] is het stappenplan niet op de juiste manier toegepast. Zij laat echter na te onderbouwen welke stap(pen) de gemeente niet op de juiste manier heeft gevolgd. [eiseres] heeft niet betwist dat de GGD in de screening het stappenplan op de juiste wijze toepast. In het screeningsrapport van 19 december 2022 komt de GGD tot de conclusie: “De primaire hulpvraag is huisvesting”. Volgens de GGD zijn er ook wel andere hulpvragen maar die zullen grotendeels verdwijnen als [eiseres] een woning vindt. Zoals de gemeente in het bestreden besluit stelt is maatschappelijke opvang bedoeld voor personen die niet zelfstandig (dus zonder intensieve begeleiding of zorg) kunnen wonen, ook als ze wel een woning zouden hebben. Uit het screeningsrapport volgt niet dat [eiseres] aan dat criterium voldoet.
5.5.
Het rapport vermeldt wel dat [eiseres] ondersteuning nodig heeft bij het vinden van een stabiele woonplek. Dat betekent echter niet dat [eiseres] daarom in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. Tijdens de zitting is gebleken dat PerMens, de organisatie die de noodopvang voor [eiseres] verzorgt, er ook voor is om [eiseres] te helpen bij het zoeken naar een woning. Voor [eiseres] voelt het echter alsof PerMens alleen controleert of [eiseres] wel voldoende reageert via Woningnet. Op de zitting is daarom ook besproken dat het buurtteam [eiseres] kan ondersteunen op dit gebied.
5.5.
Het is duidelijk dat [eiseres] en [naam ] een eigen woning nodig hebben. Het woningtekort speelt hen parten. De Wmo is echter niet bedoeld om het tekort aan betaalbare woningen in Nederland op te lossen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemeente terecht heeft besloten dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang.
Urgentieverklaring (zaaknummer 23/6707)
6.1.
De gemeente heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring afgewezen omdat er twee weigeringsgronden van toepassing zijn. Als eerste de weigeringsgrond genoemd in artikel 2.10.5, aanhef en onder e van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Hvv) die luidt: “het probleem door eigen verwijtbaar doen of handelen heeft veroorzaakt” (de
e-grond). En als tweede de weigeringsgrond genoemd in artikel 2.10.5 aanhef en onder b van de Hvv die luidt: “Geen urgent huisvestingsprobleem heeft” (de b-grond). Daarnaast oordeelde de gemeente dat aan [eiseres] geen beroep toekomt op de hardheidsclausule (artikel 2.10.11 van de Hvv).
6.2.
De rechtbank zal hierna de twee weigeringsgronden en het beroep op de hardheidsclausule behandelen.
De e-grond
7.1.
In het verweerschrift onderbouwt de gemeente het beroep op deze weigeringsgrond als volgt: “ [eiseres] is immers vanuit het land van herkomst naar Nederland gekomen zonder
te beschikken over een adequate woonruimte.” Volgens de gemeente heeft [eiseres] daarom verwijtbaar gehandeld zoals bedoeld in deze weigeringsgrond.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de gemeente het beroep op deze weigeringsgrond onvoldoende heeft gemotiveerd. De gemeente is namelijk niet ingegaan op de stellingen van [eiseres] over de reden waarom zij in 2014 Nederland verliet, en in 2018 weer terugkeerde. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij Nederland in 2014 noodgedwongen verliet vanwege haar verblijfstatus. Achteraf bleek dat zij op grond van het Chavez-Vilchez arrest Nederland niet had hoeven te verlaten omdat zij een verblijfsrecht had. De rechtbank ziet niet in dat [eiseres] verweten kan worden dat zij in 2018 met [naam ] terugkeerde naar het land waarvan haar dochter de nationaliteit bezit. Het verwijt dat de gemeente maakt impliceert dat [eiseres] ervoor had kunnen (of moeten) kiezen niet terug te keren naar Nederland omdat ze nog niet over woonruimte beschikte. Dat kon niet van [eiseres] verwacht worden.
7.3.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de e-grond ziet op het verwijt dat eiseres in 2018 naar Amsterdam is gekomen zonder te beschikken over een woning, en niet zozeer dat zij naar Nederland is teruggekeerd. Los van het feit dat de gemeente in het bestreden besluit en in het verweerschrift verwijst naar de terugkeer van eiseres naar Nederland, heeft de gemeente niet gemotiveerd dat eiseres in een andere gemeente wel kans zou hebben gemaakt om op korte termijn een woning te vinden. Eiseres heeft toegelicht dat zij in 2018 terugkeerde naar Amsterdam vanwege haar netwerk daar. Voor 2014 had zij ook in Amsterdam gewoond. Als de gemeente vindt dat [eiseres] niet verweten kan worden dat zij naar Nederland terugkeerde, dient de gemeente te motiveren waarom aan haar verweten kan worden dat ze voor Amsterdam koos.
De b-grond
8.1.
De gemeente vindt dat [eiseres] geen urgent huisvestingsprobleem heeft, omdat zij in de noodopvang verblijft, en dus een dak boven het hoofd heeft. Op grond van de Nadere regels kan er dan alleen een urgentieverklaring worden verleend indien [eiseres] aanvullende problemen heeft die vallen binnen de criteria voor sociale of medische urgentie. [2] In het bestreden besluit zegt de gemeente hierover: “Zoals hiervoor is overwogen bij de bespreking van de e-grond, komen wij niet toe aan deze beoordeling.”
8.2.
Zoals hierboven uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat de gemeente in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van [eiseres] de
e-grond als weigeringsgrond geldt. Dat betekent dat de gemeente wel degelijk, op grond van de betreffende alinea in de Nadere regels bij de b-grond, had moeten onderzoeken of er sprake is van aanvullende problemen die vallen binnen de criteria voor sociale urgentie. Meer in het bijzonder dient de gemeente te onderzoeken of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10.2, derde lid van de Nadere regels. De relatiebreuk met de vader van [naam ] speelt immers een rol bij het huisvestingsprobleem dat [eiseres] nu heeft.
8.3.
Door geen onderzoek te doen naar de aanvullende problemen die kunnen leiden tot een sociale urgentie, heeft de gemeente het besluit niet zorgvuldig voorbereid, en onvoldoende gemotiveerd.
Hardheidsclausule
9.1.
In het bestreden besluit stelt de gemeente zich op het standpunt dat alleen met succes een beroep op de hardheidsclausule kan worden gedaan, indien er sprake is van aantoonbare ernstige medische problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onjuist. Artikel 2.10.11 van de Hvv noemt dit criterium niet. Artikel 24 van de Nadere regels geeft een toelichting op schrijnende situaties bij medische problematiek, maar dat betekent niet dat er daarnaast ook niet andere schrijnende situaties kunnen zijn.
9.2.
In het verweerschrift stelt de gemeente dat er sprake moet zijn van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden (de verdisconteringsbeperking). In de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024 [3] over toetsing aan het evenredigheidsbeginsel bij gebonden besluiten overweegt het CBb: “
dat er geen reden is om bij gebonden besluiten genomen op grond van een algemeen verbindend voorschrift, een verdisconteringsbeperking aan te nemen.” [4]
In rechtsoverweging 8.2. overweegt het CBb vervolgens:

Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (de evenredigheid “stricto sensu”). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de gemeente dus te onderzoeken of er in het geval van [eiseres] dergelijke bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat [eiseres] , achteraf gezien, Nederland in 2014 niet had hoeven te verlaten. Door dit niet te onderzoeken is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
Belangen van het kind
10.1.
In alle drie de beroepszaken geldt het volgende ten aanzien van de belangen van de dochter van [eiseres] .
10.2.
Artikel 3 van het IVRK [5] bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Waar het gaat om het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is, maar de bestuursrechter moet wel toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente zich in de bestreden besluiten voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de dochter van [eiseres] . Daarbij is van belang dat [eiseres] en haar dochter nu in de noodopvang verblijven. Zij verblijven in een appartement met een ander gezin. Dat betekent dat [eiseres] en haar dochter in elk geval bij elkaar zijn. In het bestreden besluit in de procedure over de urgentieverklaring heeft de gemeente de verklaringen van de kerk en de school over de dochter van [eiseres] betrokken. Daar komt bij dat de gemeente in de procedure over toelating tot de maatschappelijke opvang, zich heeft gebaseerd op de screening door de GGD. In deze screening heeft de GGD de situatie van de dochter van [eiseres] in kaart gebracht. Al met al heeft de gemeente de belangen van de dochter van [eiseres] voldoende betrokken in de bestreden besluiten.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep in zaak 23/6707 is gegrond. Dit betekent dat [eiseres] gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit III
.
11.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
11.3.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan [eiseres] vergoeden en krijgt [eiseres] ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van [eiseres] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
11.4.
Het beroep in de zaken 23/6682 en 23/4051 is ongegrond. In die zaken krijgt [eiseres] geen gelijk. [eiseres] krijgt daarom in die zaken het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt in die zaken ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak 23/6682 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaak 23/4051 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaak 23/6707 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 oktober 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan [eiseres] moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan [eiseres] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

Zaken AMS 23/6682 en 23/4051:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.
Zaak AMS 23/6707:
U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Is uw zaak spoedeisend en moet al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist dat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Artikel 3, laatste alinea, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Nadere Regels).
4.Rechtsoverweging 8.1 van de uitspraak.
5.Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.