3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
In het EAB wordt vermeld dat de opgeëiste persoon op 21 januari 2021 in persoon zou zijn gedagvaard voor de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis van
the District Court in Liberecvan 7 april 2022. Volgens de verdediging is dit weliswaar juist, maar heeft de opgeëiste persoon toen om uitstel van de behandeling gevraagd vanwege zijn medische omstandigheden. Vervolgens heeft hij niks meer vernomen over een voortzetting van de behandeling.
In het EAB wordt ook vermeld dat de opgeëiste persoon een advocaat gemachtigd zou hebben om namens hem de verdediging te voeren en dat die advocaat hem ook daadwerkelijk heeft verdedigd. De opgeëiste persoon heeft echter geen advocaat gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in deze procedure. Hiertoe heeft de raadsman ter zitting een verzoek tot het horen van een (meegenomen) getuige gedaan. De getuige heeft verklaard dat hij de advocaat van de opgeëiste persoon was tijdens de behandeling in eerste aanleg van de verzamelprocedure en dat zijn machtiging op enig moment zou zijn ingetrokken door de opgeëiste persoon. Bovendien verklaart de opgeëiste persoon dat de in het EAB genoemde advocaat, Jiri Dousek, pas bij het hoger beroep betrokken is geraakt bij de zaak en toen is gemachtigd door hem.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de onderliggende procedures.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
Ten aanzien van de verzamelprocedure is het hoger beroep de procedure die getoetst dient te worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Het hoger beroep is blijkens de aanvullende informatie ingesteld door de opgeëiste persoon en door de officier van justitie van die zaak. Dit heeft de opgeëiste persoon ook bevestigd ter zitting. De Tsjechische autoriteiten hebben aangegeven dat het verzamelarrest op 10 december 2022 is bezorgd aan de opgeëiste persoon, waarna hij cassatie heeft ingesteld. Ook was sprake van een gemachtigd raadsman gedurende het hoger beroep. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is ten aanzien van deze procedure niet van toepassing omdat sprake is van de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid.
Ten aanzien van procedure 1 dient het proces dat heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Praguevan 10 april 2013 (met kenmerk 9 To 111/2013) getoetst te worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Blijkens de aanvullende informatie is het arrest op 9 mei 2013 persoonlijk aan de opgeëiste persoon bezorgd, waardoor de in artikel 12, sub c, OLW genoemde omstandigheid aan de orde is, en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Ten aanzien van de procedure 2 dient het proces dat heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Ústí nad Labem, Liberec Branchvan 3 november 2015 getoetst te worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er kan afgezien worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon kennelijk wetenschap had van de procedure in hoger beroep. Blijkens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon zelf het hoger beroep ingesteld, en is een afschrift van het arrest gestuurd naar de
data boxvan de opgeëiste persoon. Hiermee heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Ten aanzien van procedure 3 heeft er alleen een behandeling in eerste aanleg plaatsgevonden die heeft geleid tot het vonnis van
the District Court in Liberecvan 9 november 2016. Dit proces dient dan ook getoetst te worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er kan afgezien worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW aangezien de dagvaarding voor de zitting naar de
data boxvan de opgeëiste persoon is gestuurd, waarna hij heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn bij de behandeling. Hieruit blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingsdatum. De opgeëiste persoon heeft ook binnen de wettelijke termijn hoger beroep ingesteld, en vervolgens weer ingetrokken. Dit toont wederom aan dat hij wetenschap had van de procedure.
Ten aanzien van de verzamelprocedure:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld en dat geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen het arrest van
the Regional Court in Ústí nad Labem – Liberec Branchvan 9 november 2022 (met kenmerk 9 To 111/2013). De rechtbank zal daarom het hoger beroep van het verzamelproces toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Hoewel uit het EAB onder f en uit de verklaring van de opgeëiste persoon blijkt dat hij een advocaat heeft gemachtigd voor de procedure van het verzamelvonnis in hoger beroep, blijkt niet dat de advocaat aanwezig is geweest en de verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank oordeelt gelet op het bovenstaande dat de overlevering ex artikel 12 OLW kan worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 30 mei 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld binnen de voorgeschreven termijn. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon ook verklaard dat hij voorafgaand aan het hoger beroep een advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren voor aankomende procedures.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces en dat hij, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het (verdere) verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van procedure 1:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld en dat geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen het arrest van
the Regional Court in Praguevan 10 april 2013. De rechtbank zal daarom het hoger beroep van deze procedure toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is, hoewel het vonnis van
the Regional Court in Praguevan 10 april 2013 volgens de informatie in persoon is betekend aan de opgeëiste persoon, hier geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12 sub c OLW, omdat er alleen cassatie mogelijk was.
Gelet op het bovenstaande kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces en dat hij, terwijl hij op de hoogte was van de verdenking en de – door hemzelf geëntameerde – strafrechtelijke procedure, zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het verdere verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van procedure 2:
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep ten gronde is behandeld en dat geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen het arrest van
the Regional Court in Ústí nad Labem, Liberec Branchvan 3 november 2015. De rechtbank zal daarom het hoger beroep van deze procedure toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces en dat hij, terwijl hij op de hoogte was van de verdenking en de – door hemzelf geëntameerde – strafrechtelijke procedure, zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het verdere verloop ervan. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Ten aanzien van procedure 3:
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 4 juni 2024 blijkt dat de oproep voor de zitting op 9 november 2016 op 4 oktober 2016 in de
data boxvan de opgeëiste persoon is bezorgd. De opgeëiste persoon heeft toen aan de rechtbank laten weten verhinderd te zijn en niet naar de zitting te kunnen komen, waarna hij inderdaad niet aanwezig was bij de behandeling. Uit dezelfde aanvullende informatie blijkt ook dat de opgeëiste persoon binnen de wettelijke termijn hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, wat hij later weer heeft ingetrokken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de opgeëiste persoon kennis had van de tegen hem lopende procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst onzorgvuldig is geweest door niet te informeren naar het verdere verloop van de procedure.