ECLI:NL:RBAMS:2024:3789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
13/130375-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belediging van politieambtenaren in functie met geldboete

Op 26 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 maart 2024 te Amstelveen politieambtenaren beledigde. De verdachte, die niet aanwezig was tijdens de zitting, werd beschuldigd van het uiten van kwetsende woorden richting de verbalisanten, wat leidde tot zijn aanhouding. De rechtbank heeft het standpunt van de raadsman verworpen, die stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de strafvervolging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanleiding was voor de aanhouding van de verdachte en dat de beledigende uitlatingen niet konden worden gerechtvaardigd door de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde belediging en legde een geldboete op van € 300,-. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van de verdachte het gezag van de politie ondermijnde en dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het feit. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 23, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/130375-24
Datum uitspraak: 26 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2024 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de politierechter van 28 mei 2024 zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. H.E. Brink, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 maart 2024 te Amstelveen schuldig heeft gemaakt aan de belediging van de politieagenten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] door te zeggen: "Kankerhoeren. Vieze vuile kankerhonden".
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. In de kern komt het standpunt erop neer dat sprake is van een ‘flutzaak’ en dat mede daarom op grond van een redelijke belangenafweging en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet tot strafrechtelijke vervolging had moeten worden overgegaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de strafvervolging van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is het opportuniteitsbeginsel vastgelegd. Dit beginsel houdt in dat het Openbaar Ministerie, op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten, de in het geding zijnde belangen dient af te wegen. Deze belangenafweging staat, in het geval dat tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan, in het algemeen niet ter beoordeling van de rechtbank. Slechts indien het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, of wanneer anderszins sprake is van schending van een behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om de conclusie te trekken dat het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte had kunnen over gaan. Uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal volgt dat de verbalisanten een melding krijgen van een mogelijke mishandeling. Wanneer zij ter plaatse komen zien zij een persoon in een Fiat 500 die gewond is aan zijn bovenlip. De melder wijst de mogelijke verdachte van de mishandeling aan, zijnde verdachte. De verbalisanten nemen hierop waar dat er rode vlekken op de trui van verdachte te zien zijn en dat zijn knokkels rood zijn. Op basis van deze gegevens is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanleiding bestond om verdachte op dat moment aan te merken als verdachte van mishandeling. De daaropvolgende escalatie komt voort uit het recalcitrante gedrag van verdachte, die weigert mee te werken aan zijn aanhouding en zich onnodig grievend uitlaat tegen de verbalisanten. Dat bij de aanhouding geweld is gebruikt door middel van het aanleggen van de transportboeien en het naar de grond brengen en fixeren van verdachte, is gelet op de weinig coöperatieve houding van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd geweest met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hiermee is door de verbalisanten dan ook niet buiten de rechtmatige uitoefening van hun bediening getreden. Dat verdachte de verbale uitingen alleen gedaan heeft vanwege de hardhandige aanpak van de verbalisanten en/of te strak zittende handboeien, zoals door de verdediging is betoogd, is gelet op het gehele omschreven gedrag van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden geenszins sprake is van een ‘flutzaak’ en dat ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken op grond waarvan de hoge drempel die voor een verzoek tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie geldt, wordt gehaald.
Het verweer wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde feit, nu door hem de betrouwbaarheid van het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen wordt betwist.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat verbalisanten op 20 maart 2024 te Amstelveen verdachte aanhouden op verdenking van mishandeling. Op het moment dat verdachte wordt overgebracht naar het dienstvoertuig, uit hij meerdere beledigingen richting de dienstdoende verbalisanten. De verbalisanten voelen zich hierdoor in hun goede eer aangetast. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Daar komt bij dat verdachte zelf heeft bekend de verbalisanten te hebben uitgescholden, zij het in iets andere bewoordingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belediging van de verbalisanten.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 maart 2024 te Amstelveen, opzettelijk [verbalisant 1] (agent bij de eenheid [plaats]) en [verbalisant 2] (agent bij de eenheid [plaats]), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Kankerhoeren. Vieze vuile kankerhonden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 300,- met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een bewezenverklaring verzocht om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een belediging van politieambtenaren in functie. Door zijn gedrag heeft verdachte het gezag van de politie ondermijnd en zowel de integriteit als de eer en goede naam van de dienstdoende ambtenaren aangetast. De uitlatingen van de verdachte in combinatie met zijn buitengewoon recalcitrante houding tijdens de aanhouding getuigen van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. In het kader van de strafoplegging weegt de rechtbank verder mee dat meerdere omstanders getuige zijn geweest van het handelen van verdachte. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van een bedrag van € 300,- passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 300,-(driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen.
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld, is het verlofstelsel van toepassing.Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2024.
[…]

1.[…]

[…]