ECLI:NL:RBAMS:2024:3788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
13/086716-20 (Zaak A) en 13/278799-22 (Zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plegen van straatroven en bezit van verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van straatroven en het bezit van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2018 in Amsterdam in vereniging met anderen twee straatroven heeft gepleegd, waarbij Rolex-horloges zijn buitgemaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld in zaak A, omdat de aangever zijn horloge onder dwang heeft afgegeven, wat niet voldoet aan de definitie van diefstal. In zaak B heeft de rechtbank echter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van straatroof en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de in beslag genomen verdovende middelen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van een benadeelde partij gedeeltelijk is toegewezen en een andere is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/086716-20 (Zaak A) en 13/278799-22 (Zaak B)
Datum uitspraak: 26 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2024. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en hetgeen de gemachtigde raadsvrouw, mr. P.A.T. Lemmers, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de deskundige [naam 1] , reclasseringswerker, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van zaak A
1. op 27 april 2018 te Amsterdam op de openbare weg en gedurende een voor de nachtrust bestemde tijd in vereniging met een ander of anderen, een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [aangever 1] , waarbij zijn imitatie-Rolex is weggenomen;
2. op 27 april 2018 te Amsterdam op de openbare weg en gedurende een voor de nachtrust bestemde tijd in vereniging met een ander of anderen, een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [aangever 2] , waarbij zijn Rolex is weggenomen;
3. op 17 mei 2018 te Amsterdam op de openbare weg, in vereniging met een ander of anderen een diefstal met (bedreiging met) geweld heeft gepleegd op [aangever 3] , waarbij zijn imitatie-Rolex is weggenomen.
ten aanzien van zaak B
1. op 28 oktober 2022 te Amsterdam ongeveer 4 wikkels cocaïne en 11 XTC/MDMA-pillen opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2. op 28 oktober 2022 te Amsterdam een hoeveelheid van 207 gram hasjiesh opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

Zaak A
Feit 1: Zaaksdossier 13Woolwich
In de nacht van 27 april 2018 wordt aangever [aangever 1] na een stapavond bij de voordeur van zijn woning aan de [adres 2] overvallen door een man, die op hem in begint te slaan. Tijdens de worsteling die daarop ontstaat roept deze man meermaals dat aangever zijn horloge aan hem moet afstaan en dat hij aangever anders zal doodmaken. Op een gegeven moment voelt aangever dat er iets tegen zijn rechterslaap wordt gedrukt, vermoedelijk een wapen. Aangever is bang dat de man hem daadwerkelijk dood zal maken en staat zijn horloge, een imitatie-Rolex, daarom aan hem af. De man vlucht hierop direct weg.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan een diefstal met geweld, maar uit de aangifte volgt dat aangever [aangever 1] zijn horloge onder dwang heeft afgegeven. Een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit kan daarom niet volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu uit het procesdossier onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij de overval kan worden afgeleid.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich het bezit van de imitatie-Rolex heeft verzekerd door middel van diefstal met geweld. Om tot een bewezenverklaring van diefstal te komen, is het noodzakelijk dat er een wegnemingshandeling heeft plaatsgevonden. Aangever [aangever 1] heeft echter verklaard dat hij zijn horloge onder bedreiging van het vermeende vuurwapen heeft afgedaan en aan de dader heeft gegeven. Dat betekent dat van een wegnemingshandeling geen sprake is geweest. Gelet daarop is diefstal niet aan de orde. Om die reden zal de rechtbank verdachte van de diefstal met geweld vrijspreken. Wel betreft de aangifte afpersing, maar dat is niet ten laste gelegd. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of verdachte betrokken is geweest bij dit strafbare feit.
Feit 2: Zaaksdossier Prinsengracht
Eveneens in de nacht van 27 april 2018 wordt aangever [aangever 2] beroofd van zijn horloge, een Rolex van het type Seadweller Deepsea. Als aangever rond 01:30 uur de poortdeur naar de steeg bij zijn woning opent, wordt hij van achteren besprongen door een voor hem onbekende man. Aangever valt op de grond en de man geeft hem enkele klappen op zijn hoofd. De vriendin van aangever springt bij de aanvaller op de rug en trekt diens capuchon van zijn hoofd af, waardoor zij die capuchon dan in haar bezit heeft. Vlak hierna valt de toegangsdeur van de steeg in het slot, waarop de onbekende man roept: "Doe die deur open of ik sla je de kanker". Dan ramt een andere man de poortdeur open met zijn lichtkleurige scooter en rijdt vervolgens de steeg in. Hierop kunnen beide mannen wegrijden op de scooter. Even later komt aangever erachter dat de Rolex, die hij om zijn pols droeg, is verdwenen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van de daders van de ten laste gelegde straatroof is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
Ten tijde van de straatroof liep een technische actie op het telefoonnummer van verdachte. Uit een tapgesprek gevoerd op 27 april 2018 om 01:01 uur – vlak voor de straatroof – met een telefoonnummer dat in gebruik blijkt te zijn bij [naam 2] , volgt dat verdachte op een scooter rijdt en een afspraak maakt om deze [naam 2] op te pikken. Wanneer deze hem vervolgens vraagt wat hij bij zich heeft, verklaart verdachte: "Ik heb alles, ik heb een tas, ik heb wapens, waar ben je?". Als verdachte om 01:23 uur vervolgens weer met [naam 2] belt om te vragen waar deze is, peilt de telefoon van verdachte uit op [straatnaam] te Amsterdam. [straatnaam] is in de nabijheid van het adres van de woning van aangever, waar de straatroof later plaatsvindt. Op ‘stills’ van gevorderde camerabeelden is te zien dat om 01:30 uur een lichtgekleurde scooter met daarop twee mannen over hetzelfde gedeelte van de Prinsengracht rijdt als waar de woning van aangever zich bevindt.
Op de capuchon die door de vriendin van aangever van de jas van de aanvaller is afgetrokken is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren aangetroffen, waarbij de kans dat het resultaat verkregen werd terwijl het mengprofiel DNA van verdachte bevat meer dan 1 miljard keer groter is dan wanneer dit niet het geval is. De rechtbank is zich er van bewust dat er behoedzaam moet worden omgegaan met de conclusies uit dit DNA-onderzoek, temeer omdat een jas een verplaatsbaar object betreft. In dit geval is er echter meer belastend bewijs. Zo kan verdachte op basis van de peilgegevens vlak voor de overval nabij de plaats delict worden geplaatst en volgt uit de tapgesprekken dat hij vlak voor de straatroof wapens bij zich heeft en op een scooter rijdt. Dat laatste sluit weer aan bij het feit dat twee mannen op een witkleurige scooter nabij de woning van aangever rijden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest die de Rolex van aangever heeft weggenomen.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte juist de aanvaller, of de man op de scooter is geweest. Deze vaststelling is naar het oordeel van de rechtbank echter niet noodzakelijk om de rol van verdachte als medepleger van de straatroof te duiden. Om de rol van medepleger te vervullen is een nauwe en bewuste samenwerking bij de gezamenlijke uitvoering van het delict vereist. De rechtbank overweegt hiertoe dat deze nauwe en bewuste samenwerking duidelijk uit het procesdossier naar voren komt. Er bestond een duidelijke rolverdeling tussen de twee daders, waarbij de ene dader zich het bezit van de Rolex verzekerde en de andere dader de vlucht mogelijk heeft gemaakt door met zijn scooter de poortdeur te openen. Beide daders hebben hiermee een voldoende substantiële bijdrage geleverd aan de straatroof en in nauwe en bewuste samenwerking gehandeld.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de straatroof op aangever.
Feit 3: Zaaksdossier Willemsparkweg
Op 17 mei 2018 zijn verbalisanten op weg naar een melding op de Willemsparkweg te Amsterdam als [getuige] (hierna: de getuige) hun aandacht trekt. Hij roept: "Help, die jongens hebben mijn vader beroofd" waarna hij twee mannen aanwijst. De verbalisanten zien de twee mannen even verderop bij een motorscooter staan. NN1 draagt een witte helm en NN2 een zwarte helm. Na het zien van de verbalisanten rent NN2 weg, waarop een achtervolging ontstaat. Tijdens zijn vlucht verliest NN2 de zwarte helm. Beide mannen weten te ontkomen.
Het slachtoffer blijkt [aangever 3] (hierna: aangever) te zijn. Hij verklaart dat hij werd aangesproken door een voor hem onbekende man, NN2, die hem vrijwel meteen op de grond trapte door middel van een ‘high kick’. Toen hij op de grond lag volgde een salvo van trappen en klappen, waaraan aangever pijn en zichtbaar letsel heeft overgehouden. Hierbij heeft de aanvaller ook de imitatie-Rolex van de pols van aangever gerukt.
De getuige verklaart dat hij ondertussen in bedwang werd gehouden door de man met de witte helm, NN1. Op een gegeven moment greep NN1 naar zijn heup en zei tegen hem: “Bemoei je er niet mee, anders schiet ik je dood”.
De achtergelaten zwarte helm wordt teruggevonden en na forensisch onderzoek wordt hierop de vingerafdruk van [naam 3] aangetroffen. Ook het colbert van aangever wordt onderzocht. Ter hoogte van de mouw en het schoudergedeelte aan de linkerzijde van het colbert worden DNA-kenmerken van verdachte aangetroffen. Naar aanleiding van het aantreffen van deze DNA-kenmerken wordt een aanvullend onderzoek gedaan, waaruit volgt dat de kans op het aantreffen van de resultaten van het spoor ter hoogte van de onderarm meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is als hier het DNA van verdachte bij zit, dan als zijn DNA hier niet bij zit.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu op de zwarte helm die NN2 droeg alleen de vingerafdrukken van [naam 3] zijn gevonden en de aanwezigheid van verdachte bij de straatroof enkel op basis van het aangetroffen DNA-profiel op het colbert niet kan worden vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de verklaringen van aangever en de getuige stelt de rechtbank vast dat aangever werd aangevallen door de man met de zwarte helm en dat de getuige in bedwang werd gehouden door de man met de witte helm.
Aangever heeft verklaard dat hij aan de boven- en onderzijde van beide armen en zijn schouders is vastgepakt. De DNA-kenmerken van verdachte worden juist rond deze plekken aangetroffen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank duidt op het feit dat verdachte de man is geweest die aangever naar de grond heeft getrokken. Daarbij komt dat verdachte voldoet aan het door aangever gegeven signalement. Het kan naar het oordeel van de rechtbank om die reden met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de man met de zwarte helm moet zijn geweest die de Rolex van aangever heeft weggenomen. Dat verdachte hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededader, valt af te leiden uit de duidelijke rolverdeling die aangever en de getuige beschrijven. De man met de zwarte helm nam de Rolex weg en de man met de witte helm hield de getuige in bedwang, waarna zij gezamenlijk op de motorscooter zijn weggevlucht.
Door de raadsvrouw is betoogd dat op de zwarte helm enkel een vingerafdruk is gevonden van [naam 3] en niet van verdachte. Hiertoe overweegt de rechtbank dat een helm een verplaatsbaar voorwerp is en dat bovendien uit het dossier blijkt dat verdachte omgang had met [naam 3] . Een waarschijnlijke mogelijkheid is dan ook dat [naam 3] de helm ten tijde van het plegen van het feit had uitgeleend aan verdachte, nu verdachte de zwarte helm ten tijde van de straatroof droeg. Dit scenario wordt ook ondersteund door een tapgesprek in het dossier van enkele dagen na de straatroof, waaruit volgt dat verdachte op 20 mei 2018 om 18:44 uur wordt gebeld door een onbekende man. Deze man vraagt naar het nummer van ‘ [bijnaam] ’ ( [naam 3] ). Verdachte geeft de telefoon vervolgens over aan een man met een zware stem. De onbekende man zegt dan dat hij ‘die ding’ wil pakken en dat hij een reservesleutel heeft, maar dat de helm er niet inzit. Hieruit leidt de rechtbank af dat de helm van [naam 3] enkele dagen na de straatroof kennelijk kwijt is.
De rechtbank acht alles overwegende bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de straatroof op aangever.
Zaak B
Op 28 oktober 2022 controleert een verbalisant ter hoogte van de Mauritskade de inzittenden van een Volkswagen Polo, waarin verdachte de bijrijder is, op verdenking van Opiumwet-feiten. Verdachte verklaart aan de verbalisant ‘wat hasj’ bij zich te hebben voor ‘zijn vrienden in de bajes’ en haalt vervolgens zeventien bolletjes hasj uit zijn schoudertasje. Ook overhandigt verdachte een blok hasj van 100 gram aan de verbalisant. Bij de insluitingsfouillering blijken in de onderbroek van verdachte nog vier wikkels met cocaïne en elf MDMA-pillen te zitten. Tijdens het politieverhoor verklaart verdachte dat het blok hasj, de pillen en de cocaïne voor eigen gebruik waren, hij was namelijk onderweg naar een feest.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het dossier bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 2
op 27 april 2018 te Amsterdam, omstreeks 01.30 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Rolex (Seadweller Deep Sea) toebehorende aan [aangever 2] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte
of zijn mededader opzettelijk dreigend en gewelddadig
- voornoemde [aangever 2] (van achteren) heeft vastgepakt en (boven) op voornoemde [aangever 2] is gesprongen en
- voornoemde [aangever 2] meermalen op/tegen het hoofd heeft geslagen en
- met voornoemde [aangever 2] heeft geworsteld en
- voornoemde [aangever 2] (daarbij) dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Doe die deur open of ik sla je de kanker”;
Feit 3
op 17 mei 2018 te Amsterdam
,op de openbare weg de Willemsparkweg, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (imitatie Rolex (type Submarine)) toebehorende aan [aangever 3] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader opzettelijk dreigend en gewelddadig
- voornoemde [aangever 3] hebben aangesproken en
- voornoemde [aangever 3] vervolgens met kracht een high kick tegen zijn lichaam hebben gegeven (ten gevolge waarvan voornoemde [aangever 3] op de grond is gevallen) en
- voornoemde [aangever 3] (met kracht) éénmaal of meermalen op/tegen zijn lichaam hebben geslagen/getrapt (terwijl voornoemde [aangever 3] op de grond lag);
Zaak B
Feit 1
op 28 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 4 wikkels van een materiaal bevattende cocaïne en 11 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 28 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 207 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader(s) schuldig gemaakt aan het plegen van twee straatroven, met als doel het buitmaken van waardevolle Rolex-horloges. Deze straatroven gingen gepaard met fors geweld. In beide gevallen werden de slachtoffers onverhoeds van achteren aangevallen en tegen de grond gewerkt, waarna hevig op hen werd ingeslagen en -geschopt. In het geval van het slachtoffer [aangever 2] gebeurde dit voor de deur van de door hem veilig gewaande omgeving van zijn eigen woning en bij het slachtoffer [aangever 3] vond de straatroof op straat plaats. Dat dit voor de slachtoffers traumatische gebeurtenissen zijn geweest, volgt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer [aangever 3] waarin hij verklaart dat hij ruim een jaar last heeft gehad van flashbacks en dat het hem de nodige tijd heeft gekost voor hij weer onbevangen naar buiten durfde te gaan. In de jacht naar het ‘snelle geld’ heeft verdachte zich niets aangetrokken van deze impact van de berovingen op de slachtoffers. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De rechtbank rekent het verdachte eveneens zwaar aan dat gewelddadige straatroven bijdragen aan grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verdovende middelen. Dergelijke harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de handel erin leidt tot veel criminaliteit en overlast. Deze strafbare gedraging dient dan ook te worden bestreden.
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn in Zaak A van meer dan twee jaar. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte meermaals onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast is. Nu de deskundige van de reclassering vanwege de beperkte informatie over verdachte geen advies heeft kunnen uitbrengen over mogelijk reclasseringstoezicht, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Alles afwegende zou de rechtbank bij een tijdige afdoening van deze zaken een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden achten. In dit geval is de redelijke termijn voor de afdoening echter overschreden. Gelet daarop komt de rechtbank in dit geval tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in Zaak B de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6254840);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6254845);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6254841);
  • 17 STK Verdovende Middelen (G6254846);
  • 11 STK Verdovende Middelen (G6254844).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aangetroffen verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen verdovende middelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in Zaak B onder feit 1 en 2 bewezen geachte is begaan.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

9.1.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1] (Zaak A, feit 1)
De benadeelde partij [aangever 1] vordert in totaal een bedrag van € 398,12,- als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 900,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte van het feit waarop de vordering tot schadevergoeding ziet wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 3] (Zaak A, feit 3)
De benadeelde partij [aangever 3] vordert in totaal een bedrag van € 54.000,- als vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 15.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade, nu een deugdelijke onderbouwing ontbreekt. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering voor toewijzing vatbaar is, maar dat het gevorderde bedrag wel sterk gematigd dient te worden.
De raadsvrouw heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van de benadeelde partij volgt dat zijn imitatie-Rolex is weggenomen. Ook vlak na de straatroof heeft de benadeelde partij dit tegenover de verbalisanten verklaard. De benadeelde partij vordert een € 30.000,- aan schadevergoeding voor dit horloge, wat niet past bij een imitatiehorloge. In de toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding wordt door de benadeelde partij gesteld dat het weggenomen horloge een Rolex Yachtmaster II 2011 betrof, waarvan de huidige winkelwaarde € 52.000,- zou bedragen. Kennelijk is de vordering dus gebaseerd op een echt Rolex-horloge. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering niet ziet op het gestolen (imitatie-)horloge. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de waarde van de blazer is ter onderbouwing (per mail) enkel opgemerkt: “Het betrof een Ralph Lauren donkerblauwe blazer ter waarde van €1200. Deze blazers zijn te koop in de Bijenkorf bij de stand van Ralph Lauren en bij Oger in de PC Hooftstraat”. Verder ontbreekt iedere vorm van onderbouwing van de (hoogte van) de schade. De rechtbank zal om deze reden de vordering ten aanzien van het materiële gedeelte afwijzen.
Ten aanzien van het immateriële gedeelte van de vordering is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht. De benadeelde partij is op de openbare weg beroofd van zijn imitatie-Rolex. Deze beroving ging gepaard met buitensporig geweld. Gelet op de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 1.500,- toewijsbaar. Nu de benadeelde partij het overige deel van zijn vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet met aanvullende stukken heeft onderbouwd, zal hij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2018. De rechtbank zal als extra waarborg voor betaling ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 2 en feit 3 alsmede het in zaak B onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 2
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
Zaak B
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeerde goederen met de volgende nummers op de beslaglijst:
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6254840);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6254845);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6254841);
  • 17 STK Verdovende Middelen (G6254846);
  • 11 STK Verdovende Middelen (G6254844).
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2018, het moment van het ontstaan van de schade, tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij is voor het overige deel van zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade
niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] ten aanzien van het materiële gedeelte wordt
afgewezen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2024.
[.]