ECLI:NL:RBAMS:2024:3769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
C/13/748401 / FA RK 24-2010
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing en wijziging ouderschapsplan in geschil over gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2024 een beschikking gegeven in een geschil over gezamenlijk gezag tussen een vrouw en een man over hun minderjarige kind. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met het kind naar [woonplaats 2] te verhuizen en om het hoofdverblijf van het kind bij haar te vestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2010, momenteel bij de vrouw verblijft en dat er geen contact is met de man, wat leidt tot de conclusie dat het in het belang van het kind is om de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te vestigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er op dit moment geen vaste zorgregeling kan worden vastgesteld, gezien de weerstand van de minderjarige tegen contact met de man. De rechtbank heeft de vrouw toestemming verleend om te verhuizen naar [woonplaats 2] en het kind in te schrijven op een school aldaar. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige tijdig kan starten op school. Tevens is de kinderbijdrage van de vrouw aan de man op nihil gesteld per 1 juli 2023. De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en het kind zorgvuldig afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing en de wijziging van het ouderschapsplan noodzakelijk zijn voor het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team jeugd en familie
zaaknummer / rekestnummer: C/13/748401 / FA RK 24-2010 (BV/SV)
Beschikking van 19 juni 2024 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.L. Spekschoor, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B.N. Voogd, gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vrouw, ingekomen op 22 maart 2024;
  • het verweerschrift van de man tegen het alimentatieverzoek ingekomen op 24 april 2024;
  • het F9-formulier van de zijde van de vrouw van 25 april 2024
  • het verweerschrift van de man tevens zelfstandig verzoek ingekomen op 24 mei 2024;
  • het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 31 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 5 juni 2024.
Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, de man bijgestaan door mr. H. Plantenga, namens mr. Voogd en de heer V. Aelbers namens de Raad.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft op 3 juni 2024 afzonderlijk met de kinderrechter, tevens voorzitter, gesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd in augustus 2019.
2.2.
Uit deze relatie is geboren: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
2.3.
De man heeft [minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag over hem uit.
2.4.
Na het uiteengaan van partijen zijn zij een ouderschapsplan overeengekomen. Daarin is – voor zover van belang – het volgende afgesproken:
1.2.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader en zal op zijn adres in het bevolkingsregister ingeschreven staan. (…). Bij elke voorgenomen verhuizing van een ouder zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Een verhuizing buiten een straal van 20 km gerekend vanaf de school van [minderjarige] (gedurende de basisschool) dan wel 40 km (gedurende de middelbare school) is slechts toegestaan na voorafgaand akkoord van de andere ouder, welk akkoord kan worden vervangen door een beschikking van de rechtbank.
1.3.
Partijen zijn met elkaar de volgende zorg/contactregeling overeengekomen:
Week-/weekendregeling
Partijen hebben een tweewekelijks rooster.
[minderjarige] verblijft van maandag (circa 9.00 uur) tot woensdagmorgen (circa 9.00 uur) bij de moeder en van woensdagmiddag (uit school) tot vrijdagmorgen (circa 9.00 uur) bij de vader. Vervolgens van vrijdagmiddag (uit school) tot maandagmorgen (circa 9.00 uur) bij de moeder. De week aansluitend is precies andersom. Het wisselmoment vindt steeds plaats op school. Indien er geen school is vindt het wisselmoment in de ochtend (in overleg) rond 9.00 uur plaats.
(…).
2.5.
Op 28 april 2023 heeft er een incident tussen [minderjarige] en de man plaatsgevonden. Sindsdien verblijft [minderjarige] volledig bij de vrouw en heeft [minderjarige] vrijwel geen contact meer gehad met zijn vader.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van het door de man gestarte kort geding zijn partijen op 29 augustus 2023 het volgende overeengekomen ter beëindiging van het geschil:
1.
Partijen zullen de heer [naam 1] van Bij Elkaar vragen om zijn hulpverleningstraject aan partijen te hervatten. Partijen weten op dit moment niet of hij daartoe bereid is. Indien hij daartoe bereid is, is het aan hem om te bepalen hoe hij het traject zal willen voortzetten.
2.
Daarnaast zullen partijen meewerken aan het door Veilig Thuis ingezette traject.
3.
De vader zegt toe mee te werken aan het RID-traject van [minderjarige] en dat niet te zullen gebruiken om een ontmoeting met [minderjarige] af te dwingen. De vader zal op de hoogte worden gehouden van de voortgang van dit traject en kan ook zelf contact opnemen met RID.
4.
Dit kort geding zal worden doorgehaald. En elk van partijen zal de eigen kosten dragen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw heeft na wijziging van haar verzoek verzocht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. met ingang van de in dezen door de rechtbank te geven beschikking, of een andere door de rechtbank te bepalen datum, [minderjarige] zijn hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
II. [minderjarige] geen vastgelegde zorgregeling zal hebben met de man, althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht;
III. aan de moeder toestemming wordt verleend om met [minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen en [minderjarige] aldaar in te schrijven op het vwo van het [school 1] , en mocht hij daar niet worden toegelaten, op het [school 2] in [woonplaats 2] , waar hij met ingang van het schooljaar 2024/2025 mag starten.
Kosten rechtens.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd. Als zelfstandig verzoek heeft de man verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] te bepalen waarbij [minderjarige] iedere (andere) week een aantal dagen bij de vader zal verblijven;
II. een bij helfte verdeling van de vakantie- en feestdagen tussen partijen ten aanzien van [minderjarige] te bepalen;
III. althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen verdeling van zorg- en opvoedingstaken en vakantie- en feestdagen van [minderjarige] te bepalen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hoofdverblijfplaats
4.1.1.
De vrouw heeft gesteld dat partijen overeenstemming hadden over de wijziging van de hoofdverblijfplaats. Zij heeft het adres van inschrijving ook gewijzigd, maar de man heeft dit weer teruggedraaid. Dit maakt dat de man de post voor [minderjarige] ontvangt en dat hij ook de kinderbijslag en toeslagen ontvangt. [minderjarige] verblijft op dit moment volledig bij de vrouw en de juridische situatie moet met de feitelijke situatie in overeenstemming worden gebracht. [minderjarige] heeft er last van dat zijn post bij zijn vader, met wie hij op dit moment geen contact wil, wordt bezorgd.
4.1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man erkend dat hij in eerste instantie akkoord is gegaan met de wijziging van het inschrijfadres van [minderjarige] . Echter, op dat moment was hij niet bekend met de wens van de vrouw om naar [woonplaats 2] te verhuizen. Toen hij daar achter is gekomen, heeft hij de inschrijving teruggedraaid.
4.1.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden toegewezen. [minderjarige] verblijft op dit moment al geruime tijd volledig bij de vrouw en het ziet er vooralsnog niet naar uit dat hier op korte termijn verandering in zal komen. Het is in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijfplaats en daarmee ook zijn inschrijving, overeenstemt met de feitelijke situatie. Daar komt bij dat de vrouw op dit moment alle kosten van [minderjarige] voor haar rekening neemt, zodat zij ook degene is die in beginsel recht heeft op de kinderbijslag en toeslagen. Dat de man mogelijk eerder in aanmerking zal komen voor een grotere woning als [minderjarige] bij hem staat ingeschreven, zoals hij bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven, maakt niet dat tot een ander oordeel moet worden gekomen.
4.2.
Zorgregeling
4.2.1.
De vrouw heeft gesteld dat partijen de afspraak hadden gemaakt dat er geen vaste zorgregeling zou zijn. [minderjarige] wil op dit moment niet naar zijn vader. Hij wil rust en ruimte. De vrouw vindt dit heel erg voor de man, maar zij wil het standpunt van [minderjarige] hierin respecteren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard graag te willen zien dat er weer enige vorm van contact komt. De vrouw heeft de hoop dat als [minderjarige] met rust wordt gelaten er bij hem weer ruimte ontstaat voor contact met de man. Verder heeft de vrouw gesteld dat wat zij de man hoort zeggen niet overeenkomt met hoe [minderjarige] het ervaart. De vrouw vraagt zich af hoe partijen kunnen voorkomen dat contact tussen [minderjarige] en de man uit de hand loopt en wat partijen moeten doen om [minderjarige] zich weer prettig te laten voelen bij zijn vader.
4.2.2.
De man heeft gesteld het juist wel belangrijk te vinden dat er een regeling komt waarbij [minderjarige] weer regelmatig bij hem verblijft. De man heeft de overtuiging dat [minderjarige] , als er een zorgregeling wordt bepaald, in het begin op afstand zal zijn maar daarna steeds dichterbij hem zal komen. De man is er zeker van dat [minderjarige] hem mist. De man heeft het idee dat [minderjarige] niet goed weet wat de consequenties zijn van zijn keuzes op dit moment. Na de scheidingsmelding door de vrouw tijdens de vakantie in Japan wilde hij eerst ook de vrouw niet zien. Volgens de man zit [minderjarige] klem tussen partijen. De man heeft verder gesteld te begrijpen dat er nu niet terug kan worden gegaan naar de oude situatie maar dat hij er alle vertrouwen in heeft dat het wel goed komt. De man heeft altijd een groot deel van de zorg op zich genomen en [minderjarige] en hij hebben samen altijd veel leuke dingen gedaan.
4.2.3.
De Raad heeft geadviseerd op dit moment geen zorgregeling vast te leggen, maar er ook voor te zorgen dat de verantwoordelijkheid voor contact niet bij [minderjarige] ligt. De Raad heeft voorop gesteld dat er nooit meer sprake mag zijn van geweld, dat is een absolute ondergrens, maar er moet wel worden ingezet op contactherstel. [minderjarige] heeft twee ouders en heeft van beiden iets in zich. Dit doet ook iets met zijn zelfbeeld, aldus de Raad. Het is belangrijk dat er nu hulp komt voor [minderjarige] . De heer [naam 2] van de Blauwe Beer is bij uitstek geschikt voor deze casus en het zou heel fijn zijn als [minderjarige] daar weer terecht kan. [minderjarige] heeft op dit moment rust en ruimte nodig. De Raad is van mening dat als er aandacht is voor contactherstel en als er goed naar [minderjarige] wordt geluisterd, er bij [minderjarige] vanzelf ook ruimte komt om weer contact te hebben met de man.
4.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] om op dit moment geen vaste zorgregeling te bepalen en het ouderschapsplan dus in die zin te wijzigen. Partijen hebben een andere opvatting over de reden waarom er nu geen contact is tussen [minderjarige] en zijn vader, maar vast staat dat er al een jaar vrijwel geen contact is en dat [minderjarige] heel stellig is in zijn afwijzing van het contact met zijn vader. Ook de verschillende ingezette vormen van hulpverlening hebben hierin de afgelopen periode geen verandering weten te brengen. [minderjarige] is nu 14 jaar. De rechtbank is net als de Raad van oordeel dat weliswaar moet worden ingezet op hulp en contactherstel, maar dat het afdwingen van dit contact met een vaste regeling daarvoor niet de manier is. Daarbij bestaat er bovendien een reëel risico dat door pogingen om het contact af te dwingen de weerstand bij [minderjarige] alleen maar groter wordt. Het is op dit moment voor [minderjarige] belangrijk dat hij rust en ruimte krijgt en dat er voor hem hulp is om met deze situatie om te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard zijn weerstand tegen de heer [naam 2] opzij te zetten en toestemming te zullen verlenen voor het (her)starten van een hulpverleningstraject voor [minderjarige] bij de Blauwe Beer. De rechtbank vertrouwt erop dat op het moment dat [minderjarige] weer open staat voor contact met zijn vader, de vrouw dit zal stimuleren en haar medewerking daaraan zal verlenen.
Vervangende toestemming verhuizing tevens inschrijving school
4.2.5.
De vrouw heeft vervangende toestemming gevraagd om met [minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen, zodat zij met haar partner, [naam 4] , en met [minderjarige] stiefzus, [naam 3] , op één plek kunnen gaan wonen. Weliswaar betekent dit voor [minderjarige] het achterlaten van zijn oude school, maar ook een nieuwe start in een andere omgeving met een hecht netwerk. [minderjarige] wil zelf graag meeverhuizen naar [woonplaats 2] . [minderjarige] reist nu al regelmatig zelfstandig op en neer tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] . Een verhuizing belemmert [minderjarige] daarom niet in het contact(herstel) met de man. Volgens de vrouw is er sprake van een sociale en financiële noodzaak om te verhuizen, en is de verhuizing goed doordacht en voorbereid. [naam 4] heeft een goed werkend co-ouderschap met haar ex-partner over [minderjarige] stiefzus [naam 3] . Ook woont de gezamenlijke hond [naam 5] in [woonplaats 2] . De vrouw heeft een intensieve baan en nu zij de zorg voor [minderjarige] alleen draagt is dit moeilijk te combineren. Als zij met [minderjarige] in [woonplaats 2] woont, kan [naam 4] [minderjarige] opvangen. Het sociale netwerk van de vrouw (familie en vrienden) bevindt zich ook in de regio [woonplaats 2] / [plaats] . Het is de bedoeling op termijn samen een nieuw huis te kopen in [woonplaats 2] , maar ook in het huidige huis van [naam 4] heeft [minderjarige] een eigen kamer en hij voelt zich daar thuis. [minderjarige] begint na de zomer in de derde klas, waardoor dit ook een aangewezen moment is om te verhuizen. In de derde klas worden op scholen meestal de klassen opnieuw samengesteld.
[minderjarige] wil graag naar [woonplaats 2] verhuizen. Hij heeft een goede band met [naam 3] en [naam 4] . Hij vindt het ook lastig nu in het huis te wonen waar ook de man nog heeft gewoond. Ook is hij nu steeds bang, omdat de man in dezelfde buurt woont, zijn vader tegen te komen. De vrouw is van mening dat iets meer afstand juist ook rust kan geven en misschien eerder ruimte zal geven voor herstel van het contact met de man. Gelet op wat er is gebeurd lijkt een terugkeer naar een co-ouderschap niet reëel. De vrouw zal contactherstel en contact echter altijd stimuleren. Ook hulpverlening gericht op contactherstel is mogelijk bij een verhuizing naar [woonplaats 2] .
4.2.6.
De man verzet zich tegen een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats 2] . Volgens de man is de noodzaak tot een verhuizing naar [woonplaats 2] niet aangetoond. Volgens de man is de verhuizing bovendien onvoldoende doordacht en voorbereid. De vrouw heeft aangegeven in de toekomst weer naar een ander huis te willen verhuizen, wat opnieuw een overgang betekent. Ook is niet onderbouwd waarom het begin van de derde klas het meest geschikte moment is om te verhuizen. De wens van de vrouw en haar partner om in [woonplaats 2] hun vaste leven verder in te willen richten is niet voldoende. Ook mogen de belangen van de nieuwe partner in verband met het co-ouderschap met haar ex niet voorgaan op de belangen van de man en [minderjarige] . Niet duidelijk is waarom de huidige situatie niet kan worden gehandhaafd. De vrouw heeft al sinds 2019 een relatie met haar partner en reist sindsdien op en neer.
Volgens de man is [minderjarige] in [woonplaats 1] geworteld. Hij woont sinds zijn geboorte in de huidige woning. Er is veel hulpverlening rondom [minderjarige] betrokken om tot contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader te komen. Het is van groot belang dat de hulpverlening gaat onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft om vrijelijk tussen beide ouders te bewegen. De man vreest dat die hulp wordt afgebroken bij een verhuizing. Partijen zullen dan in [woonplaats 2] opnieuw op de wachtlijst komen waarna het maanden kan duren voordat er nieuwe hulpverlening is opgestart.
De man heeft het vertrouwen dat het contact met [minderjarige] op korte termijn kan worden hersteld en dat partijen met hulp weer terug kunnen naar de oude situatie, namelijk een co-ouderschap. De man was tijdens de relatie degene die zich vooral bezig hield met het sociale leven van [minderjarige] . Die rol wil de man weer op zich kunnen nemen. De vrouw biedt ook geen compensatie voor het feit dat bij een verhuizing de huidige overeengekomen regeling niet kan worden nageleefd. Dat er nu nauwelijks contact is mag niet het uitgangspunt zijn. Door een verhuizing maakt de vrouw een terugkeer naar co-ouderschap onmogelijk en zal ook een zorgregeling in de toekomst beperkt zijn vanwege de reisafstand. Verder zijn partijen op dit moment niet in staat tot een goede communicatie. Dit zal wel nodig zijn als de vrouw met [minderjarige] op een grotere afstand gaat wonen. De man verwacht dat de spanningen alleen maar zullen toenemen.
Als de vrouw toestemming zou krijgen, dan verweert de man zich tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Daarmee zou hem de mogelijkheid hoger beroep in te stellen feitelijk worden ontnomen.
4.2.7.
De rechtbank zal de door de moeder verzochte vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen verlenen. Daarbij is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw in beginsel de gelegenheid moet hebben om elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Er is aan de kant van de vrouw al een paar jaar sprake van een samengesteld gezin met haar partner [naam 4] en haar partners dochter [naam 3] , die in [woonplaats 2] wonen. De vrouw en [minderjarige] reizen daardoor regelmatig op en neer om in het weekend dat [naam 3] bij haar moeder is met elkaar in [woonplaats 2] te verblijven. Het belang van de vrouw om met haar partner en de kinderen te kunnen samenwonen is evident. Maar ook [minderjarige] heeft sterk de wens om in [woonplaats 2] te gaan wonen en met zijn moeder, [naam 4] en [naam 3] en de hond als gezin te kunnen leven. Hij heeft een goede band met [naam 4] en [naam 3] . Uiteraard zijn een verhuizing en een nieuwe school voor [minderjarige] een ingrijpende verandering, waarbij hij ook zijn sociale leven voor een deel opnieuw moet opbouwen. Het zou [minderjarige] echter ook veel rust geven als zij als gezin op één plek kunnen wonen. De vrouw en [minderjarige] kunnen in [woonplaats 2] bij [naam 4] gaan wonen en [minderjarige] kan terecht op de school waar ook [naam 3] naar school gaat en waar [minderjarige] graag naartoe wil. De verhuizing is daarmee voldoende doordacht en voorbereid. De omstandigheid dat de vrouw de wens heeft om met [naam 4] op een later moment een ander huis in [woonplaats 2] te kopen ziet de rechtbank niet als een bezwaar. Een verhuizing als gezin naar een ander huis binnen dezelfde stad, waarbij [minderjarige] waarschijnlijk op dezelfde school zal blijven, is van een heel andere orde dan een verhuizing naar een andere stad met daarbij de overgang naar een andere school. Zoals hiervoor is overwogen is het van belang dat blijft worden gestreefd naar contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader. Naar het oordeel van de rechtbank staat een verhuizing naar [woonplaats 2] dit echter niet in de weg. Op dit moment is er al geruime tijd geen contact, ondanks de inzet van hulpverlening. Er zal ook geen zorgregeling worden vastgelegd. Een terugkeer naar de oude situatie van co-ouderschap lijkt op dit moment geen realistische mogelijkheid en is ook niet in zicht op de langere termijn. Op het moment dat [minderjarige] weer open staat voor contact met zijn vader zal dit ook na de verhuizing mogelijk zijn. De afstand van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] is beperkt en is voor [minderjarige] zelfstandig met de trein te bereizen, zodat hij ook in de toekomst met regelmaat een weekend bij zijn vader zou kunnen verblijven. De vrouw geeft aan dat zij dit contact zal blijven stimuleren en de rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. De hulp aan partijen vanuit het ouder- en kindteam (OKT) in [woonplaats 1] zal moeten worden overgedragen naar het Wijkteam in [woonplaats 2] . Dit zal mogelijk vertraging bij het opstarten van hulpverlening kunnen betekenen. Daar staat tegenover dat de vrouw heeft aangegeven dat zij de bevestiging heeft gekregen dat de hulpverlening van de Blauwe Beer kan worden voortgezet, ook als zij met [minderjarige] in [woonplaats 2] woont. Daarmee is er op dit moment in ieder geval passende hulp voor [minderjarige] gegarandeerd. Alle belangen tegen elkaar afwegend, zal de rechtbank vervangende toestemming om te verhuizen verlenen
4.2.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank ook het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op één van de twee door haar voorgestelde scholen zal toewijzen. [minderjarige] heeft zelf ook aangeven dat deze scholen zijn eerste en tweede keuze zijn en de man heeft geen bezwaren tegen de scholen naar voren gebracht.
4.2.9.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Om in het nieuwe schooljaar te kunnen starten op school in [woonplaats 2] zal de inschrijving op korte termijn geregeld moeten worden. Daarbij is het met name voor [minderjarige] van belang om te weten waar hij aan toe is, zodat hij zich kan voorbereiden op een verhuizing en een nieuwe school.
4.3.
Nihilstelling kinderbijdrage
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat het ouderschapsplan moet worden gewijzigd en dat bepaald wordt dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage op nihil wordt gesteld per 1 juli 2023.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan als volgt:
- bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
- bepaalt dat er geen vaste zorgregeling geldt tussen [minderjarige] en de man;
- stelt de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [minderjarige] met ingang van 1 juli 2023 op nihil;
5.2.
verleent de vrouw toestemming om met [minderjarige] naar [woonplaats 2] te verhuizen en hem in te schrijven op het vwo van het Lyceum [woonplaats 2] , dan wel het [school 2] in [woonplaats 2] ;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Vos, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.J.M. Marseille en mr. I.M. Nusselder, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 19 juni 2024 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).