ECLI:NL:RBAMS:2024:3754

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/3331
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met aanvraag verklaring omtrent gedrag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Duijvelshoff, had een aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) ingediend, welke door de minister voor rechtsbescherming was afgewezen. Na een eerdere uitspraak op 19 april 2024, waarin de voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was, heeft verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker stelde dat hij door het ontbreken van de VOG zijn arbeidsovereenkomst had verloren en dat er spoedeisend belang was bij het verkrijgen van de VOG.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een spoedeisend belang. De werkgever van verzoeker had aangegeven dat er geen werkplek meer voor hem beschikbaar was, waardoor er geen dringende noodzaak was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3331

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. D. Duijvelshoff),
en

de minister voor rechtsbescherming, verweerder.

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 21 december 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) afgewezen. Met het besluit van
12 februari 2024 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op
19 april 2024 direct uitspraak gedaan in de bodemprocedure en geoordeeld dat het besluit van 12 februari 2024 onvoldoende is gemotiveerd en heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een spoedeisend belang. Op 15 mei 2024 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit).
1.2.
Op 14 juni 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat verzoeker moet worden behandeld alsof hij in het bezit is van een VOG zodat verzoeker, totdat op zijn beroep is beslist, verder kan gaan met de overeengekomen werkzaamheden, dan wel een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter juist acht.
1.3.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op dat verzoek. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.4.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoeker heeft het volgende aangevoerd. Vanwege het tot op heden ontbreken van een VOG heeft de werkgever van verzoeker moeten besluiten om te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met verzoeker. De werkgever van verzoeker heeft na de uitspraak van 19 april 2024 van de voorzieningenrechter laten weten dat verzoeker weer terug in dienst kan komen zodra hij de VOG alsnog kan overleggen. Volgens verzoeker zal het tot nu toe betoonde geduld van de werkgever wel eindig zijn als blijkt dat de bedrijfsvoering in het gedrang zal komen vanwege de onvervulde functie van eiser.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van 19 april 2024 heeft de voorzieningenrechter verzoeker gevraagd om nader te onderbouwen waarom de situatie met betrekking tot het spoedeisend belang op dit moment anders zou moeten worden beoordeeld. Volgens verzoeker is de situatie vergeleken met het eerdere verzoek om een voorlopige gewijzigd. Inmiddels heeft de werkgever van verzoeker per mail laten weten dat niet langer gewacht kan worden op het al dan niet alsnog verstrekken van de gewenste VOG. In deze mail stelt de werkgever dat verzoeker te allen tijde welkom is om te solliciteren maar dat zij genoodzaakt is voor een sluitende formatie te zorgen en dus geen werkplek voor verzoeker open kan houden. Zoals eerder afgesproken met de teamleider komt verzoeker in aanmerking als de werkgever een medewerker nodig heeft en verzoeker alsnog een VOG kan overleggen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat verzoeker heeft aangevoerd geen blijk geeft van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De werkgever houdt geen werkplek meer open voor verzoeker waardoor er geen deadline is voor het overleggen van de VOG. Uit de e-mail van de werkgever volgt niet dat er in de komende periode iets verandert in de positie van verzoeker. Ten tijde van het vorige verzoek om een voorlopige voorziening was zijn oude functie nog beschikbaar. Nu is zijn oude functie niet langer beschikbaar en verzoeker is te allen tijde welkom om te solliciteren. Hij komt in aanmerking voor een functie als de werkgever een medewerker nodig heeft en verzoeker een VOG kan overleggen. Gelet hierop is het de voorzieningenrechter met de onderbouwing die verzoeker heeft gegeven niet gebleken dat de beslissing op het beroep niet zonder het treffen van een voorziening kan worden afgewacht. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.