ECLI:NL:RBAMS:2024:3754
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met aanvraag verklaring omtrent gedrag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Duijvelshoff, had een aanvraag voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) ingediend, welke door de minister voor rechtsbescherming was afgewezen. Na een eerdere uitspraak op 19 april 2024, waarin de voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was, heeft verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker stelde dat hij door het ontbreken van de VOG zijn arbeidsovereenkomst had verloren en dat er spoedeisend belang was bij het verkrijgen van de VOG.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van een spoedeisend belang. De werkgever van verzoeker had aangegeven dat er geen werkplek meer voor hem beschikbaar was, waardoor er geen dringende noodzaak was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).