ECLI:NL:RBAMS:2024:3747

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
24-011724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen in overleveringsprocedure ongegrond verklaard

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd op 5 juni 2024, is het bezwaarschrift van klager tegen de aan hem opgelegde beperkingen in het kader van een lopende overleveringsprocedure ongegrond verklaard. Klager, geboren in 1998 en gedetineerd in een detentiecentrum, had bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie van 19 april 2024, waarin beperkingen werden opgelegd met betrekking tot sociaal contact. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen, die onder andere inhielden dat klager geen bezoek mocht ontvangen zonder toestemming van de officier van justitie, noodzakelijk bleven op basis van informatie van de Duitse autoriteiten. Deze autoriteiten hadden op 15 mei en 1 juni 2024 bevestigd dat de beperkingen nog steeds noodzakelijk waren in het belang van het onderzoek naar klager, die verdacht werd van betrokkenheid bij strafbare feiten in Duitsland.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de wettelijke grondslagen voor het opleggen van beperkingen onder de Overleveringswet en het Wetboek van Strafvordering besproken. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie bevoegd was om de beperkingen op te leggen en dat deze beperkingen volstrekt noodzakelijk waren voor het Duitse strafrechtelijk onderzoek. Klager had geen verzoeken ingediend bij de officier van justitie om van de beperkingen af te wijken, wat de rechtbank ook in haar overwegingen meenam. Uiteindelijk werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de beperkingen niet absoluut waren, aangezien contact met de raadsman en justitiële autoriteiten wel mogelijk was.

De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. Ch.A. van Dijk en de rechters mrs. H.J. Bos en B.M. Vroom-Cramer, in aanwezigheid van griffier mr. L.J.F. Ceelie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/133418-24
Raadkamernummer: 24-011724
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 19 april 2024, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Een eerder bezwaarschrift tegen het bevel beperkingen is door deze rechtbank op 1 mei 2024 ongegrond verklaard.
Het nu voorliggende bezwaarschrift is gedateerd op 14 mei 2024 en is op diezelfde datum ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 5 juni 2024 klager, mr. W.B.O. van Soest (advocaat te Rotterdam) en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 18 april 2024 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten.
Klager is op 17 april 2024 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 19 april 2024 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact – middellijk noch onmiddellijk – mag hebben met anderen, dat hij geen brieven mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie en dat hij geen enkel contact mag hebben – mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk – met medegedetineerden. Het is klager voorts niet toegestaan gebruik te maken van een computer en mobiele telefoon.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman. Verder geldt de beperking met betrekking tot het bezoek evenmin ten aanzien van de politie. De beperkingen met betrekking tot telefonisch en briefcontact gelden evenmin ten aanzien van justitiële autoriteiten en de commissie van toezicht.
Op 19 april 2024 heeft de officier van justitie een vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank. Deze vordering is op 5 juni 2024 door de rechtbank behandeld.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat in raadkamer nader is toegelicht door de raadsman, strekt tot opheffing van de beperkingen. Klager verblijft nu al weken in beperkingen en dat levert hem stress op. De Duitse autoriteiten geven geen concrete reden voor het laten voortduren van de beperkingen.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard dient te worden, onder andere nu de Duitse autoriteiten op 15 mei 2024 én op 1 juni 2024 aangegeven hebben dat de beperkingen nog steeds noodzakelijk zijn. Het verzoek de beperkingen te handhaven is niet onredelijk.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
De rechtbank beschouwt de weergave van het rechtshulpverzoek zoals in de eerdere beschikking van 1 mei 2024 hier als herhaald en ingelast. In aanvulling daarop hebben de Duitse autoriteiten onder meer op 1 juni 2024 als volgt geantwoord op de vraag van het openbaar ministerie of de beperkingen nog steeds noodzakelijk zijn:
“(…) the restricted custody of all suspects is still necessary, since further investigative measures are still going on. In order to refrain the suspects from organizing the destruction of evidence, it is of paramount importance that they do not have unregulated contact to persons outside prison.
We will inform you as soon as the investigations are finished and the restrictions are not necessary anymore.”
De rechtbank beschouwt deze reactie van de Duitse autoriteiten als rechtshulpverzoek tot het handhaven van de beperkingen in de zin van artikel 552h, tweede lid, Sv.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking en de reactie van de autoriteiten aldaar van 1 juni 2024, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.
Daarbij is van belang dat de beperkingen niet luiden dat klager geen bezoek mag ontvangen, geen telefonisch contact mag hebben met anderen en geen brieven mag verzenden of ontvangen. Voormelde vormen van sociaal contact zijn volgens de beperkingen mogelijk, zij het met uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie. Gesteld noch gebleken is dat klager vergeefs bij de officier van justitie verzoeken heeft ingediend om van voormelde vormen van sociaal contact gebruik te maken.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 5 juni 2024 in raadkamer van deze rechtbank door:
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.