ECLI:NL:RBAMS:2024:3722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10838112 CV EXPL 23-15437
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling aan de boedel na rechtsgeldige vernietiging van betalingen door curator in faillissement

In deze zaak heeft de curator van [eiser] B.V. een vordering ingesteld tegen MSE Multifunctional B.V. en [gedaagde 2] voor de terugbetaling van bedragen die door [eiser] zijn betaald aan deze partijen, nadat het faillissement van [eiser] was aangevraagd. De curator stelt dat de betalingen op grond van artikel 47 van de Faillissementswet (Fw) rechtsgeldig zijn vernietigd, omdat de ontvangers wisten dat het faillissement was aangevraagd. MSE had een betalingsregeling getroffen met [eiser], maar deze werd niet nagekomen, wat leidde tot de faillissementsaanvraag. De curator heeft de betalingen van € 13.000 aan MSE en € 2.176 aan [gedaagde 2] ingeroepen en verzocht om terugbetaling aan de boedel.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de curator terecht de betalingen heeft vernietigd. MSE en [gedaagde 2] waren zich bewust van de faillissementsaanvraag op het moment van de betalingen. De kantonrechter heeft de vordering van de curator toegewezen, waarbij MSE werd veroordeeld tot betaling van € 13.000 en [gedaagde 2] tot € 2.176, beide vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn MSE en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de curator, die in totaal € 963,70 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10838112 \ CV EXPL 23-15437
Vonnis van 21 juni 2024
in de zaak van
[curator],
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiser] B.V.,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.C. Vroege,
tegen

1.MSE MULTIFUNCTIONAL B.V.,

gevestigd te Hilversum,
procederend in persoon,

2.[gedaagde 2] ,

gevestigd te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. L.M. Lalji,
gedaagden.
Eiser zal hierna de curator worden genoemd. Gedaagden zullen hierna MSE en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van de curator van respectievelijk 4 en 5 december 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , met producties,
- de schriftelijke toelichting van MSE,
- het tussenvonnis van 22 maart 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 24 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die samen met de voorgedragen pleitnotitie van [gedaagde 2] in het dossier zijn gevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MSE heeft voor [eiser] B.V. (hierna: [eiser] ) constructiewerkzaamheden uitgevoerd. [eiser] is in gebreke gebleven met de betaling van de daarvoor overeengekomen vergoeding. MSE heeft [gedaagde 2] als advocaat in de arm genomen om haar vordering op [eiser] te incasseren.
2.2.
[gedaagde 2] heeft namens MSE op 5 januari 2023 een verzoekschrift tot faillietverklaring van [eiser] ingediend.
2.3.
Kort daarop zijn partijen met elkaar een betalingsregeling overeengekomen, inhoudende dat [eiser] het verschuldigde bedrag van in totaal € 25.040 aan MSE in een aantal termijnen zou betalen. Daarnaast zou [eiser] een bedrag van € 2.176 rechtstreeks aan [gedaagde 2] betalen voor (advocaat)kosten die MSE heeft moeten maken in verband met het faillissementsverzoek, inclusief het daartoe betaalde griffierecht. De behandeling van het faillissementsverzoek is een aantal keer aangehouden terwijl de betalingsregeling liep.
2.4.
In het kader van de betalingsregeling heeft [eiser] de volgende bedragen betaald aan MSE:
  • € 10.000 op 23 januari 2023
  • € 1.000 op 2 februari 2023
  • € 1.000 op 17 februari 2023
  • € 1.000 op 22 februari 2023
2.5.
Op 20 maart 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 2.176 betaald aan [gedaagde 2] .
2.6.
Na 20 maart 2023 is [eiser] gestopt met het nakomen van de betalingsregeling.
2.7.
Op 18 april 2023 heeft [gedaagde 2] namens MSE in het faillissementsverzoek gepersisteerd, waarna het faillissement van [eiser] is uitgesproken.
2.8.
Per brieven van 26 juni 2023 aan MSE en [gedaagde 2] heeft de curator de vernietiging ingeroepen van de hiervoor onder 2.4 en 2.5 genoemde betalingen.
2.9.
Per e-mail van 5 juli 2023 heeft [gedaagde 2] aan de curator – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Er is geen sprake geweest van samenspanning dan wel anderszins en/of benadeling van de schuldeiser(s). Bovendien beroep ik mij op een uitzondering op de hoofdregel van artikel 47 Fw: de betreffende betaling was noodzakelijk en betrof (voorgeschoten) kosten ten behoeve van de faillissementsprocedure tussen [eiser] B.V. en MSE Multifunctional B.V.
(…)
Gelet op het bovenstaande zal ik het bedrag van € 2.176 niet aan de boedel betalen. ”

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert – samengevat en na vermindering ter zitting – veroordeling van (i) MSE tot betaling van € 13.000 en (ii) [gedaagde 2] tot betaling van € 2.176, steeds aan de boedel van [eiser] , beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente en (iii) MSE en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten. De curator baseert zijn vordering op artikel 47 van de Faillissementswet (hierna: Fw).
3.2.
MSE en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 47 Fw heeft de curator de bevoegdheid om de voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld te vernietigen, wanneer wordt aangetoond dat (i) hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar was aangevraagd, of (ii) wanneer sprake was, kort gezegd, van samenspanning tussen schuldenaar en schuldeiser om deze laatste te begunstigen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de in 2.4 en 2.5 genoemde bedragen heeft overgemaakt ter voldoening aan een opeisbare schuld.
4.3.
De curator stelt zich op het standpunt dat hij die betalingen mocht vernietigen omdat de ontvangers van de betaling wisten dat het faillissement van [eiser] was aangevraagd. [gedaagde 2] heeft immers namens MSE het faillissement van [eiser] aangevraagd en de betalingen zijn nadien gedaan.
4.4.
MSE en [gedaagde 2] onderkennen dat zij wisten dat het faillissement van [eiser] was aangevraagd toen zij de betreffende betalingen ontvingen, maar stellen dat artikel 47 Fw niet van toepassing is.
4.5.
De kantonrechter volgt MSE en [gedaagde 2] niet in hun verweer. Dat licht hij als volgt toe.
ten aanzien van MSE
4.6.
MSE verweert zich tegen de vordering van de curator met een beroep op de betalingsregeling die [eiser] met MSE had getroffen, maar die door [eiser] niet (volledig) is nagekomen. Dit verweer gaat niet op. Het is juist dat MSE een opeisbare vordering had op [eiser] en dat zij dus het recht had om betaling daarvan te vorderen. MSE heeft er echter in samenspraak met haar advocaat voor gekozen om het faillissement van [eiser] aan te vragen en dit verzoek vervolgens, na het afspreken van een betalingsregeling, aan te houden. Als gevolg van die keuze heeft MSE het risico aanvaard dat het faillissement alsnog zou worden uitgesproken op die – nog steeds hangende – aanvraag, met als gevolg dat de curator de gedane betalingen op grond van artikel 47 Fw zou vernietigen. Dit risico had MSE eenvoudig kunnen voorkomen door de faillissementsaanvraag in te trekken, bijvoorbeeld nadat [eiser] de eerste termijn uit hoofde van de betalingsregeling was nagekomen. In dat geval zou er op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen grond voor vernietiging zijn geweest op basis van artikel 47 Fw. Nu MSE deze route niet heeft bewandeld, heeft de curator de in 2.4 genoemde betalingen van [eiser] aan MSE rechtsgeldig vernietigd.
4.7.
De vordering tot betaling van € 13.000 door MSE aan de boedel van [eiser] zal dan ook worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de respectievelijke betaaldata.
ten aanzien van [gedaagde 2]
4.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde 2] niet in zijn verweer dat hij rauwelijks is gedagvaard en dat daarom sprake is van misbruik van procesrecht. Los van het feit dat [gedaagde 2] ook desgevraagd niet heeft kunnen toelichten op welke rechtsregel dit civielrechtelijke gevolg van rauwelijks dagvaarden is gebaseerd, is van rauwelijks dagvaarden in dit geval geen sprake. De curator heeft ter zitting toegelicht dat hij uit de reactie van [gedaagde 2] op de brief waarin de vernietiging van de betaling door [eiser] aan [gedaagde 2] is ingeroepen, zie hiervoor onder 2.9, kon en mocht afleiden dat [gedaagde 2] niet vrijwillig aan het terugbetalingsverzoek zou gaan voldoen. [gedaagde 2] is dus in staat geweest vrijwillig aan de curator te betalen maar koos ervoor dat niet te doen. Zeker als advocaat had hij rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de curator hem na die reactie in rechte zou betrekken. Dat de curator in zijn brief niet expliciet heeft aangekondigd dat hij rechtsmaatregelen zou gaan treffen, doet hier niets aan af.
4.9.
Ook het beroep op de rechtsbijstandsexceptie gaat niet op voor [gedaagde 2] . Deze in de rechtspraak wel toegepaste uitzondering ziet op de rechtsbijstandsverlener
van de schuldenaaren is gelegen in de maatschappelijke wenselijkheid om situaties te voorkomen dat schuldenaren bij een faillissementsaanvraag van juridische bijstand verstoken blijven ter zake van die aanvraag (zie commentaar Verstijlen, T&C Insolventierecht, artikel 47 Fw, aantekening 3). Deze uitzondering geldt niet voor [gedaagde 2] als rechtsbijstandverlener
van de schuldeiser, al was het maar omdat een vergelijkbaar risico (verstoken blijven van juridische bijstand) daar niet speelt.
4.10.
Ter zitting is van de zijde van [gedaagde 2] nog aangevoerd dat er nog een andere schuldeiser zou zijn die na de faillissementsaanvraag ook is betaald. Daargelaten dat deze stelling, in het licht van de betwisting door de curator, in het geheel niet is onderbouwd, maakt dit de uitkomst in dit geschil niet anders. Of en hoe de curator ten opzichte van andere schuldeisers handelt, staat los van de vraag of hij de betaling van [eiser] aan [gedaagde 2] kon vernietigen. Dat kon hij, omdat aan de voorwaarden van artikel 47 Fw was voldaan. Datzelfde geldt voor de stelling dat de factuur van [gedaagde 2] aan MSE, waarvan hij in het kader van de betalingsregeling betaling heeft gevraagd aan [eiser] , dateert van vóór de datum van indiening van de faillissementsaanvraag. De datum van een factuur is niet relevant, het gaat er bij artikel 47 Fw om of sprake is van voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld. Dat was het geval.
4.11.
Dit alles maakt dat de curator de betaling aan [gedaagde 2] terecht heeft vernietigd. De vordering tot betaling van € 2.176 door [gedaagde 2] aan de boedel van [eiser] wordt dan ook toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2023.
afronding
4.12.
MSE en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,70
- griffierecht
693,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
963,70
4.13.
De veroordeling in de proceskosten wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt MSE om aan de boedel van [eiser] te betalen een bedrag van € 13.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de respectieve betaaldata, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan de boedel van [eiser] te betalen een bedrag van € 2.176, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 20 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt MSE en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 963,70, te betalen aan de boedel van [eiser] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als niet tijdig aan de veroordelingen wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten MSE en [gedaagde 2] ook de wettelijke/Btag kosten van betekening betalen,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, bijgestaan door mr. J.M. Sodderland-Elzas en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024.