ECLI:NL:RBAMS:2024:3720

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10546344 CV EXPL 23-8275
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de transparantie en eerlijkheid van een prijsbeding in een consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [handelsnaam] (eiseres) en [gedaagde] (gedaagde), die niet is verschenen. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 5.511,82 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die op 8 december 2021 per e-mail was gesloten, waarbij eiseres werkzaamheden voor gedaagde zou verrichten in het kader van een re-integratietraject. De kantonrechter heeft de zaak ambtshalve beoordeeld op de aanwezigheid van oneerlijke bedingen in de overeenkomst, in het bijzonder het prijsbeding, dat enkel een uurtarief vermeldde zonder verdere specificatie van de totale kosten.

De rechter heeft vastgesteld dat het prijsbeding onvoldoende transparant is, waardoor de consument niet in staat is om de financiële gevolgen van de overeenkomst goed in te schatten. Dit is in strijd met de vereisten van de Richtlijn 93/13 EG inzake oneerlijke bedingen. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin werd geoordeeld dat een enkel uurtarief niet voldoende is om de consument inzicht te geven in de totale kosten. De rechter heeft geconcludeerd dat het prijsbeding oneerlijk is, omdat het de consument in een nadelige positie plaatst en de mogelijkheid tot controle op de kosten ontneemt.

De kantonrechter heeft het voornemen uitgesproken om het prijsbeding te vernietigen, wat zou betekenen dat de gehele overeenkomst zou vervallen, aangezien een kostenbeding niet kan bestaan zonder een loon. De eiseres krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten. De verdere beslissing is aangehouden tot een rolzitting op 12 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10546344 CV EXPL 23-8275
vonnis van: 14 juni 2024
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam]

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres, nader te noemen: [handelsnaam]
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]
niet verschenen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 30 mei 2023 met producties, heeft [handelsnaam] tegen [gedaagde] een vordering ingesteld.
[gedaagde] heeft geen uitstel verzocht en evenmin geantwoord. Tegen haar is verstek verleend, waarna vonnis is bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

[handelsnaam] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.511,82 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente, € 55,19 aan reeds vervallen wettelijke rente en € 650,60 aan buitengerechtelijke kosten, alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[handelsnaam] stelt dat zij en [gedaagde] op 8 december 2021 per e-mail zijn overeengekomen dat [handelsnaam] werkzaamheden voor [gedaagde] zou uitvoeren, die bestonden uit het vertegenwoordigen van [gedaagde] tijdens een re-integratie traject. Vanwege de vertrouwelijkheid kan zij hierover verder geen informatie verstrekken. [handelsnaam] stelt voorts dat zij bij het aangaan van de overeenkomst heeft voldaan aan haar informatieplichten en kenbaar heeft gemaakt hoe de prijs is opgebouwd. Zij werkt op uurbasis en omdat niet van te voren was te bepalen wat het traject precies zou bevatten heeft [handelsnaam] geen exact totaalbedrag kunnen opgeven. [handelsnaam] heeft de algemene voorwaarden en facturen, waarvan ondanks sommatie geen betaling is ontvangen, bij de dagvaarding gevoegd.
[handelsnaam] is een handelaar en stelt dat [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan als consument. De overeenkomst tussen partijen wordt daarom aangemerkt als een consumentenovereenkomst, wat betekent dat ambtshalve moet worden onderzocht of [handelsnaam] heeft voldaan aan haar informatieplichten van afdeling 2b van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast moet ambtshalve worden beoordeeld of in de overeenkomst oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). Dat moet ook als hierop geen verweer is gevoerd.
Uit de dagvaarding en uit de op 8 december 2021 geaccepteerde opdrachtbevestiging van [handelsnaam] volgt niet dat afzonderlijk over de prijs is onderhandeld. Dat is van belang omdat in het geval niet is onderhandeld over de prijs, de oneerlijkheid van het prijsbeding moet worden beoordeeld (artikel 3 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen) en in dat kader (eerst) of het beding voldoende transparant is, omdat de prijs een kernbeding betreft (artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen).
Voor die beoordeling wordt aangeknoopt bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14). Hierin speelde de vraag of een beding in een overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten, waarin de kosten uitsluitend zijn vastgelegd op basis van een uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen. Kort gezegd is geoordeeld dat alleen het noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. Verder is overwogen dat een handelaar (zoals in dit geval [handelsnaam] ), vóór dat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen. Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat [handelsnaam] slechts een uurtarief heeft genoemd en dat is vermeld dat eventuele voorschotten en griffierecht en overige verschotten in rekening worden gebracht, zonder daarbij een indicatie te geven van de hoogte van die bedragen. Hoewel begrijpelijk is dat [handelsnaam] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht geen exact totaalbedrag kon geven, had zij [gedaagde] wel meer informatie kunnen geven dan zij heeft gedaan en had zij tenminste een (voorlopige) inschatting van het aantal uren of bedrag kunnen geven. Weliswaar is afgesproken dat maandelijks werd gefactureerd (waarbij overigens niet is genoemd dat dan het aantal reeds gepresteerde werkuren zou worden vermeld), maar in de eerste maand kunnen de kosten al zo omvangrijk zijn, dat daarmee de transparantie onvoldoende wordt hersteld. Dat volgt ook uit de eerste twee facturen, waarin [handelsnaam] over de maand augustus 2022 voor 22,6 uur (totaal € 5.699,68) en over de maand september 2022 voor 22,8 uur (totaal € 5.730,56) heeft gedeclareerd. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] voor het sluiten van de overeenkomst erover is geïnformeerd dat zij rekening moest houden met bedragen in deze orde van grootte. Het prijsbeding is dan ook onvoldoende transparant.
Dat leidt nog niet direct tot het oordeel dat het beding ook oneerlijk is, maar het is een (belangrijk) element binnen die toets. Het gaat om de vraag of het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.
Door geen inschatting te geven van het aantal uur dat met de zaak gemoeid zou (kunnen) zijn heeft [handelsnaam] niet alleen geen inzicht gegeven in de financiële verplichting die [gedaagde] aanging, ook is [gedaagde] hierdoor onthouden om daarop enige controle uit te voeren. [gedaagde] zal als gemiddelde consument zelf weinig idee hebben van de werkzaamheden die moeten worden verricht ter uitvoering van de opdracht en hoeveel tijd daarmee normaliter gemoeid zou zijn. [handelsnaam] heeft daar als handelaar en professional juist wel zicht op en had die uitleg en het aantal uren dat zij waarschijnlijk bezig was aan [gedaagde] moeten verstrekken. Door vooraf een inschatting te geven verplicht [handelsnaam] zichzelf voorts om rekening en verantwoording aan [gedaagde] af te leggen, zonder welke zij in wezen de mogelijkheid creëert om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. Het beding wordt daarom oneerlijk bevonden.
De kantonrechter heeft dan ook het voornemen om het kostenbeding te vernietigen. Dit heeft tot gevolg dat het kostenbeding wordt geacht nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een overeenkomst van opdracht met een opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf op grond van het bepaalde in artikel 7:405 BW niet kan bestaan zonder loon, zou dit inhouden dat de hele overeenkomst tussen partijen vervalt. [handelsnaam] mag zich hierover eerst nog uitlaten.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
12 juli 2024 om 10.00 uurvoor het nemen van een akte door [handelsnaam] , waarin zij zich kan uitlaten als hiervoor is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.